Preken

van

Ebenezer Erskine

bedienaar van het Evangelie te Stirling - Schotland

over

Matth. 25:6 De wijze maagden uitgaande de bruidegom tegemoet

Joh. 6:66 De afkerige gekenschetst, of het kwaad en gevaar van afvalligheid beschreven

Matth. 16:27 Christus komende ten oordeel op de wolken

Hand. 13:26 Het woord der zaligheid

Jes. 42:21 De verbroken wet groot gemaakt en heerlijk gemaakt

Deel 5

Inhoud

 

De wijze maagden uitgaande de bruidegom tegemoet (1e preek) *

De wijze maagden uitgaande de bruidegom tegemoet (2e preek) *

De wijze maagden uitgaande de bruidegom tegemoet (3e preek) *

De afkerige gekenschetst, of het kwaad en gevaar van afvalligheid beschreven *

Christus komende ten oordeel op de wolken *

Het woord der zaligheid *

De verbroken wet groot gemaakt en heerlijk gemaakt *

De wijze maagden uitgaande de bruidegom tegemoet (1e preek)

Matth. 25:6. En ter middernacht geschiedde een geroep: Ziet, de bruidegom komt, gaat uit hem tegemoet!

De woorden, die ik heb afgelezen zijn een gedeelte uit de welbekende gelijkenis van de tien maagden. Om die op te helderen moet u nauwkeurig acht geven op de volgende twee of drie dingen.

1e De Bruidegom over Wie hier gesproken wordt is niemand andere dan Christus Jezus de Heere, de eeuwige Zoon van God, Die van alle eeuwigheid spelende was in de wereld Zijns aardrijks, en Wiens vermakingen zodanig met van de mensen kinderen waren, dat Hij eerst onze natuur trouwde in een persoonlijke vereniging met Zichzelf, opdat er zodoende in de overeenkomst zeker soort van gelijkheid zou zijn; en zo van ons geslacht geworden zijnde komt Hij ons voor eeuwig in huwelijksgemeenschap met Hem ondertrouwen.

2e De maagden van wie hier wordt gesproken zijn de belijders van de godsdienst, leden van de zichtbare Kerk. De Kerk of de Gemeente van Christus wordt de bruid, de vrouw des Lams, genoemd (Openb. 19:7-9): en voornamelijk worden de belijders, heiligen en gelovigen, ten minste in belijdenis, maagden genoemd, wegens de schoonheid van de heiligen, die hen behoort te versieren.

3e De bezigheid van die maagden is, dat zij de Bruidegom tegemoet gaan. Dit zinspeelt op een gewoonte onder de Joden, die hun huwelijken ‘s nachts voltrokken. Wanneer de bruidegom op weg was naar de plaats, waar het huwelijk werd voltrokken, gingen de bruid met zoveel maagden als haar vergezelden hem met lampen tegemoet, om hem naar de kamer van de bruid te geleiden. Nu, met zinspeling op deze gewoonte wordt van de belijders van de godsdienst gezegd, dat zij de Bruidegom tegemoet gaan.

4e Let op de verschillende benamingen van deze maagden, vijf van haar waren wijs, en vijf waren dwaas. De dwazen stellen de toestand voor van belijders in naam, of geveinsde belijders, die de lamp van een belijdenis hebben, en tevreden zijn met een naam, dat zij leven, terwijl zij vervreemd zijn van het leven en de kracht van de godsdienst; door de wijze maagden hebben wij de ware heiligen te verstaan, of hen, die waarlijk gelovigen zijn, die niet alleen Christus en de Christelijke godsdienst belijden, maar die inderdaad Christenen zijn, de olie van Zijn genade en van Zijn Geest in zich hebben.

5e De gewone fout van beide deze soorten van maagden wordt ons aangewezen: zij werden allen sluimerig en vielen in slaap; alsmede de onverwachte oproeping, die zij allen ontvingen, om de Bruidegom tegemoet te gaan: (vs. 6) "Ziet de Bruidegom komt, gaat uit Hem tegemoet". Het is het laatste zindeel van dit vers, waarover ik voornemens ben te spreken, namelijk: Ziet de Bruidegom komt, gaat uit Hem tegemoet.

Ons wordt, in vs. 13, een sleutel gegeven om het algemene deel van deze gelijkenis te ontsluiten: "Zo waakt dan, want gij weet de dag niet noch de ure, in dewelke de Zoon des mensen komen zal." Hoewel deze woorden hoofdzakelijk en voornamelijk betrekking hebben op de komst van Christus bij de dood, of op Zijn komst in het laatste oordeel; toch, en daarin stemmen Shepard en andere uitleggers overeen, sluiten zij Zijn andere onmiddellijke komsten, hetzij in de uitdeling van het Woord en de sacramenten, in de ordinanties, of in de voorzienigheid, niet uit, maar in, en is het de plicht van allen zich voor te bereiden op Zijn komst, en Hem gunstig te ontvangen.

De afgelezen woorden (vs. 6) zijn een verbazingwekkende oproeping of kennisgeving aan de Kerk in het algemeen, en aan ieder lid daarvan in het bijzonder, om zich gereed te maken Hem te ontvangen, omdat Hij aan de deur staat: "En te middernacht geschiedde een geroep," enz. Wij kunnen hier acht geven op de volgende bijzonderheden:

(1.) Wie het zijn, die worden opgeroepen. Het zijn allen in het algemeen, beiden de wijze en de dwaze maagden. Het Evangelie wordt gepredikt aan een gemengde schare van goeden en bozen, begenadigden en onbegenadigden, volgens het bevel van Christus: "Gaat heen in de gehele wereld, predikt het Evangelie allen creaturen".

(2.) Wij hebben hier de wijze waarop de oproep wordt gedaan. Het geschiedt door een geroep, zodat allen het kunnen horen, en gewaarschuwd worden: (Jes. 57:1) "Roep uit de keel en houd niet in, verhef uw stem als een bazuin". Leraars zijn Gods omroepers of herauten. Van Johannes de Doper wordt gezegd, dat hij was "de stem des roependen in de woestijn". Wat ook de boodschap is, die God in onze mond legt, of die van goedertierenheid of van recht is, wij moeten niet in een hoek fluisteren, maar als van de daken roepen. (Spr. 1:20,21) "De opperste Wijsheid roept overluid daar buiten: zij verheft haar stem op de straten. Zij roept in het voorste van de woelingen; aan de deuren van de poorten spreekt zij haar redenen in de stad".

(3.) Wij hebben hier de tijd, wanneer het geroep werd gehoord: Te middernacht, toen zij allen sluimerden en sliepen, en alle hoop op en verwachting van Zijn komst hadden opgegeven; zowel de wijze als de dwaze maagden zeiden: "Mijn Heere vertoeft te komen;" en daarom, "Een weinig slapens, een weinig sluimerens, een weinig handvouwens al nederliggende". In deze toestand, namelijk, te middernacht, onverwachts, wordt het geroep gehoord: "Ziet de Bruidegom komt".

(4.) Hier is de oproep of kennisgeving zelf: "Ziet de Bruidegom komt, gaat uit Hem tegemoet". Over deze woorden ben ik voornemens voornamelijk te spreken, en kunnen wij daarin op de volgende bijzonderheden acht geven.

1. De plechtigheid in het woord "Ziet", dat daar kan genomen worden om oplettendheid of verwondering te kennen te geven.. Het is als de omroeper, die, als de afkondiging door de heraut is uitgeroepen, luid roept: Hoort! om de aandacht van degenen die het horen op te wekken; evenals: (in Jes. 55:1) "O alle gij dorstigen, komt tot de wateren". Wij kunnen het ook aanmerken als een teken van verwondering: Ziet, en verwondert u over de heerlijkheid van de Bruidegom, die op komst is. Wanneer door de Profeten onder het Oude Testament over de Messias wordt gesproken, leiden zij, in hun profetieën aangaande Zijn komst, die gewoonlijk in met een teken van verwondering: Ziet! (Jes. 7:14) "Ziet, een maagd zal zwanger worden, en zij zal een zoon baren, en zijn naam Immanuël heten;" (Jes. 42:1) "Ziet Mijn Knecht, Die Ik ondersteun;" (Jes. 55:4) "Ziet, Ik heb Hem tot een Getuige der volken gegeven, een Vorst en Gebieder der volken;" (Zach. 9:9) "Verheug u zeer, gij dochter Sions, juich gij dochter Jeruzalems, ziet, uw Koning zal u komen"; hetwelk te kennen geeft, dat Christus een wonderlijk Persoon is, en dat Zijn komen tot ons in goedertierenheid wonderlijk is.

2. Wij hebben hier de benaming van de Persoon, Die hier wordt aangekondigd. Hij wordt de Bruidegom genoemd, en wel de Bruidegom bij uitnemendheid, omdat er niemand van die naam is, die bij Hem te vergelijken is. Wanneer wij de naam van bruidegom horen, dan stellen wij dadelijk vast, dat er een huwelijk op handen is; zo ook hier, wanneer Christus Zich deze beminnelijken naam en titel geeft, dan moeten wij terstond besluiten dat er een huwelijk op handen is, dat Christus een Minnaar is, en dat Hij een bruid heeft, en een voornemen om haar te trouwen, volgens Hos. 2:18,19: "Ik zal u Mij ondertrouwen in eeuwigheid; ja, Ik zal u Mij ondertrouwen in gerechtigheid en in gericht, en in goedertierenheid, en in barmhartigheden. En Ik zal u Mij ondertrouwen in geloof, en gij zult de Heere kennen". Doch hierover later meer, zo de Heere wil.

3. Wij hebben in de woorden van onze tekst de nadering van de Bruidegom: Ziet de Bruidegom komt. Wij lezen in de Schrift van onderscheiden komsten van Christus. Er is Zijn eerste komst in het vlees, en Zijn tweede komst ten oordeel, hetzij algemeen of bijzonder. Dan zijn er Zijn afschaduwende en profetische komsten tot de Kerk onder het Oude testament, en Zijn werkelijke komst in persoon om het grote werk van de verlossing te vervullen en uit te voeren, door Zijn gehoorzaamheid, dood, en opstanding. Er is Zijn komst in de uitdeling van het Evangelie aan een kerk, of een volk. Ook is er Zijn komst, in de kracht van Zijn Woord en Geest in een dag van de bekering, tot een gemeente, of tot een bijzondere ziel, zoals toen Hij tot Zacheüs zeide: "Heden is deze huize zaligheid geschied". En dan is er nog Zijn komst in Woord en sacrament met de vernieuwde openbaring van Zijn liefde, of de vernieuwde invloeden en mededelingen van Zijn Geest der genade, zoals die waarvan wij lezen in Ps. 72:6: "Hij zal neerdalen als een regen op het nagras, als droppelen, die de aarde bevochtigen". Ik sluit in mijn voorgenomen verhandeling van deze woorden geen van deze komsten van Christus, die ik genoemd heb, uit; doch ik zal ze nu aanmerken als te zien op Zijn komst in genade en liefde, in de uitdeling van Woord en sacrament, of welke andere door Hem ingestelde ordinantie, waarin Hij Zich pleegt te openbaren en de vruchten van Zijn stervende liefde aan de zielen van Zijn volk mee te delen.

Een reden waarom ik de woorden uit dit oogpunt wens te beschouwen is, omdat Hij Zich hier voorstelt in de hoedanigheid van een bruidegom, die met het voornemen komt om te trouwen of te ondertrouwen. Wij hebben een woord, dat dit zeer gelijk is: (Hoogl. 3:11) "Gaat uit, en aanschouwt, gij dochteren Sions, de Koning Salomo, met de kroon waarmee hem zijn moeder kroonde op de dag van zijn bruiloft en op de dag der vreugde zijns harten."

4. Wij zien hier, welke plicht op alle de maagden rust bij de nadering van de Bruidegom: Gaat uit Hem tegemoet. Zoals ik reeds aanstipte wordt hier gezinspeeld op de gewoonte bij huwelijken onder de Joden, in de tijd toen onze Zaligmaker op aarde was. De bruid en haar maagden gingen hem tegen de nacht tegemoet met brandende lampen, om hem met zekere huwelijksplechtigheid naar de huwelijkswoning te begeleiden. Met zinspeling op deze gewoonte wordt de Kerk in het algemeen, en alle belijders in het bijzonder, geboden en geroepen uit te gaan Christus tegemoet, wanneer Hij in de uitdeling van Zijn Woord en de ordinanties komt, of wanneer Hij komt bij de dood of het laatste oordeel. Doch wat deze uitdrukking te kennen geeft zal later voorkomen bij de behandeling van de volgende leer.

Leer. "Dat het de onvermijdelijke plicht van elk en een ieder is, wanneer Christus, de heerlijke Ziel Bruidegom, op komst is, uit te gaan Hem tegemoet, door Hem op een gepaste wijze te ontvangen en te onthalen". "Ziet de Bruidegom komt, gaat uit Hem tegemoet."

Ik zal slechts twee Schriftuurplaatsen bijbrengen tot bewijs en bevestiging van deze leer. De ene vindt u in Ps. 24:7, waar Christus, onder het begrip van een hooggeplaatst persoon, wordt voorgesteld als dicht bij de deuren of poorten van een groot huis, of een grote stad te komen, en dat daarop wordt uitgeroepen: Doet de poorten open, en maakt plaats om Hem in te halen; "Heft uw hoofden op, gij poorten, en verheft u, gij eeuwige deuren; opdat de Koning der ere inga". En wanneer dan de vraag wordt gesteld: "Wie is de koning der ere?" dan wordt geantwoord: "De Heere, sterk en geweldig; de Heere geweldig in de strijd’. De oproep wordt weer herhaald: "Heft uw hoofden op, gij poorten, ja heft op, gij eeuwige deuren; opdat de Koning der ere inga", Nog een tekst ter zake dienende is Hoogl. 3:9 en verder, waar Christus wordt voorgesteld onder het begrip van de Koning Salomo, die zich een koets gemaakt had van het hout van Libanon. De pilaren ervan maakte hij van zilver; haar vloer van goud; haar verhemelte van purper; het binnenste was bespreid met de liefde van de dochteren van Jeruzalem. Deze staatsiekoets is niets anders dan de koets van het eeuwig Evangelie, waarin Christus, als de Bruidegom, rijdt, openbarende de heerlijkheid van Zijn Persoon en de heerlijke vinding van de Oneindige Wijsheid tot zaligheid van zondaren. En in het laatste vers wordt, evenals in mijn tekst, alle belijders van de godsdienst, die met de dochteren Jeruzalems worden bedoeld, toegeroepen: Aanschouwt de Koning Salomo met de kroon waarmee Hem Zijn moeder kroonde op de dag Zijner bruiloft, en op de dag van de vreugde Zijns harten".

In het verhandelen van deze leer zal ik, met Gods bijstand de volgende orde in acht nemen.

I. Zal ik enige dingen vooropstellen met betrekking tot het geestelijk huwelijk waarover in deze gelijkenis gesproken wordt.

II. Iets spreken over de Bruidegom en Zijn heerlijke innemende eigenschappen.

III. Een weinig spreken over de bruid en de grote ongelijkheid van de partijen.

IV. Een weinig spreken over de komst van de Bruidegom, en Zijn genadige nadering tot Zijn volk.

V. Zal ik spreken over de betekenis van de plicht, die vereist wordt, wanneer Hij komt: Gaat uit Hem tegemoet.

VI. Zal ik de redenen aanwijzen van de leer, waarom wij hem moeten tegemoetgaan, en een gepaste ontvangst bereiden.

VII. Zullen wij een praktisch gebruik maken van het geheel.

I. Het eerste punt is, dat wij enige dingen zullen vooropstellen met betrekking tot het geestelijk huwelijk; want, zoals ik in de verklaring reeds zeide, een bruidegom veronderstelt een huwelijksvoornemen.

1e God de Vader had van alle eeuwigheid een huwelijksvoornemen tussen Zijn geliefde Zoon en een uitverkoren gezelschap van het gevallen geslacht en nakroost van Adam. Christus zegt daarvan: (Matth. 22:2) Het koninkrijk der hemelen is gelijk een zeker Koning, Die Zijn zoon een bruiloft bereid had". Het huwelijk was van eeuwigheid vastgesteld in het voornemen Gods, en de bruid was aan de Bruidegom gegeven, voordat zij een aanzijn had: (Joh. 17:6) "Zij waren Uwe, en Gij hebt Mij dezelven gegeven;" (Ps. 2:8) "Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel, en de einden der aarde tot Uw bezitting". En dat zij Hem in een huwelijksvoornemen waren gegeven blijkt duidelijk uit hetgeen de Heere tot en over de Kerk van de heidenen door de Geest van de profetie heeft gesproken, lange tijd voordat zij door het Evangelie werden geroepen: (Jes. 54:1,5) "Zing vrolijk gij onvruchtbare, die niet gebaard heeft, want de kinderen der eenzame zijn meer dan de kinderen der getrouwde. Uw Maker is uw Man, Heere der heirscharen is Zijn Naam".

2e Dit voorstel, om een bruid te trouwen uit het geslacht van Adam, werd door de Zoon van God, eer de wereld was, gunstig ontvangen en aangenomen: (Spr. 8:31) "Hij was spelende in de wereld Zijns aardrijks, en Zijn vermakingen weren met der mensen kinderen;" Ps. 40:9) "Ik heb lust, o Mijn God, om Uw welbehagen te doen;" dat wil zeggen: "Ik stem toe en ben van harte gewillig en bereid; dat zij vastgesteld; laat het in de rol des boeks worden aangetekend;" dat is: laat het in de kronieken van de hemel worden ingeschreven, en een afschrift daarvan in de Schriften van de waarheid aan zondaren van het menselijk geslacht worden gegeven, opdat zij het mogen overdenken.

3e Het hart van de Bruidegom was zozeer er op het huwelijk gezet, dat Hij op Zich nam alle beletselen weg te nemen, die in de weg stonden; welke beletselen zo groot en onoverkomelijk waren, dat niets de almachtige kracht, bezield met oneindige en verbazende liefde, ze kon uit de weg ruimen; en toch zijn zij door de wijsheid en kracht van de Bruidegom weggenomen.

(1.) Het eerste beletsel was de ongelijkheid van de natuur van de beide partijen. Wij kunnen licht indenken, dat op het eerste voorstel van het huwelijk de vraag werd gesteld, hoe God en de mens, de Schepper en het schepsel, ooit in een huwelijksvereniging konden samenkomen. De afstand van de naturen is oneindig en daarom kan daar geen huwelijk zijn. Wel, zegt de Zoon van God, (het Afschijnsel van de heerlijkheid des Vaders, en het uitgedrukte Beeld van Zijn zelfstandigheid, Die er voor zorgt, dat die afstand wordt weggenomen) Ik zal de menselijke natuur aannemen in een persoonlijke vereniging; Ik zal het zaad van de vrouw, het zaad Abrahams, worden; ik zal in het vlees geopenbaard worden; ik zal Immanuël worden, God met hen, en zo zal dat natuurlijk beletsel worden opgeruimd: Ik zal op gelijke hoogte als de bruid gaan staan, en zo zal ik haar een geschikte hulp zijn.

(2.) Een tweede beletsel ontstaat uit de wet. O, zegt de wet, ik heb een aanklacht tegen de voorgenomen bruid. Zij was eens aan mij getrouwd, en ik beloofde haar de erfenis des levens onder voorwaarde, dat zij mijn geboden een volmaakte gehoorzaamheid zou bewijzen; doch zij is ongehoorzaam geworden, en heeft gehoereerd, en ligt onder de vloek, en daarom kan er van een huwelijk geen sprake zijn. Wel, zegt de Bruidegom, Ik zal dat beletsel ook wegnemen, Ik zal een vloek voor haar worden, en haar zodoende van de vloek verlossen; Ik zal het handschrift, dat tegen haar is, hetwelk haar enigerwijze tegen is, vernietigen.

(3.) Ja maar, zegt de rechtvaardigheid, ik sta op een volkomen voldoening, want zonder de dood en zonder bloedstorting zal geen vergeving geschieden. Goed, zegt de Bruidegom, Ik zal voor haar en in haar plaats sterven; het zwaard van de gerechtigheid zal in Mijn bloed worden gedoopt, in plaats van in het hare; Mijn leven zal een losprijs zijn voor het hare; Ik zal om haar overtredingen verwond, en om haar ongerechtigheden verbrijzeld worden; Ik zal zonde worden gemaakt voor haar.

(4.) Een andere hinderpaal, die uit de weg geruimd moet worden, is deze: De bruid haat de Bruidegom, zij is geheel afkerig van het huwelijk, en wat zal nu in dit geval gedaan worden? Wel, zegt de Bruidegom, ik zal op mij nemen haar genegenheid te winnen: (Ps. 110:3) "Uw volk zal zeer gewillig zijn op de dag van Mijn heirkracht", Ik zal haar trekken met mensenzelen, met touwen van de liefde, en dan zullen haar genegenheden worden ingewonnen, en "zij zal Mij noemen: mijn Man" (Hos. 2:15).

(5.) Nog een voornaam beletsel voor het huwelijk is, dat de bruid een wettige gevangene is van de zonde en de satan: Wat, zegt de duivel, zou de wettige gevangene worden vrijgelaten? Beide de wet en de rechtvaardigheid hebben haar in mijn macht gegeven; daarom zal ik mijn gevangene niet loslaten. Ja maar, zegt de gezegende Bruidegom, wel is waar, dat u de wet en de rechtvaardigheid aan uw zijde hebt; doch ik zal de wet vervullen en de rechtvaardigheid voldoen, en zodoende zal uw kop vermorzeld worden, en de gevangene van de rechtvaardige ontkomen, en aan de machtige zal de vang ontnomen worden. Ik zal haar verlossen door koop en door kracht. En dienovereenkomstig heeft Hij de overheden en machten uitgetogen en de bruid met alle macht uit de gevangenis van de duivel gehaald, zeggende tot de gevangenen: "Gaat uit".

Uit hetgeen gezegd is blijkt, dat het hart van de Bruidegom ten zeerste op het huwelijk gesteld is. Hij verlangde sterk gedoopt te worden met Zijn Eigen bloed, om haar verlossing te volbrengen; en haar verlossing voleindigd hebbende verlangt Hij naar de dag van de ondertrouw, wanneer Hij de liefde en genegenheid van de bruid wint. Zozeer was het hart van de Bruidegom op het huwelijk gezet, dat Hij, toen Hij de bruid in gevaar zag van verloren te gaan, als het ware, uit de schoot des Vaders vloog; al de heerlijkheid van de hemel achterliet; de heirlegers van de hel en van de aarde doortrok; ja de legioenen van de toorn van Zijn Vader tegemoet trok ten strijde, om haar bevrijding te volbrengen. Hiervan lezen wij in Jes. 63:1: "Wie is Deze, Die van Edom komt, met besprenkelde klederen van Bozra? Die versierd is in Zijn gewaad? Die voorttrekt in Zijn grote kracht? Ik ben het, Die in gerechtigheid spreek, Die machtig ben te verlossen." En in vs. 3 "Ik heb de pers alleen getreden, en daar was niemand van de volkeren met Mij".

4e In de vierde plaats stellen wij voorop, dat het genadeverbond het huwelijkscontract is, waarvan het plan in de Raad des vredes tussen de Vader en de Zoon, van alle eeuwigheid was overeengekomen: (Ps. 89:4) "Ik heb een verbond gemaakt met Mijn uitverkorene, ik heb Mijn Knecht David gezworen". Het werd oorspronkelijk met de Bruidegom, als het Hoofd, de Man en Plaatsbekleder van de bruid, gemaakt, en Hij neemt daarin op Zich, dat de genade van God zal heersen en verheerlijkt worden door Zijn gerechtigheid tot haar eeuwig leven en haar eeuwige zaligheid. Als de Borg van het verbond neemt Hij op zich de voorwaarde ervan te vervullen door Zijn gehoorzaamheid tot de dood; Zijn bruid uit de handen van de rechtvaardigheid te kopen, door de losprijs van Zijn bloed voor haar te betalen, en op dezelfde tijd al de zegeningen en goederen van het verbond ten dienste van haar te kopen; alsmede, dat Hij, door de kracht van Zijn Woord en Geest haar Zijn verbond zal doen aangrijpen, haar binnen de band van het verbond zal brengen, en geven, dat zij daarvan, volgens de orde van het verbond, op de rechte tijd een krachtdadige toepassing zal maken: en dat Hij haar Zich ondertrouwen zal "in gerechtigheid, en in gericht en in goedertierenheid, en in barmhartigheden; ja, dat Hij haar Zich zal ondertrouwen in geloof, en dat zij de Heere zal kennen" (Hos. 2:18,19).

5e In de dag van de ondertrouw is dit alles vervuld. De Bruidegom stelt Zich aan de bruid voor in Zijn goddelijke en menselijke heerlijkheid, volheid en voortreffelijkheden. Hij maakt, dat het licht van de kennis der heerlijkheid Gods, en Zijn Persoon, in haar hart schijnt; waardoor zij hem krijgt te zien, en zo verliefd op Hem wordt, dat zij niet kan nalaten uit te roepen: "O! Hij is veel schoner dan de mensenkinderen, Hij is als de appelboom onder de bomen des wouds, Hij draagt de banier boven tienduizend, Hij is blank en rood, zijn gestalte is als de Libanon, uitverkoren als de cederen; zijn gehemelte is enkele zoetigheid, en al wat aan Hem is, is gans begeerlijk. Zulk een is mijn Liefste, ja zo een is mijn Vriend; als ik tien duizend harten en handen had te geven, zou Hij ze alle hebben. Ik heb lust in Zijn Persoon; een welbehagen in het contract, dat Hij gemaakt en met Zijn bloed ondertekend heeft; ik heb een welbehagen in al de beloften; mijn lust is in Zijn wet, ik zal Hem volgen overal waar Hij heengaat". Op, deze wijze wordt het huwelijk gesloten en overeengekomen: (Jes. 55:3) "Ik zal met u een eeuwig verbond maken, en u geven de gewisse weldadigheden Davids"; (Jer. 32:40) "En Ik zal een eeuwig verbond met hen maken, dat Ik van achter hen niet zal afkeren, opdat Ik hen weldoe; en Ik zal Mijn vrees in hun hart geven, dat zij niet van Mij afwijken. Ik zal u niet begeven, en Ik zal u niet verlaten".

II. Ons tweede punt is, dat wij een weinig zullen spreken over de gezegende Bruidegom, van Wie hier wordt gezegd, dat Hij op komst is. Ziet de Bruidegom komt.

Doch o! Wie zou over Hem kunnen spreken zoals het behoort? Wij kunnen, wanneer wij over Hem spreken, slechts de raad verduisteren met woorden zonder wetenschap; en geen wonder, want Hij is de onuitsprekelijke gave Gods. Al de heiligen, die ooit op aarde waren, en alle getrouwe leraars, martelaren, en getuigen, die ooit in de strijdende Kerk waren, hebben altijd met lof van Hem gesproken, maar zij hebben altijd erkend, dat Hij boven allen lof verheven was. Het meeste, dat zij van Hem konden zeggen, was dat al wat aan Hem is, geheel begeerlijk is, en dat er niemand in de hemel of op aarde is, die in het minste bij Hem kan worden vergeleken. Vraagt de ontelbare schare van engelen, en de geesten van de volmaakt rechtvaardigen, die Hem zien gelijk Hij is, en Hem kennen gelijk ook zij van Hem gekend zijn, wat hen van Hem dunkt. Alles wat zij van Hem kunnen zeggen is: "Hij is waardig het boek te nemen, en zijn zegelen te openen. Waardig is het Lam, dat geslacht is". Doch hoe waardig Hij is, dat kunnen zij niet zeggen, Zijn lof is in al de gemeenten, beide in de strijdende en de triumferende Kerk. Hun lofzeggingen zijn echter slechts een diepe stilte, in vergelijking van hetgeen Hij is en verdient: (Ps. 65:2) "De lofzang is in stilheid tot u, o God, in Sion; gaat uit en aanschouwt Hem, gij dochteren Sions, want ziet Hij komt, gaat uit Hem tegemoet.

Alles wat ik van Hem zal zeggen zal begrepen zijn in het antwoord op een paar vragen, die de een of andere arme ziel zou willen stellen, betreffende de gezegende Bruidegom. Zij, die Christus liefhebben, en graag met Hem zouden willen trouwen, hebben gewoonlijk veel over Hem te vragen.

Vraag 1. Zeg ons, als u het weet, wat de Naam van de Bruidegom is?

Antwoord. Dat is niet zo gemakkelijk te beantwoorden, want het is een gedeelte van de geloofsbelijdenis van Agur: (Spr. 30:4) "Wie is naar de hemel opgeklommen en nedergedaald? Hoe is Zijn Naam, en hoe is de Naam Zijns Zoons, zo gij het weet? Toen Manoach de Engel vroeg wat Zijn Naam was, opdat hij Hem mocht vereren, antwoordde Hij, namelijk Christus de Engel des verbonds: "Waarom vraagt gij dus naar Mijn Naam, Die is toch (verborgen; Engelse overzetting) wonderlijk". Zijn Naam is zo verborgen, dat niemand Hem Heere kan noemen, dan door de Heilige Geest. U kunt Zijn Naam in uw Bijbels leren, en toch zal Zijn Naam een geheim zijn, zolang niet de Geest des Heeren die voor u ontsluit, door Zijn Persoon in uw ogen te verheerlijken, en eerst dan en niet eerder, zult u uitroepen: O! Zijn Naam is als een olie, die uitgestort is. O! Hij heeft een Naam, die boven allen naam is, die genaamd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de toekomende. In de Naam van Jezus zal zich buigen alle knie van degenen, die in de hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn; en alle tong zal belijden, dat Jezus Christus de Heere is, tot heerlijkheid God des Vaders.

Ik zal met u over enige schriftuurlijke namen van de Bruidegom spreken. O! Ziet tot Hem op, dat Hij u daarin iets van Zijn heerlijkheid mag doen zien.

Zijn Naam is Jezus. Nu, wat dunkt u van die Naam? "Gij zult Zijn Naam heten Jezus, want Hij zal Zijn volk zaligmaken van hun zonden". O verloren zondaar, kauwt de naam des bruidegoms, als een zoete bete onder uw tong. Zijn Naam is Christus, of de vermaarde Messias, de Gezalfde Gods. Genade is uitgestort in Zijn lippen, want God, Zijn Vader, heeft Hem gezalfd met vreugdeolie boven Zijn medegenoten. Zijn Naam is de Heere, want Hij is de Heere van alles; de Heere der heren. Hij is Gods eerstgeborene, Die Hij verhoogd heeft boven de koningen der aarde; ja, alle koningen van de aarde moeten Hem op ene of andere tijd hulde bewijzen, en geen wonder, want "door Hem heersen de koningen en stellen de vorsten gerechtigheid". Wat is Zijn Naam? Zijn naam is Immanuël. Godmens of God met ons, om onze twistzaak te twisten; om het voor ons op te nemen tegen de oude slang; en dienovereenkomstig heeft Hij zijn kop vermorzeld, en door de dood teniet gedaan degene, die het geweld des doods had.

Wij vinden een hele rij namen van de Bruidegom bij elkaar in Jes. 9:5; waar de bruid, de vrouw des Lams, in haar heerlijke Man roemende, in heilige verrukking uitroept: "Een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouder; en men noemt Zijn Naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst".

1e Zijn Naam is een grote, heerlijke en vermaarde Naam, een Naam, die boven allen naam is: (Filip. 2:9-11) "God heeft Hem uitermate verhoogd, en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven allen naam is; opdat in de naam van Jezus zich zou buigen alle knie dergenen, die in de hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn; en alle tong zou belijden, dat Jezus Christus de Heere is, tot heerlijkheid Gods des Vaders." Zo ook: (Ef. 1:20,21,22) "God heeft Hem gezet tot Zijn rechterhand in de hemel. Ver boven alle overheid en macht, en kracht, en heerschappij, en allen naam, die genaamd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de toekomende. En heeft alle dingen aan Zijn voeten onderworpen, en heeft Hem de gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen".

2e Zijn Naam is een geurige Naam: (Hoogl. 1:3) "Uw oliën zijn goed tot reuk, Uw Naam is een olie, die uitgestort wordt; daarom hebben U de maagden lief". O vrienden! In de Naam van Christus is zo’n welriekende geur, dat een arme ziel, wanneer zij die eens heeft geroken, Hem nooit kan vergeten, en de gedachtenis daarvan een maaltijd en een banket voor haar is: (Jes. 26:8,9) "Wij hebben ook in de weg Uwer gerichten U, o Heere, verwacht; tot Uw Naam en tot Uw gedachtenis is de begeerte van onze ziel. Met mijn ziel heb ik U begeerd in de nacht, ook zal ik met mijn geest, die in het binnenste van mij is, U vroeg zoeken.

3e Zijn Naam is een geneeskrachtige Naam. Als het geloof werkzaam is met Zijn Naam, dan verheugen zich de beenderen, die verbrijzeld waren; dat doet de blinden zien, de doven horen, de kreupele springen als een hert, en de tong des stommen juichen.

4e Zijn Naam is een Naam tot beschutting en verberging. Wanneer stormen loeien, hetzij van de hemel, van de aarde, of van de hel, dan is (Spr. 18:10) "de Naam des Heeren een sterke toren; de rechtvaardige zal daarheen lopen, en in een hoog vertrek gesteld worden". Hij is niet alleen een sterke, meer ook een onneembare Toren, de poorten van de hel zullen die ziel niet overweldigen, die daarheen de toevlucht heeft genomen.

5e Zijn Naam is een aantrekkelijke Naam, Hij trekt hart en ziel tot Zich; op het geklank van deze Naam zullen de volkeren tot de gezegende Silo vergaderd worden. Wat maakt het Evangelie tot een kracht Gods tot zaligheid? Wel, het is de tentoonspreiding van de heerlijkheid van Zijn vermaarde Naam: "Zo wanneer Ik van de aarde zal verhoogd zijn, zegt Christus, zal Ik ze allen tot Mij trekken".

6e Zijn Naam is een verlichtende Naam voor de arme ziel, die in de duisternis wandelt; (Jes. 50:10) "als hij in de duisternissen wandelt en geen licht heeft; dat hij betrouwe op de Naam des Heeren, en steune op zijn God". Dit geeft duidelijk te kennen, dat een lichtstraal van de Naam van Christus, door het oog van het geloof opgevangen, onder de donkerste wolken van verlating, het licht uit de duisternis in de ziel zal doen schijnen. En geen wonder, want Hij is "het Licht der wereld, het waarachtige Licht, de Zon der gerechtigheid".

7e Zijn Naam is een levendmakende en verlevendigende Naam. Door de Naam van Jezus worden de doden opgewekt, en geen wonder, want een van Zijn Namen is het Leven, en de Opstanding en het Leven. Laat een kwijnende gelovige, wanneer hij met de gesnedene moet zeggen: (Jes. 56:3) "Ziet, ik ben een dorre boom," slechts de Naam van de Heere Jezus horen, als hij slechts een glimpje van de heerlijkheid van Zijn Persoon ziet, zal hij geneigd zijn met de apostel uit te roepen: (Kol. 3:3) "Ik ben gestorven, en mijn leven is met Christus verborgen in God;’ of, (Gal. 2:20) "Ik ben gestorven, en mijn leven is met Christus gekruist. En ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods, Die mij liefgehad heeft, en Zichzelf voor mij overgegeven heeft."

8e Zijn Naam is een overmogende Naam in de hemel, zo, dat onze gebeden, als Zijn Naam een plaats vooraan in onze gebeden krijgt, zullen overmogen, en gehoord, en genadig verhoord worden: (Joh. 14:13) "En zo wat gij begeren zult in Mijn Naam, dat zal Ik doen, opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt worde. Zo gij iets begeren zult in Mijn Naam, Ik zal het doen." Deze Naam maakt onze gebeden welriekend als wierook.

9e Het is een waardige Naam. In Jak. 2:7 staat, in betrekking tot de rijke met de gouden ring aan de vinger en de sierlijke kleding: "Lasteren zij niet de goede Naam, die over u aangeroepen is." De triumferende schare in de hemel weet ook, dat het zo is, want zij zingen de lof van Zijn Naam, zeggende: "Waardig is het Lam, Dat geslacht is" (Openb. 5:9).

10e Het is een duurzame en eeuwige Naam: (Ps. 72:17) "Zijn Naam zal zijn tot in eeuwigheid; zolang als er de zon is zal Zijn Naam van kind tot kind voortgeplant worden; en zij zullen in Hem gezegend worden: alle heidenen zullen Hem welgelukzalig roemen. En geloofd zij de Naam Zijner heerlijkheid tot in eeuwigheid, en de ganse aarde worde met Zijn heerlijkheid vervuld." Deze Naam zal de ganse eeuwigheid door in de hemel een lieflijk gezang uitmaken.

Nu, vrienden, wat dunkt u van de Bruidegom, wanneer u over Zijn Naam hoort spreken? Wilt u met Hem in ondertrouw komen? Wilt u met Hem trouwen? Kunt u met uw hart zeggen: O, als ik tienduizend harten en handen had, ik zou ze alle aan Hem geven? Als dit de taal van uw hart is, dan is de koop gesloten; Hij is de Bruidegom en u bent de bruid, de vrouw des Lams.

Vraag 2. O, ik zou graag meer van Hem horen. Wilt u mij vertellen van welke geboorte en afkomst de Bruidegom is? Van Wie Hij is afgestamd?

Antwoord. Ik kan u iets over Zijn stamboom meedelen: Hij is van het zaad Davids naar het vlees; Hij is de nakomeling van oude koningen, zoals u uit Zijn stamboom kunt zien (Matth. 1 en Luk. 3.).Vraagt u naar Zijn Goddelijke afkomst, dan is Hij de eniggeboren Zoon des Vaders, het Afschijnsel van Zijns Vaders heerlijkheid. en het uitgedrukte Beeld van Zijn zelfstandigheid." Doch wat de wijze van Zijn generatie betreft, wie kan die verklaren? Dat is een verborgenheid, en de verborgen dingen zijn voor de Heere. U kunt uit deze paar woorden slechts zien, dat de Bruidegom van zo’n verheven afkomst is, dat het een wonder is, dat Hij iemand van het gevallen Adamsgeslacht wil trouwen.

Vraag 3. Wat is de persoonlijke waardij en uitnemendheid van de Bruidegom?

Antwoord. Er is zo’n goddelijke heerlijkheid in Zijn Persoon, dat de glans daarvan de zon in het uitspansel verdonkert, zodat zij slechts een haren zak en duisternis schijnt te zijn. Er is zo’n heerlijkheid in Zijn persoon, dat het de ogen van de engelen verblindt Hem te aanschouwen: (Jes. 6:2,3) "Zij bedekken hun aangezichten met hun vleugelen, en roepen elkaar toe: Heilig, heilig, heilig is de Heere der heirscharen; de ganse aarde is van Zijn heerlijkheid vol." Al de volmaaktheden van de Godheid blinken met middagluister en heerlijkheid uit in de Persoon van onze heerlijke Bruidegom. De volheid van de Godheid woont lichamelijk in Hem. Hij is "in de gestaltenis Gods en acht het geen roof Gode evengelijk te zijn." Zo heerlijk is de Persoon des Bruidegoms, dat Hij elk oog en hart, dat Hem aanschouwt, bekoort, en Zijn heerlijkheid enigermate meedeelt aan elke ziel, die Hem met het oog van het geloof ziet: (2 Kor. 3:18) "En wij allen met ongedekt aangezicht de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde Beeld in gedaante veranderd, van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest." De bruid wordt door het aanschouwen van de Bruidegom als "des konings dochter, geheel verheerlijkt inwendig; zij ziet er uit als de dageraad, schoon gelijk de maan, zuiver als de zon, schrikkelijk als slagorden met banieren. Gaat uit, gij dochteren Sions," en aanschouwt Zijn heerlijkheid.

Vraag 4. Welke zijn de gaven en hoedanigheden van de Bruidegom?

Antwoord. Zijn hoedanigheden zijn zo zeldzaam en buitengewoon dat de tong ze niet kan uitspreken, noch het hart ze kan bevatten. Om Hem aan uw achting, liefde en genegenheden aan te prijzen, zal ik u enkele hoedanigheden voorstellen, die Hem aan elke redelijke ziel kunnen aanbevelen.

1. Wat schoonheid betreft, Hij is blank en rood, Hij draagt de banier boven tienduizend, Zijn gestalte is als de Libanon, uitverkoren als de cederen; Hij is veel schoner dan de mensenkinderen, en al wat aan Hem is, is zeer begeerlijk.

2. Wat wijsheid betreft, al de schatten van wijsheid en kennis zijn in Hem verborgen: Hij is wijs van hart en machtig van raad. Hij is zo wijs, dat Hij al de macht en geslepenheid van de hel en de aarde heeft te schande gemaakt; hoewel Zijn vijanden in hun raadslagen zo diep graven als de hel, toch zijn de hel en het verderf naakt voor hem, Hij vangt de wijzen in hun arglistigheid, dat de raad van de verdraaiden gestort wordt; Hij deelt wijsheid mee aan de onnozele bruid, en maakt haar wijs tot zaligheid, en Hij doet haar de verborgenheden van het koninkrijk weten, die voor de wijzen en verstandigen van de wereld verborgen zijn.

3. Wat rijkdom betreft, de Bruidegom, die aanbiedt met u te trouwen, is onmetelijk rijk; Hij is waarlijk een vermogend man, Die Zijn liefhebbers doet beërven, dat bestendig is; Zijn rijkdommen zijn onnaspeurlijk, rijkdom en eer is bij Hem, duurachtig goed en gerechtigheid.

4. Wat eer betreft, Hij is vermaard in de hemel en op aarde; "Hij heeft een Naam ver boven allen naam, die genaamd wordt." Majesteit en heerlijkheid zijn voor Zijn aangezicht, en Hij maakt allen, die in hem geloven, heerlijk: (Jes. 43:4) "Van toen af dat gij kostelijk zijt geweest in Mijn ogen, zijt gij verheerlijkt geweest."

5. Wat sterkte betreft, Hij is de Man van Gods rechterhand, Die Hij Zich gesterkt heeft. De sterkte van de almacht is hem, want Hij is de Sterke God, de Almachtige. Hij kwam van Edom en van Bozra, "voortrekkende in Zijn grote kracht, tonende dat Hij machtig is te verlossen".

6. Wat gezag betreft, Hij heeft macht over alle vlees, opdat Hij, al wat de Vader Hem gegeven heeft, het eeuwige leven geve. Hij heeft alle macht in hemel en op aarde. De "dingen, die in de hemel en op de aarde, en die onder de aarde zijn, ja alle knie moet voor Hem buigen, en alle tong moet belijden, dat Jezus Christus de Heere is, tot heerlijkheid des Vaders."

7. Wat zachtmoedigheid en nederigheid betreft is Hij onvergelijkelijk, en stelt Hij Zichzelf voor als ons grote Voorbeeld, opdat wij het zullen navolgen: (Matth. 11:29) "Neemt Mijn juk op u, en leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben, en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen".

8. Wat standvastigheid betreft in Zijn liefde, in Zijn beloften, en in al Zijn beminnelijke voortreffelijkheden, Hij is Christus Jezus, "gisteren, en heden, en in der eeuwigheid dezelfde. Zijn naam is "Ik Ben"; Hij rust in Zijn liefde, en "verandert niet, daarom zijn de kinderen Jacobs niet verteerd". Zijne beloften zijn niet als de beloften van mensen, heden ja en morgen neen; "want zoveel beloften Gods als er zijn, die zijn in Hem Ja, en zijn in Hem Amen; geen jota noch tittel van hetgeen Hij zegt zal ooit voorbijgaan; bergen zullen wijken en heuvelen wankelen, maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de Heere uw Ontfermer". Dit zijn enkele, doch slechts een klein deel, van de hoedanigheden van de gezegende Bruidegom. "Gaat dan uit, gij dochteren Sions, en aanschouwt Hem".

III. Ons derde punt was, dat ik een weinig zal spreken over de bruid, want waar een bruidegom is, daar moet noodzakelijk een bruid zijn. De bruid van Christus kan hier beschouwd worden in drieërlei staat, en wel 1. Als in de staat van de natuur. 2. Als in een staat van de genade. 3. Als in de staat van de heerlijkheid.

1e Laat ons haar eerst beschouwen als in de natuurstaat, en dan zullen wij zien, dat zij in een jammerlijke en beklaaglijke staat is (ik spreek over de uitverkorenen, hetzij persoonlijk, of gezamenlijk beschouwd). Als wij haar in haar natuurlijke afkomst beschouwen, dan is zij een verdorven tak, opgeschoten uit de aangestoken wortel van de eerste Adam, in zonde ontvangen, in ongerechtigheid geboren, geheel onrein, zwart als een Moor, doordat zij tussen de potten van de hel ligt. In Ezech. 16 brengt Christus Zijn gemeente en volk haar natuurlijke staat in gedachtenis, en de Heere stelt daar de staat van het ganse menselijk geslacht voor door een levendige gelijkenis van een pasgeboren kind.

1. "Uw navel was niet afgesneden," dat is, u voedde u met en leefde op de dingen, die beneden zijn, want "hetgeen uit het vlees geboren is, dat is vlees". De natuur van de mens zuigt het vergif van vleselijk dingen in, en het bedenken van het vlees is de dood.

2. "Gij waart ook geenszins met zout gewreven". Zout bewaart voor bederf. De geest en de genade van God worden soms bij zout vergeleken: "hebt zout in uzelven". Nu, de mens is van nature geheel van dit zout verstoken en moet dus geheel bedorven en verdorven zijn, waarom hij bij een verrot lijk, of bij een open graf wordt vergeleken.

3. "Geen oog had medelijden over u, om u een van deze dingen te doen". De mens is het hulpelooste van alle schepselen wanneer hij pas geboren is, voornamelijk als hij op de vlakte des velds geworpen is. Wat kan een zondaar voor zichzelf doen? Of wat kunnen engelen of mensen voor hem doen? De ganse schepping staat van ver, en roept: Wij kunnen u niet van onder de vloek van de wet, of de toorn van een vertoornde God verlossen. Daarom moet hij onvermijdelijk omkomen als het pasgeboren kind, dat op het vlakke des velds geworpen is, tenzij iemand het opneemt.

Nu, in deze toestand is de bruid van Christus wanneer Hij Zijn liefde op haar vestigt, zoals u in het 6e en 8e vers kunt zien: "Als Ik bij u voorbijging, zo zag Ik u vertreden zijnde in uw bloed, en Ik zeide tot u in uw bloed, Leeft, ja Ik zeide tot u in uw bloed, Leeft." Wij hebben nog een zeer duidelijke beschrijving van de mens in zijn natuurstaat in Ef. 2:I—12: "En u heeft Hij mede levendgemaakt, daar gij dood waart door de misdaden en de zonden," enz.; alsmede in Titus 3:3: "Want ook wij waren eertijds onwijs, ongehoorzaam, dwalende, menigerlei begeerlijkheden en wellusten dienende, in boosheid en nijdigheid levende, hatelijk zijnde en elkander hatende" Zo ziet u hoe de Geest Gods de natuurlijke staat van het ganse menselijk geslacht beschrijft. O hoe moet het ons met verwondering vervullen, als wij bedenken, dat zo’n schepsel een bruid voor de Zoon van God zal worden! En toch gaat Zijn liefde alles te boven. "O die breedte, en lengte, en diepte, en hoogte van de liefde Gods".

(2.) Laat ons de bruid ook beschouwen in de staat van de genade, en zien wat een wonderlijke verandering vrije genade in haar teweegbrengt. Dit wordt ook in Ezech. 16 op sierlijke wijze door een gelijkenis voorgesteld, van vers 6 tot 14.

1. Hij maakt haar levend en geeft haar leven: vs. 6, "Ik zeide tot u, Leef."

2. Hij breidt de vleugel van Zijn eeuwige gerechtigheid over haar uit (vs. 8.)

3. Hij maakt met haar een huwelijksovereenkomst, binnen de band van het verbond (vs. 8).

4. Hij wast en reinigt haar met het bad van de wedergeboorte (vs. 9).

5. Hij zalft haar met de olie van Zijn Geest.

6. Hij bedekt en versiert haar met de versierselen van de heiligheid, de genaden van Zijn Geest (vs. 11, 12).

7. Hij verleent haar een koninklijke waardigheid, en zet een kroon op haar hoofd (vs. 12).

8. Hij maakt haar volmaakt in Hem, door de heerlijkheid, die Hij op haar legt (vs. 14). Zo ziet u wat de liefde van Christus voor Zijn bruid doet, terwijl Hij nog slechts met haar in ondertrouw is.

(3.) Wij zouden haar ook kunnen beschouwen in een staat van heerlijkheid, wanneer het huwelijk voltrokken zal worden bij de tweede komst van Christus, doch dit is wat, het oog niet heeft gezien, en het oor niet heeft gehoord, en in het hart des mensen niet is opgeklommen. Ik zal u naar slechts twee of drie teksten verwijzen, die ons een zwak licht geven van de heerlijkheid, die Christus dan op Zijn bruid zal leggen: (Matth. 13:43) "Dan zullen de rechtvaardigen blinken, gelijk de zon, in het koninkrijk huns Vaders;" (Dan. 12:3) "De verstandigen [Engelse overzetting] zullen blinken als de glans des uitspansels, en die er velen rechtvaardigen, gelijk de sterren, altoos en eeuwiglijk;" (Kol. 3:4) "Wanneer nu Christus zal geopenbaard zijn, Die ons Leven is, dan zult u ook met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid." (1 Joh. 3:2) "Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen. Maar wij weten, dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is." Zo heb ik u een kort overzicht gegeven van de bruid in haar natuurstaat, en in de staat van de genade en van de heerlijkheid.

IV. Het vierde punt was, dat wij een weinig zullen spreken over de komst van de Bruidegom. "Ziet de Bruidegom komt."

Nu, om dit punt duidelijk te maken, moet u weten, dat ik voor tegenwoordig niet spreek over Christus’ eerste komst in het vlees, of over Zijn tweede komst ten oordeel. Zijne eerste komst in het vlees was om Zich een bruid te kopen door zijn gehoorzaamheid en zijn dood. Zijne tweede en laatste komst, aan het einde van de wereld, zal zijn om het huwelijk plechtig te vieren en de bruid thuis te halen naar het koninklijk paleis, het huis van vele woningen, waar Hij plaats bereidt om haar te ontvangen, wanneer zij geheel gereedgemaakt zal zijn. Ik zeg, ik spreek op deze tijd over geen van deze beide, hoewel de laatste in deze gelijkenis bedoeld zal zijn. Ik zal nu spreken over die tussentijdse bezoeken, die de Bruidegom Zijn bruid brengt gedurende de tijd van de ondertrouw, voordat Hij op de laatste dag komt, om het huwelijk voor mensen en engelen plechtig te vieren.

1e De Bruidegom komt Zijn gemeente, Zijn volk, bezoeken in de koets van Zijn voorzienigheid; ik meen Zijn goedgunstige beschikkingen, wanneer Hij komt om Sion op te bouwen, in Zijn heerlijkheid verschijnt, en Zich wendt tot het gebed desgenen, die geheel ontbloot is. Zo kwam de Heere toen Hij Israël met een sterke hand en uitgestrekte arm uit zijn Egyptische dienstbaarheid verloste, Egypte plaagde, hun eerstgeborenen sloeg, en ten laatste Zijn gemeente en volk door de Rode Zee voerde, terwijl Hij tegelijkertijd Farao en Zijn leger vernietigde, bij welke gelegenheid Israël dat lied zong, dat wij vinden in Exod. 15. Zo ook, toen Hij hun gevangenschap in Babel wendde, en hen weer in hun geboorteland vestigde; stad en tempel weer werden opgebouwd, zodat het dagelijks slachtoffer en spijsoffer weer konden geofferd worden, was dat een goedgunstig bezoek in de koets van Zijn voorzienigheid. Hiermede had veel overeenkomst het bezoek, dat de Heere in Zijn voorzienigheid aan dit arme land bracht, toen Hij, bij onze reformatie uit het Pausdom, onze adel, de grondbezitters en het volk opwekte om het juk van Paapse tirannie en afgodendienst af te schudden en het Evangelie van Christus te omhelzen, en de ware hervormde godsdienst door wetten en besluiten van het Parlement te bekrachtigen en vast te stellen, die nog tot op deze dag van kracht zijn, en door deze Kerk in het jaar 1638 werden aangenomen, en bij de Revolutie en van die tijd af, weer wettelijk zijn goedgekeurd. Het waren genadige bezoeken, die de Heere Zijn Kerk bracht, als Hij in de koets van de voorzienigheid reed, met de heldere zijde naar haar toe gekeerd; en hoe dikwijls bezocht Hij bijzondere gelovigen door goedgunstige beschikkingen van de voorzienigheid, wanneer zij niets dan dood en verderf verwachtten. Hoe genadig is Hij wel tussenbeide gekomen tot hun verlossing, zodat zij met David konden zingen: (Ps. 116:6) "Ik was uitgeteerd, doch Hij heeft mij verlost; en, (Ps. 103:4) "Die mijn leven verlost van het verderf: Die mij kroont met goedertierenheid en barmhartigheden."

Soms weer verschijnt de koets in duistere en op toorn gelijkende bedelingen, zoals wanneer Hij de rechterhand van de wrede vijand over hen verhoogt, en hen overgeeft "als slachtschapen, zodat zij de ganse dag gedood worden". Wanneer Hij hen verbreekt met breuk op breuk, en "op hen aanloopt als een geweldige;" zoals in het geval van Job, en toen Hij de drie jongelingen in de vurige oven liet werpen, en Daniël in de leeuwenkuil. Deze en dergelijke beschikkingen hebben een zeer zwart en somber aanzien, zodat in die toestand Gods volk en kinderen met Jacob zullen uitroepen: "Al deze dingen zijn tegen ons". Toch is die zwarte koets van de voorzienigheid bespreid en bekleed met liefde, genade en barmhartigheid, zoals bleek in het geval van Job, Daniël, de drie jongelingen, en Jacob; en zo wordt de Schrift vervuld, dat "al de wegen des Heeren goedertierenheid en vrede zijn dengenen, die Hem liefhebben," en, dat "alle dingen medewerken ten goede dengenen, die God liefhebben, namelijk dengenen, die naar Zijn voornemen geroepen zijn."

Doch ik spreek nu niet zozeer over de bezoeken, die de Heere Zijn volk brengt in de koets van de voorzienigheid, als wel over de bezoeken, die Hij hun brengt in de koets van de openbaring van het Evangelie, en de door hem ingestelde ordinanties, zoals het Woord, de sacramenten, het gebed, meditatie, Christelijke bijeenkomsten, en dergelijke, die zoveel plaatsen van bijeenkomst zijn, waarin de Bruidegom Zijn bruid komt bezoeken, haar Zijn heerlijkheid openbarende, en de banier van Zijn liefde over haar ontplooiende. Wat nu de bezoeken van dit soort betreft, die Christus Zijn bruid brengt in de koets van de openbaring van het Evangelie, dienaangaande zal ik de volgende dingen aanmerken.

1e Het eerste bezoek van onderscheidende liefde, dat Hij de bruid brengt, is in de dag van de bekering, wanneer Hij de voorhangsels van onwetendheid, ongeloof, dwaling en vooroordeel wegtrekt, en Zich zodanig aan haar openbaart in Zijn goddelijke heerlijkheid, volheid, gepastheid en uitnemendheid, dat Hij haar hart bekoort door Zijn liefde en beminnelijkheid. Dit wordt de tijd van de ondertrouw genoemd, omdat de bruid dan haar toestemming geeft, en haar hart de Bruidegom achterna gaat, getrokken door de onweerstaanbare koorden van overwinnende liefde. Hieraan herinnert de Heere Israël, wanneer Hij zegt: (Jer. 2:2) "Ik gedenk de weldadigheid uwer jeugd, de liefde uwer ondertrouw, toen gij Mij nawandelde in de woestijn, in onbezaaid land".

2e Het hart van de bruid zo ingewonnen of genomen zijnde door de heerlijkheid van de Bruidegom, onttrekt Hij gewoonlijk om heilige en wijze einden Zijn gevoelige tegenwoordigheid, en laat haar achter met een belofte, dat Hij op de rechte tijd zal terugkeren; zoals: (Joh. 14:18) "Ik zal u geen wezen laten; Ik kom weder tot u", of; (Joh. 14:21) "Die mij liefheeft zal van Mijn Vader geliefd worden: en Ik zal hem liefhebben, en Ik zal Mijzelf aan hem openbaren;" of, (Joh. 16:22) "Ik zal u wederom zien, en uw hart zal zich verblijden, en niemand zal uw blijdschap van u wegnemen". U weet, dat het niet gebruikelijk is, dat de bruidegom, zelfs na de ondertrouw, bij de bruid blijft of met haar samenwoont, zolang het huwelijk niet voltrokken is; doch daarna gaan zij samenwonen. Voor die tijd echter komt hij alleen korte bezoeken brengen; doch wanneer hij weggaat, gaat hij van haar met een belofte, dat hij weer terugkomt. Evenzo is het in dit geval: Christus verlaat Zijn volk met belofte, dat Hij hen in Zijn afwezigheid zal ondersteunen.

3e Christus is vele malen bij de bruid, zonder dat zij het gewaar wordt. Een voorbeeld hiervan hebben wij in het geval van Jacob. De Heere verschijnt Jacob in een droom, en als hij wakker wordt zegt hij: (Gen. 28:16) "Gewis is de Heere aan deze plaats, en ik heb het niet geweten". Van Maria staat geschreven, dat zij wenende zegt: (Joh. 20:13) "Zij hebben mijn Heere weggenomen, en ik weet niet waar zij Hem gelegd hebben". Zij sprak tot Christus Zelf, maar zij wist nies, dat het Christus was; "zij menende, dat het de hovenier was, zeide tot hem: heer, zo u Hem weggedragen hebt, zeg mij waar gij Hem gelegd hebt, en ik zal Hem wegnemen." Wij zien hetzelfde bij de discipelen, die op weg waren naar Emmaüs. Christus sprak met hen en opende hun de Schriften; Hij bestrafte hen wegens hun ongeloof, en toch wisten zij niet dat Hij het was; totdat zij, bij nader inzien, tot elkaar zeiden: "Was ons hart niet brandende in ons, als Hij tot ons sprak op de weg, en als Hij ons de schriften opende" (Joh. 24:32).

4e Ieder bezoek, dat de Zielebruidegom Zijn bruid brengt is een zeker onderpand van volgende bezoeken, totdat Hij aan het einde van de dag het huwelijk komt voltrekken: want; (Hos. 6:3) "Zijn uitgang is bereid als de dageraad". Gelijk de dageraad een onderpand is van het opgaan van de zon; en haar opgang een onderpand is, dat zij tot de middaghoogte zal rijzen; zo baant ieder bezoek, dat Christus de ziel brengt, de weg voor verdere ontdekkingen van Zijn heerlijkheid, totdat de dag van de heerlijkheid aanbreekt, en alle schaduwen voor altoos wegvlieden

5e De Bruidegom heeft soms lust de bruid met Zijn bezoeken te verrassen: ja, Hij komt wel ter middernacht, wanneer zij haast niet naar Hem uitziet: (Hoogl. 6:12) "Eer ik het wist, zette Mij Mijn ziel op de wagens van Mijn vrijwillig volk". Zo ook: (Jes. 49:14,15) Sion zegt daar: "De Heere heeft mij verlaten, en de Heere heeft mij vergeten", Doch onverwacht komt de Heere, en zegt: "Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontferme over de zoon haars buiks? Ofschoon deze vergate, zo zal Ik toch u niet vergeten".

6e Deze gevoelige verrassende bezoeken van de Bruidegom zijn slechts zeldzaam en van korte duur; zij zijn als een heldere zonnestraal, die tussen de wolken door schiet en terstond weer door een andere wolk wordt overdekt, evenals bij de verheerlijking van Christus op de berg Thabor, toen de discipelen zagen, dat Zijn aangezicht blonk als de zon, Zijn kleding wit was als het licht, en een wolk hen plotseling overschaduwde, en een stem uit de wolk sprak: Deze is Mijn geliefde Zoon, hoort Hem." En vraagt u, waarom de bezoeken van de Bruidegom zo zeldzaam en kort van duur zijn, dan is mijn antwoord: De Heere wil dat zo, om de bruid te doen weten, dat het huwelijk nog niet voltrokken is, en zij nog in een staat van ondertrouw is: het samenwonen volgt pas op de voltrekking van het huwelijk in de hemel. Zolang de bruid nog hier in een staat van onvolmaaktheid is, kan zij een voortdurende gemeenschap met de Bruidegom, ik meen die levendige gevoelige openbaringen, niet verdragen, de oude lederzakken kunnen niet veel van die nieuwe wijn houden. Paulus zelf liep gevaar van zich te verheffen wegens de overvloed van de openbaringen, en daarom werd hem een engel van de satan gezonden, om hem met vuisten te slaan, En, op deze wijze doet Hij hen naar de hemel verlangen, waar de Bruidegom en de bruid bij elkaar zullen komen, om nooit weer te scheiden: zodat zij hier zeggen: "Ik heb begeerte om ontbonden te worden en met Jezus te zijn. Want dat is zeer verre het beste".

7e De Bruidegom kan Zijn bezoeken dikwijls gedurende geruime tijd onderbreken, en Hij doet dat ook, Hij kan niet slechts dagen, of weken, of maanden, maar jaren, ja vele jaren achtereen wegblijven. Men meent u dat er twintig jaren voorbijgingen tussen het bezoek, dat Jacob te Bethel kreeg en dat waarvan wij lezen in Gen. 31:13, toen de Heere tot hem sprak: "Ik ben die God van Bethel, alwaar u het opgericht teken gezalfd hebt, daar u Mij een gelofte beloofd hebt". Het is niets vreemds voor de heiligen, dat zij in de duisternis wandelen en geen licht zien, zodat zij met David uitroepen: (Ps. 13:2) "Hoelang, Heere, zult Gij mij steeds vergeten? Hoelang zult Gij Uw aangezicht voor mij verbergen?" (Ps. 89:50) "Heere waar zijn Uw vorige goedertierenheden?" (Ps. 77:10) "Heeft God vergeten genadig te zijn? Heeft Hij Zijn barmhartigheden door toorn toegesloten?" De reden van dit heengaan is, of, dat zij een afgod herbergen, of, om hen voor hoogmoed te bewaren, of, om het verlangen van de ziel naar Hem levendig te maken, of, om hen te onderwijzen of op te leiden tot een leven des geloofs op de belofte; want "wij wandelen hier door geloof, niet door aanschouwen".

8e Hoewel de Bruidegom lange tijd afwezig kan zijn, toch zal Hij eindelijk terugkeren, wanneer het Zijn Eigen tijd is, die altijd de beste is voor Zijn heerlijkheid en hun welzijn. Hij zal niet altoos twisten, noch eeuwiglijk de toorn behouden. opdat de geest van de arme bruid niet in het binnenste van haar bezwijkt: (Ps. 30:6) "Des avonds vernacht het geween, maar des morgens is er gejuich". (Jes. 54:5—8) "Uw Maker is uw Man. Voor een klein ogenblik heb Ik u verlaten, en in een kleine toorn heb Ik Mijn aangezicht van u een ogenblik verborgen; maar met eeuwige goedertierenheid zal ik Mij uwer ontfermen, zegt de Heere uw Verlosser".

9e Laat Hem komen wanneer Hij wil, of hoe Hij wil, Hij is altijd welkom, want Hij brengt alle goed met zich mee. Vraagt u: Wat brengt Hij dan mee? Mijn antwoord is: Hij brengt Zijn Vader met Zich mee. (Joh. 14:23) "Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen tot hem komen, en zullen woning bij hem maken". 2. Hij brengt de Trooster mee, namelijk de Heilige Geest; dan wordt de ziel als met verse olie gezalfd, waardoor haar hart verblijd en haar gedaante blinkende wordt. 3. Hij brengt vrede en blijdschap mee, "een vrede, die alle verstand te boven gaat, een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde". 4. Hij brengt overwinning over de zonde, duivel, dood en hel met zich mee; in één woord, Hij brengt vergeving van zonde en allerlei zaligheid mee. Daarom zeg ik: wanneer of hoe Hij ook komt, Hij is altijd welkom.

Doch ik stap hiervan af, en moest nu overgaan tot ons vijfde punt, om te spreken over de plicht, die van alle maagden vereist wordt, op de kennisgeving en waarschuwing, die hun wordt gegeven: Gaat uit Hem tegemoet. Maar ik bewaar dit tot een volgende gelegenheid. De Heere zegene het gesprokene. Amen.

 

De wijze maagden uitgaande de bruidegom tegemoet (2e preek)

Matth. 25:6. En ter middernacht geschiedde een geroep: Ziet, de bruidegom komt, gaat uit hem tegemoet!

Wij hebben in de voorgaande predikatie gesproken over de Bruidegom en de bruid, en over de komst van de Bruidegom. Ik ga nu voort om te spreken over de oproeping en de aanmaning, die de maagden, zowel de wijzen als de dwazen, gezonden wordt: Gaat uit Hem tegemoet. Ik zal trachten hierover te handelen door de volgende vragen te beantwoorden, die gesteld kunnen worden door hen die mij horen, en krachtens belijdenis maagden zijn.

1. Wat veronderstelt of te kennen gegeven wordt in de plicht: Gaat uit Hem tegemoet?

2. Wat de beweging of werkzaamheid van de ziel is, als zij Hem tegemoetgaat?

3. Met welk doel of waartoe wij de Bruidegom moeten tegemoetgaan?

4. Waar wij mogen verwachten Hem te ontmoeten?

5. Wie de meeste kans hebben Hem in liefde en goedertierenheid te ontmoeten?

6. Wat voor soort van ontmoeting de wijze maagden met de Bruidegom hebben, wanneer zij door het geloof uitgaan Hem tegemoet?

Vraag 1. Wat wordt veronderstelt of te kennen gegeven in de plicht: Gaat uit Hem tegemoet?

1e Het veronderstelt, dat er een bestaande afstand is tussen hen en de Bruidegom. Er was een algehele afstand tussen Hem en de dwaze maagden; met het gehoor des oors hadden zij van Hem gehoord, doch zij hadden Hem nooit gezien; nooit had het licht van de kennis van Zijn heerlijkheid in hun hart geschenen. O, wat zijn er vele zodanigen in onze Christelijke bijeenkomsten, die de god van deze eeuw de zinnen verblind heeft, opdat hen niet bestrale de verlichting van het Evangelie van de heerlijkheid van Christus, die het Beeld Gods is! En gelijk er een algehele afstand was tussen Christus en de dwaze maagden, zo was er ook een gedeeltelijke afstand tussen Hem en de wijze maagden, anders zouden zij niet sluimerig geweest en in slaap gevallen zijn.

2e Gaat uit Hem tegemoet. Het veronderstelt, dat ‘t het werk van Gods herauten is de weg te bereiden voor een ontmoeting tussen Christus en zonderen: Christus nabij zondaren en zondaren tot Christus te brengen. Toen Christus tot het Joodse volk zou komen, ja werkelijk in het vlees gekomen was, riep Johannes de Doper: "Bereid de weg des Heeren, maakt recht in de wildernis een baan voor onze God." Wij, als gezanten van de Bruidegom, smeken en bidden zondaren, dat zij door het geloof zullen uitgaan de Bruidegom tegemoet, en heiligen of wijze maagden, dat zij zullen uitgaan en gemeenschap met Hem houden in vernieuwde geloofsoefeningen. De Wijsheid roept tot allen zonder onderscheid: "Komt, eet van Mijn brood, en drinkt van de wijn, die Ik gemengd heb."

3e Gaat uit Hem tegemoet. Het geeft te kennen, dat de Bruidegom niet veraf, maar dichtbij is. Een ongelovig en bedrieglijk hart zal zeggen: "De Heere vertoeft te komen;" Hij is achter de bergen; terwijl Hij nochtans aan de deur staat: (Openb. 3:20) "Ziet. Ik sta aan de deur en Ik klop; indien iemand Mijn stem zal horen, en de deur opendoen, Ik zal tot hem inkomen, en Ik zal met Hem avondmaalhouden, en hij met Mij." Daarom, "zegt niet in uw hart, wie zal in de hemel opklimmen? Het is Christus van boven afbrengen. Of, wie zal in de afgrond neerdalen? Het is Christus uit de doden opbrengen. Want nabij u is het woord, in uw mond en in uw hart. Dit is het woord des geloofs, hetwelk wij prediken" (Rom. 10:6—8).

4e Gaat uit Hem tegemoet. Het geeft te kennen, dat de Bruidegom een Man van betekenis en verdienste is, en dat Hij waardig is ontvangen en goed onthaald te worden: (1 Tim. 1:15) "Dit is een getrouw woord en aller aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om de zondaren zalig te maken." Vrienden, wij zeggen u, dat de Bruidegom de hartelijkste verwelkoming waardig is. Zijn Persoon is waardig, want Hij is de Zoon van God; Hij komt met een waardige en wonderlijke boodschap, namelijk, om zondaren zalig te maken, en dat niet alleen, maar om hen te ondertrouwen en tot Zijn bruid te nemen; want Hij zegt: "Ik zal u Mij ondertrouwen in eeuwigheid."

5e Gaat uit hem tegemoet. Het geeft te kennen, dat de Bruidegom niet binnen maar buiten te vinden is. Kwakers en geestdrijvers beroemen zich op een Christus binnen in hen; doch hoewel Christus door Zijn Geest in het hart van een ware gelovige woont, toch heeft de eerste ontmoeting van Christus, die het geloof heeft, plaats door uit te gaan Hem tegemoet. Het ware geloof handelt met een Christus, Die uitwendig in het Woord geopenbaard is. Wel heeft de genade van het geloof haar zitplaats in de ziel, evenals het oog in het lichaam, doch dan houdt het zich, evenals het oog van het lichaam, geheel bezig met voorwerpen, die daarbuiten liggen. Het geloof bestaat in een voortdurend uitgaan naar Christus, Die in het Woord geopenbaard en vertoond wordt. Israël zou nooit het manna hebben gevonden, wanneer zij niet waren uitgegaan om het te vergaderen; ook zouden zij nooit genezen zijn van de beten van de vurige slangen, als zij niet van zich af gezien hadden op de koperen slang; zo ook zullen wij nooit de Bruidegom ontmoeten, als wij niet uitgaan Hem tegemoet.

6e Gaat uit Hem tegemoet. Het geeft te kennen, dat in het geloven in Christus, in Hem aan te nemen, is inbegrepen, dat men alle andere minnaars afzegt; want "niemand kan twee heren dienen." Zonde, duivel en wereld heersen over de mens, zolang hij in de staat van de natuur buiten Christus is; hij boeleert met andere liefhebbers; hij liefkoost de een of andere afgod of begeerlijkheid, die hem zo lief is als een rechterhand of rechteroog. Doch nu, wanneer hij uitgaat de Bruidegom tegemoet, roept hij met Efraïm uit: (Hos. 14:9) "Wat heb ik meer met de afgoden te doen?" Heere onze God, andere heren behalve Gij hebben over ons geheerst; doch door U alleen gedenken wij Uw Naam" (Jes. 26:13).

7e Gaat uit Hem tegemoet. Het geeft te kennen, dat de ziel, in het geloven of in het aannemen van Christus alle valse rustgronden verlaat, en uit al die bedden van zorgeloosheid en zekerheid, waarop zij zich uitstrekte, opstaat. Deze maagden hier waren allen sluimerig en slapende, sommigen op een bed van zorgeloosheid, en sommigen op een ander. Doch "ter middernacht geschiedde een geroep: Ziet de Bruidegom komt, gaat uit Hem tegemoet;" hetwelk duidelijk te kennen geeft, dat zij hun te korte bedden moesten verlaten, en hun te smalle deksels moesten wegwerpen, zouden zij de Bruidegom ontmoeten en gemeenschap met Hem hebben. 1. Daar is het bed van geestelijke dood en zekerheid: (Ef. 5:14) "Ontwaakt, gij die slaapt, en staat op uit de doden, en Christus zal over u lichten". 2. Wij moeten het bed van kerkvoorrechten verlaten en die loslaten, en er ons voor wachten, dat wij zouden zeggen: "Des Heeren tempel, des Heeren tempel, des Heeren tempel zijn dezen". 3. Het bed van beschaafdheid. De rijke jongeling in het Evangelie kon zeggen: "Al deze dingen heb ik onderhouden van mijn jonkheid aan," en toch was hij een vreemdeling van Christus en de wedergeboorte. 4. Het bed van een wettische gerechtigheid. Wij moeten daaruit opstaan, want "uit de werken der wet kan geen vlees gerechtvaardigd worden". Zij maken hun geloof, liefde, bekering en gehoorzaamheid tot een soort van gerechtigheid van hun eigen, en daarop bouwen zij hun geloof en hoop van de toerekening van de gerechtigheid, dat anders niet is dan een fijn omkeren van het gehele Evangelie van Christus, en van de rechtvaardigmaking om niet, alleen door de gerechtigheid van Christus; een bouwen van de toerekening van de gerechtigheid van Christus op hooi en stoppelen, en op zijn best een goddeloos vermengen van de gerechtigheid van Christus met hun eigen gerechtigheid, een dwaling waartegen de apostel een vervloeking uitspreekt (Gal. 1:8, 9).

8e Gaat uit Hem tegemoet. Het geeft enige kennis van de Bruidegom te kennen, gepaard gaande met een hartelijke toestemming van de getuigenis van het Evangelie, en de getuigenis van God aangaande Hem. Wij kunnen toch geen vreemdelingen tegemoet gaan, die wij niet kennen, of van wie wij nooit gehoord hebben; de ziel, die uitgaat, Christus tegemoet, heeft Hem leren kennen. "Door Zijn kennis zal Mijn Knecht de Rechtvaardige velen rechtvaardig maken," en uit de kennis, die de ziel van Zijn Persoon en middelaarschap heeft, stemt zij toe wat in het Woord van Hem getuigd, en in een gepredikt Evangelie van Hem verkondigd wordt. Zij zal, evenals de koningin van Scheba, toen zij de heerlijkheid van Salomo zag, en Zijn wijsheid hoorde, zeggen: "De helft is mij niet aangezegd, in het gerucht, dat ik gehoord heb, van hetgeen ik nu zie en weet". "Dit is het eeuwige leven, dat zij u kennen de enige waarachtige God, en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt".

9e Het geeft een hoogachting voor, en een hartelijke goedkeuring te kennen van de Persoon van Christus, en van de wijze waarop zondaren door Hem gerechtvaardigd, geheiligd en zaliggemaakt worden. O! Zal de ziel zeggen: Hij is aller aanneming waardig. Wien heb ik nevens U in de hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde. Ja gewis, ik acht ook alle dingen schade te zijn, om de uitnemendheid van de kennis van Christus Jezus mijn Heere, opdat ik Christus moge gewinnen en in Hem gevonden worde. U dan, die u gelooft, is Hij dierbaar."

10e Gaat uit Hem tegemoet. Het geeft te kennen, dat de ganse ziel in al haar krachten en vermogens naar de Bruidegom uitgaat, en dat zij het verdrag van het Nieuwe verbond met hart en hand werkelijk ondertekent, overeenkomstig hetgeen geprofeteerd en beloofd is: (Jes. 44:5) "Deze zal zeggen: Ik ben des Heeren, en die zal zich noemen met de naam Jacobs; en gene zal met de hand schrijven: Ik ben des Heeren, en zich toenoemen met de naam Israëls". En van die tijd af is de bruid ondertrouwd met de Bruidegom; volgens hetgeen geschreven staat in Hos. 2:19,20. Nu begint zij Hem te noemen: Mijn Man; zijnde dat de weerklank van de stem van de bruid op de woorden van de Bruidegom: (Jes. 54:5) "Uw Maker is uw Man, Heere der heirscharen is Zijn Naam".

11e Gaat uit Hem tegemoet. Het geeft te kennen, dat het de plicht is en zijn zal van de ziel, die met Christus ondertrouwd is, zolang zij in de staat van ondertrouw is, in al de plichten en ordinanties, die Hij heeft ingesteld, naar genieting van Hem en gemeenschap met Hem te jagen, totdat aan het einde van de tijd het huwelijk zal worden voltrokken. (Ps. 27:4) "Een ding heb ik van de Heere begeerd, dat zal ik zoeken; dat ik al de dagen mijns levens mocht wonen in het huis des Heeren, om de lieflijkheid des Heeren te aanschouwen en te onderzoeken in Zijn tempel". Het is voor de bruid maar een leeg huis, wanneer de Bruidegom afwezig is, en daarom gaat zij, wanneer zij Hem mist, zwart daarheen, niet van de zon, uitroepende Och of ik wist, dat ik Hem vinden zou; hebt u Hem gezien, Die mijn ziel liefheeft?" Wij gaan nu over tot

De tweede vraag: Wat de beweging van de bruid is, of hoe zij werkzaam is, wanneer zij uitgaat de Bruidegom tegemoet? Want uitgaan Hem tegemoet geeft beweging te kennen.

Ik antwoord: 1e Het is geen vleselijk of lichamelijke, maar een geestelijke en een zielsbeweging: O mijn ziel, gij hebt tot de Heere gezegd: Gij zijt de Heere" (Ps. 16:2); "Mijn ziel keer weder tot uw rust, want de Heere heeft aan u wel gedaan (Ps. 116:7); Met mijn ziel heb ik U begeerd in de nacht, ook zal ik met mijn geest, die in het binnenste van mij is, U vroeg zoeken’ (Jes. 26:9).

2e Het is niet een werktuiglijke, maar een redelijke en verstandelijke beweging; Hij trekt met mensenzelen en met touwen van liefde. De opening van Gods Woord licht gegeven hebbende, heeft hij het verstand gekregen, om de Waarachtige te kennen. Zodat de mens, wanneer hij uitgaat de Bruidegom tegemoet, goed weet wat hij doet, want hij kent de Heere, en daarom vervolgt hij, Hem hoe langer hoe meer te kennen.

3e De ziel heeft geen gedwongen, maar een vrijwillige beweging, wanneer zij uitgaat de Bruidegom tegemoet: (Ps. 110:3) "Uw volk zal zeer gewillig zijn op de dag Uwer heirkracht". Zij verblijdt zich wanneer zij de Heere ontmoet in Zijn wegen.

4e Het is niet een koele maar een zeer hartelijke beweging. Al de genegenheden van de ziel zijn ingenomen met de heerlijkheid van de Bruidegom; zoals liefde, verlustiging, verlangen, die tevoren andere minnaars najaagden en zich nu alleen op Hem vestigen.

5e Het is geen trage, maar een snelle en haastige beweging. "Ik heb gehaast en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden;" evenals een duif naar haar vensters vliegt, wanneer zij door roofvogels achtervolgd wordt, of gelijk de doodslager naar de vrijstad vlucht.

6e Het is niet een zorgeloze, maar een zorgvuldige en besliste beweging. Hij, die de Bruidegom tegemoet gaat, is vast besloten Hem te ontmoeten en bij Hem te zijn, welke hinderpalen of beletselen ook in de weg staan; hij zal niet zeggen: daar is een felle leeuw op de weg, een leeuw is op de straten. Neen, al zijn er leeuwen en luipaarden op zijn weg; al komen alle machten van de hel hem tegen, zodat hij met vurige pijlen bestookt wordt, hij zal door die alle heenbreken.

7e Het is een biddende, dringende en worstelende beweging, Hij, die de Bruidegom tegemoet gaat, roept uit: "O, wanneer zult U tot mij komen? O, of ik wist waar ik Hem vinden zou, ik zou tot Zijn stoel komen".

8e Het is een zeer geheimzinnige beweging. De ziel wordt uitgehaald naar Christus, en zij weet niet hoe. "Evenals de wind, die blaast waarheen hij wil, wij horen zijn geluid, maar weten niet van waar hij komt, noch waar hij heengaat."

9e Het is een vrolijke blijmoedige beweging. O met wat een opgewektheid ontvangt en omhelst de ziel de Bruidegom op de dag van de ondertrouw! De ziel wordt vervuld met vrede en blijdschap in het geloven, ja, met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde, zeggende: "Laat ons blijde zijn en vreugde bedrijven, want de bruiloft des Lams is gekomen".

Vraag 3. Met welk doel, of, waartoe moeten wij de Bruidegom tegemoetgaan?

1e Wij moeten uitgaan en Hem aanschouwen, en Zijn heerlijkheid beschouwen. (Hoogl. 3:11) "Gaat uit, en aanschouwt, gij dochteren Sions, de Koning Salomo, met de kroon waarmee Hem zijn moeder kroonde op de dag van Zijn bruiloft, en op de dag van de vreugde Zijns harten". (Jer. 42:1) Ziet Mijn Knecht, Die Ik ondersteun, Mijn Uitverkorene in Dewelke Mijn ziel een welbehagen heeft." De Heere had, in het voorgaande hoofdstuk, door de profeet, die volkeren bestraft wegens hun afgoderij: (Jes. 40:29) "Ziet, zij zijn allemaal ijdelheid, hun werken zijn een nietig ding, hun gegoten beelden zijn wind en een ijdel ding." Om nu hun harten van de afgoden af te trekken, stelt Hij hun een voorwerp voor, dat waardig is, om er naar te zien. Het is alsof de Heere gezegd had: Wendt uw ogen af van die dingen, die maar ijdelheid zijn, en ziet "Mijn Uitverkorene, in Wie Mijn ziel een welbehagen heeft"; Hij is waardig aanschouwd te worden, en als u Hem kende, u zoudt niet zoveel ophebben met andere voorwerpen, die nu uw hart innemen.

2e Wij moeten uitgaan en ons verwonderen over de heerlijkheid van Zijn Persoon en Zijn middelaarschap, en die bewonderen. Één van de namen van de Bruidegom is toch "Wonderlijk" (Jes. 9:5). Bewondert de vereniging van de twee naturen in Hem, want "buiten allen twijfel de verborgenheid der godzaligheid is groot; God is geopenbaard in het vlees". Bewondert de hoogte, de diepte, de breedte en de lengte van de liefde Gods, in onze natuur aan te nemen, opdat Hij een gepaste Bruidegom voor ons mocht zijn. en Zich onze personen zou ondertrouwen: "Want waarlijk Hij neemt de engelen niet aan, maar Hij neemt het zaad Abrahams aan." Bewondert de heldendaden, die Hij verricht heeft in het grote werk van onze verlossing; Hij heeft een vertoornd en beledigd God bevredigd, om een God met ons te zijn. Bewondert hoe Hij de kop van de slang vermorzeld, de overtreding gesloten, de zonden verzegeld, de gerechtigheid verzoend, en het verbond met velen versterkt heeft, en het slachtoffer en het spijsoffer heeft doen ophouden. O! Hoe moesten deze dingen ons met de Kerk in verwondering doen uitroepen: (Jes. 63:1) "Wie is Deze, Die van Edom komt met besprenkelde klederen van Bozra? Die versierd is in Zijn gewaad? Die voorttrekt in Zijn grote kracht?"

3e Wij moeten uitgaan Hem tegemoet om met Hem te trouwen, want Hij is de Bruidegom, die een bruid wil hebben onder de kinderen der mensen. De dag van Zijn ondertrouw met een arme ziel is de dag van de blijdschap Zijns harten; Hij verheugt Zich over die arme ziel, die haar toestemming geeft hem tot Man te nemen, gelijk een bruidegom vrolijk is over Zijn bruid. Als de tijding daarvan in de hemel vernomen wordt verblijden zich alle engelen en de geesten van de volmaakt rechtvaardigen met Hem. O gaat dan uit Hem tegemoet en biedt uzelf als kuise maagden aan deze enige Man aan.

4e Gaat uit Hem tegemoet en viert feest met Hem, en voedt u met Hem, want de Bruidegom en Zijn koninklijke Vader hebben een feestmaal bereid voor een ieder, die tot de bruiloft wil komen, en Hij heeft Zijn dienstknechten uitgezonden, zeggende: "Zegt de genodigden, Ziet Ik heb Mijn middagmaal bereid, Mijn ossen en de gemeste beesten zijn geslacht, en alle dingen zijn gereed, komt tot de bruiloft (Matth. 22:4); "En de Heere der heirscharen zal op deze berg allen volken een vetten maaltijd maken, een maaltijd van reinen wijn, van vet vol mergs, van reine wijnen, die gezuiverd zijn" (Jes. 25:6).

5e Gaat uit Hem tegemoet en laat u voor Hem aanwerven, want de Bruidegom is een Krijgsman, en heirlegers in de hemel volgen Hem (Openb. 19:14). Van de zielen van de maagden staat geschreven, dat zij "het Lam volgen waar Het ook heen gaat" (Openb. 14:4), en Hij maakt hen, die Hem volgen, overwinnaars, ja, meer dan overwinnaars, en Hij zal hun geven met Hem te zitten in Zijn troon, gelijk Hij overwonnen heeft, en met Zijn Vader gezeten is in Zijn troon (Openb. 3:21). Vrienden, wij zijn de werfofficieren van de Bruidegom, de Overste Leidsman van de zaligheid, Die vele kinderen tot de heerlijkheid leidt. Wij verlangen, dat u in dienst treedt van de Koning der koningen en de Heere der heren, opdat u onder Zijn overwinnende banier strijd mag voeren tegen de zonde, de duivel en de wereld die Hij is komen verbreken.

Vraag 4. U vermaant ons uit te gaan de Bruidegom tegemoet, doch waar kunnen wij Hem ontmoeten? O! zal misschien een arme ziel zeggen, dat ik wist waar ik Hem kon vinden. O! zeg mij, waar Hij weidt, en waar Hij de kudde legert in de middag.

Antwoord. Hoewel de Bruidegom naar Zijn menselijke natuur in de hemel is, en in dit opzicht "de hemel hem moet ontvangen tot de wederoprichting aller dingen," toch is Hij overal op aarde te vinden, wat Zijn goddelijke, geestelijke, genadige tegenwoordigheid aangaat, door hen, die wezenlijk naar gemeenschap met Hem zoeken door het geloof, in de wegen en middelen, die Hijzelf heeft ingesteld. Hij heeft dit aan Zijn Kerk beloofd: "Ziet Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Aan alle plaatsen, daar Ik Mijns Naams gedachtenis stichten zal, zal Ik tot u komen, en zal u zegenen. Waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn Naam, daar ben Ik in het midden van hen." Ik zeg daarom, dat er nu, hoewel Hij naar de hemel is gevaren, een even wezenlijke gemeenschap met Christus kan verkregen worden, als ooit Zijn discipelen hadden, toen Hij in de staat der vernedering hier op aarde met hen in en uit ging. De apostel Johannes zegt dan ook aangaande Christus, nadat Hij naar de hemel gevaren was: (I Joh 1:3) "Opdat deze onze gemeenschap ook zij met de Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus."

Doch zegt u: O zeg mij meer in het bijzonder waar ik Hem ontmoeten en vinden kan? Dan is mijn antwoord: Hij is zo op een ontmoeting met zondaren gesteld, dat Hij soms, ja dikwijls, gevonden wordt van degenen, die Hem niet zoeken; zoals in het geval van Paulus, die naar Damascus ging met een snode boodschap, en de arme Zacheüs, die in een vijgeboom was geklommen met geen ander doel dan om zijn nieuwsgierigheid te bevredigen. En is dit zo, hoeveel temeer zal Hij gevonden worden van degenen, die Hem zoeken in de wegen, die Hijzelf heeft ingesteld; want Hij heeft gezegd, dat Hij "ontmoet de vrolijke, en die gerechtigheid doet, degenen, die Zijner gedenken op Zijn wegen."

Vraagt u, wat die wegen en middelen zijn, die Hij heeft ingesteld, en waarop u de Bruidegom ontmoeten en gemeenschap met Hem hebben kunt? Dan is mijn antwoord, dat Hij soms wordt gevonden op de berg van eenzame overdenking. David zegt: "Een vuur ontbrandde in mijn overdenking." De zielen van de gelovigen hebben in de overdenking menig zoet onderhoud met Christus gehad. (Ps. 63:7) Als ik Uwer gedenk op mijn legerstede, zo peins ik aan U in de nachtwaken; (vs. 6) "Mijn ziel zou als met smeer en vettigheid verzadigd worden." Men kan Hem ontmoeten en het verborgen gebed: "En gij zult Mij zoeken en vinden, wanneer gij naar Mij zult vragen met uw ganse hart." Jacob vond in deze plicht de Heere, en worstelde om de zegen tot aan de dageraad, en overmocht als een vorst: (Hos. 12:4,5) "In moeders buik hield hij zijn broeder bij de verzenen, en in zijn kracht droeg hij zich vorstelijk met God. Ja hij droeg zich vorstelijk tegen de Engel, en overmocht Hem, hij weende en smeekte Hem: Te Bethel vond hij Hem, en daar sprak Hij met ons," (Vergeleken met Gen. 32:24—26) "Doch Jacob bleef alleen over, en een man worstelde met hem totdat de dageraad opging. En toen Hij zag, dat Hij hem niet overmocht, roerde Hij het gewricht van zijn heup aan: zodat het gewricht van Jacobs heup verwrongen werd, als hij met Hem worstelde. En Hij zeide: Laat mij gaan, want de dageraad is opgegaan; meer hij zeide: Ik zal U niet laten gaan tenzij, dat Gij mij zegent." Men kan Hem ontmoeten in de plicht van persoonlijk, huiselijk, of openbaar vasten en bidden. (Jes. 66:2) "Maar op deze zal ik zien, op de arme en verslagene van geest, en die voor Mijn Woord beeft." U kunt hem ontmoeten in de plicht van Christelijke bijeenkomst en gemeenschap, wanneer degenen, die de Heere vrezen, een ieder tot zijn naaste spreken: "De Heere merkt er toch op en hoort." Hij wordt ontmoet in het lezen en onderzoeken van de Schriften: (Joh. 5:39), "onderzoekt de Schriften, want gij meent in dezelve het eeuwige leven te hebben, en die zijn het, die van Mij getuigen." Terwijl de Moorman, de kamerling, zijn Bijbel las, ontmoette de Heere hem in de bediening van Filippus, zodat hij "zijn weg met blijdschap reisde." De bruid heeft menige zoete vertoning van de heerlijkheid van de Bruidegom gehad, terwijl zij naar Hem zag door de spiegel van de openbaring: (2 Kor. 3:18) "En wij allen met ongedekt aangezicht de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd, van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest." Hij wordt voornamelijk gevonden in de poorten Sions, de openbare instellingen van Zijn eredienst, waar het volk hem opwacht in hun bijeenkomsten voor het gebed en dankzegging, voor het prediken en het horen van het Evangelie, en voor de plechtige viering van de sacramenten van Doop en Avondmaal. "De Heere bemint die poorten Sions boven alle woningen Jacobs." Dit zijn de wijken en straten waar de bruid hem zocht (Hoogl. 3). Weliswaar moest zij hem een poosje missen, maar eindelijk ontmoette zij de Bruidegom, en kon zij zeggen: (vs. 4) "Ik vond Hem, Die mijn ziel liefheeft: ik hield Hem vast, en liet Hem niet gaan." David zag Zijn sterkheid en eer in het Heiligdom. Hij verklaart dan ook: (in Ps. 84:2,11) "Hoe lieflijk zijn Uw woningen. o Heere der heirscharen; want een dag in Uw voorhoven is beter dan duizend elders; ik koos liever aan de dorpel in het huis mijns Gods te wezen, dan lang te wonen in de tenten der goddeloosheid".

U kunt Hem voornamelijk ontmoeten in het breken des broods aan een avondmaalstafel: want "de drinkbeker der dankzegging, die wij dankzeggende zegenen, is die niet een gemeenschap des bloeds van Christus? Het brood, dat wij breken, is dat niet een gemeenschap des lichaams van Christus?" Hier wordt de gezegende Bruidegom gezien in Zijn met bloed geverfde klederen; want uit liefde tot Zijn bruid heeft Hij "de pers alleen getreden en er was niemand van de volkeren met Hem". Indien Hem die vraag wordt gesteld: "Waarom zijt Gij rood aan uw gewaad? En uw klederen als van één, die in de wijnpers treedt?" Dan mag Hij wel antwoorden: Het is geen wonder, dat Mijn gewaad rood is, want Ik ben "om uw overtredingen verwond, en om uw ongerechtigheden ben Ik verbrijzeld".

Vraag. 5. Wie hebben de meeste kans de Bruidegom in liefde en goedertierenheid te ontmoeten?

Antwoord. Wij weten niet wat God, in een weg van vrije genade, kan doen voor buiten Christus zijnde, ongelovige, onheilige zondaren, die in verbond met de dood zijn, en een voorzichtig verdrag met de hel hebben gemaakt, want Hij kan een brandhout uit het vuur rukken, en de machtige de vang ontnemen, wanneer en zoals het Hem behaagt. Hij grijpt de woudezel bij zijn bek, die de oostenwind van zonde en ijdelheid schept. Alleen wanneer u op de brede weg naar de hel loopt, hebt u geen reden iets anders te verwachten dan verbolgenheid en toorn, verdrukking en benauwdheid, die gedreigd worden over alle ziel van de mens, die het kwaad werkt. U, die tot de grote hoop van de dwaze maagden behoort, die zich tevreden stellen met de lege lampen van een belijdenis, en die de dag van de genade weg slaapt en sluimert, zonder de olie van de genade voor uw lampen te kopen; u kunt aan het slot van deze gelijkenis zien wat u te wachten hebt, namelijk, voor een gesloten deur te komen, en wanneer u dan zult roepen, Heere, Heere, doe ons open; het antwoord te moeten horen, Ga weg van Mij, Ik ken u niet.

Doch ik spreek nu niet over u of uws gelijken, maar over arme zielen, die wezenlijk bekommerd zijn over de toestand van hun ziel, en die het om de Bruidegom en gemeenschap met Hem te doen is. Ik zal u vertellen wie het zijn, die grote kans hebben op een troostelijke ontmoeting van de Bruidegom in de ordinanties en middelen, die Hij daartoe en met dat doel heeft ingesteld.

1. U, die evenals de wijze maagden niet tevreden bent met de lamp van een belijdenis, doch die olie voor uw vaten koopt, terwijl de markt van de genade nog geopend is, u ziet, dat de wijze maagden uitgaan de Bruidegom tegemoet, en met Hem in het huwelijk treden.

2. U, die de Bruidegom liefhebt en Zijn woorden met lust overdenkt, en die als een zoete bete onder uw tong houdt, Hij heeft beloofd, dat u Hem zult ontmoeten: (Joh. 14:23) "Zo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn woord bewaren, en Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen tot hem komen, en zullen woning bij hem maken".

3. U, die het verbond der werken loslaat en herroept, dat met de eerste Adam gemaakt is, en het verbond der genade en van de belofte aangrijpt, dat met de tweede Adam gemaakt is, u hebt veel kans, dat u de Bruidegom zult ontmoeten. Ik zal u Zijn belofte geven om daarop te steunen: (Jes. 56:4,5) "Want alzo zegt de Heere van de gesnedenen, die Mijn Sabbatten houden, en verkiezen hetgeen daar Ik lust toe heb, en vasthouden aan Mijn verbond. Ik zal hun ook in Mijn huis en binnen Mijn muren een plaats en een naam geven, beter dan der zonen en dan der dochteren; een eeuwige naam zal Ik een ieder van hen geven, die niet uitgeroeid zal worden". Dit wordt weer herhaald: (in vs. 7) "Die zal Ik ook brengen tot Mijn heilige berg, en Ik zal ze verheugen in Mijn bedehuis; hun brandoffers en hun slachtoffers zullen aangenaam wezen op Mijn altaar; want Mijn huis zal een bedehuis genaamd worden voor alle volkeren". Daarom gaat uit Hem tegemoet.

4. U, die met hoop en verwachting op een bezoek van de Bruidegom wacht, hebt veel kans Hem te ontmoeten; "want Hij is goed dengenen, die Hem verwachten, der ziel, die Hem zoekt. Hij heeft een welgevallen aan hen, die Hem vrezen; die op Zijn goedertierenheid hopen. Het is goed dat men hope, en stil zij op het heil des Heeren".

5. U, die arm en nooddruftig bent, en verlangend uitziet naar een vervulling van uw zielenoden uit de volheid, die in Christus is; want Hij heeft gezegd, "dat de nooddruftige niet altoos zal vergeten worden; dat Hij al uw nooddruft zal vervullen". "De ellendigen en nooddruftigen zoeken water, maar daar is geen, hun tong versmacht van dorst; ik de Heere zal ze verhoren, Ik de God Israëls zal ze niet verlaten."

6. De onbeschaamde bedelaar, die aanhoudt aan de troon der genade, en aan de deur van het huis van barmhartigheid, en zich niet laat afwijzen, zal de Bruidegom ontmoeten en krijgen wat hij vraagt; want Hij heeft gezegd: "Klopt en u zal opengedaan worden. Gij zult Mij zoeken en vinden, wanneer gij naar Mij zult vragen met uw ganse hart."

7. De arme vermoeide beladen ziel, die uitroept: "Mijn ongerechtigheden gaan over mijn hoofd; ik ellendig mens! Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? Als een zware last zijn ze mij te zwaar geworden". De Bruidegom zegt tot zulken: "Werpt uw zorg op de Heere, Hij zal u onderhouden. Komt herwaarts tot Mij, allen, die vermoeid en belast bent, en Ik zal u rust geven".

8. De arme verlaten ziel, die in de duisternis wandelt en geen licht ziet, uitroepende: O wanneer zal Hij tot mij komen; de Heere heeft mij verlaten, en de Heere heeft mij vergeten." De Bruidegom hoort hoe u om Hem kermt, en zegt: (Jes. 49:16) "Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij haar niet ontferme over de zoon haars buiks? Ofschoon deze vergate, zo zal Ik toch u niet vergeten." Of Hij zegt: (Jes. 54:7,8) "Voor een klein ogenblik heb Ik u verlaten, maar met grote ontfermingen zal Ik u vergaderen. In een kleine toorn heb Ik Mijn aangezicht van u een ogenblik verborgen; maar met eeuwige goedertierenheid zal ik Mij uwer ontfermen (vs. 10). Want bergen zullen wijken en heuvelen wankelen, maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken." Zo ziet u, wie u bent, die naar een ontmoeting van de Bruidegom mag uitzien.

De zesde en laatste vraag was; Welke soort van ontmoeting is er tussen de bruid en de Bruidegom.

Antwoord. 1. Het is een wezenlijke ontmoeting hoewel die inderdaad van een geestelijke natuur is. Een onbegenadigde wereld, die hiervan niets kent, beschouwt alle godsdienst, alle gemeenschap met Christus, als inbeelding. Doch zij, die er kennis en bevinding van hebben, kunnen enigermate zeggen: "Deze onze gemeenschap is met de Vader, en met Zijn Zoon Jezus Christus." Er is veel meer werkelijkheid in dan in al de zondige en zinnelijke vermaken. David zegt ervan (Ps. 4:8) "Gij hebt vreugde in mijn hart gegeven, meer dan ter tijd, als hun koren en hun most vermenigvuldigd zijn." (Ps. 84:1 l ) "Één dag in Uw voorhoven is beter dan duizend elders."

2e Het is een zeer vriendschappelijke en gemeenzame ontmoeting. De Bruidegom en de bruid leggen in hun samenzijn, zonder de minste achterhoudendheid, hun harten voor elkaar open. Christus maakt de bruid Zijn verborgenheden bekend: (Ps. 25:14) "De verborgenheid des Heeren is voor degenen, die Hem vrezen. (Joh. 15:15) "Al wat Ik van Mijn Vader gehoord heb, dat heb Ik u bekend gemaakt." En anderzijds ontsluit de bruid haar hart met onbelemmerde vrijmoedigheid voor de Bruidegom, en vertelt Hem al wat in haar hart is, zelfs die geheimen, die zij niet graag aan iemand ter wereld zou openbaren.

3e Het is een zeer blijde ontmoeting aan beide zijden. Het is voor de Bruidegom "de dag van Zijn bruiloft en de dag van de vreugde Zijns harten." Wanneer Hij Zijn bruid ontmoet roept Hij uit: "gij hebt Mij het genomen, Mijn zuster, o bruid; gij hebt Mij het hart genomen, met een van uw ogen, met een keten van uw hals" (Hoogl. 4:9); en dan laat Hij er op volgen. (vs. 10) "Hoe schoon is uw uitnemende liefde, Mijn zuster, o bruid! Hoeveel beter is uw uitnemende liefde, dan wijn! (vs. 11) en de reuk van uw klederen is als de reuk van Libanon." En anderzijds verheugt zich de bruid, de vrouw des Lams, met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde: (Openb. 19:7) "Laat ons blijde zijn en vreugde bedrijven, en Hem de heerlijkheid geven, want de bruiloft des Lams is gekomen."

4e Het is aan de zijde van de bruid een eervolle en onderscheidende ontmoeting. Gelovigen, die aan de Zoon van God ondertrouwd zijn, zijn waarlijk hoog bevoorrecht; de vrouw van het Lam te zijn is groter eer de ooit verleend werd aan de hoogste engel in de hemel, die gedienstige geesten zijn ten diepste van de erfgenamen van de zaligheid: (Jes. 43:4) "Van toen af, dat gij kostelijk zijt geweest in Mijn ogen, zijt gij verheerlijkt geweest."

5e Het is een ontmoeting, op welke nooit weer een gehele scheiding zal volgen, het is een voorspel van die eeuwige ontmoeting, die zij met Hem zullen hebben bij Zijn tweede komst, wanneer de bruiloft plechtig voor mensen en engelen gevierd wordt.

VI. Het zesde punt, dat ik heb voorgesteld was, dat ik de redenen zal aanwijzen van de leer, dat het de plicht van al de maagden is, zowel van wijze als dwaze, uit te gaan de Bruidegom tegemoet

(1.) Omdat het in overeenstemming is met het grote voornemen Gods in Zijn geliefde Zoon in de wereld te zenden. Waartoe anders zond Hij Hem dan opdat Hij zou worden aangenomen? Hij wordt de Gezondene Gods genaamd, om ons te verbinden in Hem te geloven.

(2.) Omdat God het geboden heeft. Zijn gezag is tussenbeide gekomen, opdat zondaren van het menselijk geslacht Hem door het geloof zullen ontvangen: (1 Joh. 3:23) "Dit is Zijn gebod, dat wij geloven in de naam Zijns Zoons Jezus Christus." Hoort naar Hem, en hij die niet naar Hem hoort, zal "uit het midden van zijn volk uitgeroeid worden, en de toorn Gods blijft op hem."

(3.) Omdat de Bruidegom Zelf ons roept, dat wij zullen uitgaan Hem tegemoet. Komt tot Mij. Ziet hier ben Ik, ziet hier ben Ik.

(4.) Omdat de Heilige Geest in het Woord, en door al Zijn roeringen en werkingen ons toeroept, uit te gaan de Bruidegom tegemoet, (Hebr. 3:7) "De Heilige Geest zegt: Heden indien gij Zijn stem hoort, zo verhardt uw harten niet." (Openb. 22:17) "De Geest zegt: Komt." En hoe gevaarlijk is het, de Geest te weerstaan, wanneer Hij Christus verheerlijkt en van Hem getuigt.

(5.) Omdat de bruid van Christus, alle ware gelovigen, die het best met Hem bekend zijn, alle anderen oproepen, te komen en Hem te ondertrouwen. Zij begeert niet Hem alleen te genieten, neen, zij zou wel willen, dat allen zo gelukkig in Hem waren als zij zelf is. Daarom roept zij uit: "Smaakt en ziet, dat de Heere goed is. Komt, hoort toe, o allen gij, die God vreest, en ik zal vertellen wat Hij aan mijn ziel gedaan heeft." Wanneer de dochteren Sions dan ook gevraagd wordt: Wat is uw Liefste meer dan een ander liefste? begint zij Hem aan te prijzen en te verheffen (Hoogl. 5:10-16).

(6.) Dit is het doel van de getuigenis Gods aangaande Hem en Zijn Woord. Waartoe anders heeft God Hem in het woord voorgesteld en van Hem getuigd, dan om de wereld er toe te bewegen, dat zij verliefd op Hem zullen worden, als de Bruidegom van de ziel? Dit is het doel van alle getrouwe leraars en vrienden van de Bruidegom, een vereniging tot stand te brengen tussen Christus en u. Vrienden, u zult nooit onze boodschap, of het doel van onze lastbrief, als gezanten van Christus, beantwoorden, zolang u niet uitgaat Hem tegemoet, en Hem hart en hand geeft, zodat u kunt zeggen, wat Paulus tot de Korinthiërs zeide: (2 Kor. 11:2) "Want ik heb ulieden toebereid, om u als een reine maagd een Man voor te stellen, namelijk Christus. Wij zullen nu overgaan tot

VII. Ons zevende punt, namelijk de toepassing.

Het eerste gebruik zal zijn tot onderrichting in de volgende bijzonderheden.

1e Ziet hieruit de onuitsprekelijke en verbazende liefde Gods tot verloren zondaren van Adams geslacht, want Hij had van alle eeuwigheid een plan beraamd, om met ons geslacht een huwelijk aan te gaan. Niet zodra had God de mens gemaakt en de adem des levens in zijn neusgaten geblazen, of Hij had zoveel liefde tot het werk van Zijn handen, dat Hij een huwelijkscontract met hem sluit, op voorwaarde van volmaakte gehoorzaamheid aan de wet, zeggende: "Uw Maker is uw Man," en alles wat Ik van u vereis is, dat u Mijn geboden gehoorzaamt; waartoe Hij hem macht gaf dat te doen. Ja, nadat de mens dit contract had verbroken, en zich aan de duivel, de wereld en zijn begeerlijkheid had overgegeven, en andere boelen was nagegaan; wie had kunnen denken, dat God hem ook toen nog zo zou liefhebben, dat Hij zijn natuur zou aannemen, door Zich, in Zijn eeuwige Zoon, daarmede persoonlijk te verenigen, en dan zou komen, en zeggen: "Uw Maker is uw Man, Ik zal u Mij ondertrouwen in gerechtigheid, en in gericht, en in goedertierenheid, en in barmhartigheden." O wie kan over deze liefde denken zonder met verwondering getroffen te zijn, en uit te roepen: O wie kan de breedte, en diepte, en hoogte en lengte daarvan begrijpen? Want zij gaat alle kennis van engelen en mensen te boven. Hoe dierbaar is Uw goedertierenheid! Heere, wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en de zoon des mensen, dat Gij hem bezoekt"?

2e Ziet hieruit, dat Gods wegen niet onze wegen, en Zijn gedachten niet onze gedachten zijn. Wij zouden het als een wonderlijke verkleining aanmerken voor iemand van hoge rang en stand, bij voorbeeld, een voornaam heer, een edelman, een graaf, een koning of een keizer, dat Hij zoveel liefde zou opvatten voor een arme, verlaten, ellendige bedelaarster, die van het hoofd af tot de voetzolen toe, geheel met wonden en etterbuilen overdekt was, dat hij haar zou trouwen, tot vrouw nemen, om zijn gemalin en koningin te zijn, en haar met hem op de troon te zetten. Ik zeg, dat zou ons wonderlijk voorkomen wegens de ongelijkheid van het huwelijk. Doch o vrienden, er is oneindig veel grotere ongelijkheid tussen de Zoon van God, en een vuile, schuldige zondaar, dan tussen de grootste koning, die ooit op aarde regeerde, en het verachtelijkste schepsel, dat ooit uit het geslacht van Adam is voortgekomen. Dit geeft de apostel Paulus te kennen, als hij zegt: Want gij weet de genade van onze Heere Jezus Christus, dat Hij om uwentwil is arm geworden, daar Hij rijk was, opdat gij door Zijn armoede zoudt rijk worden". En hoe anders maakt Hij ons rijk, dan door ons in een huwelijksvereniging met Hem te nemen; want wanneer wij met de Erfgenaam getrouwd zijn, is alles het onze krachtens contract.

3e Ziet uit deze leer de wonderlijke nauwe verwantschap tussen Christus en Zijn gemeente, en iedere afzonderlijke gelovige; Hij is de Bruidegom, en zij worden beiden gezamenlijk en elk afzonderlijk aangemerkt als de bruid, de vrouw des Lams: "Gelijk de bruidegom vrolijk is over de bruid, alzo zal uw God over u vrolijk zijn." Wij lezen in de Schrift over drieërlei verborgen vereniging.

1. De verborgen vereniging van de drie Personen in één Wezen; Vader, Zoon en Heilige Geest, drie in één, en één in drie.

2. De verborgen vereniging van twee naturen, namelijk: God en mens in één Persoon (l Tim. 3:16) "En buiten allen twijfel, de verborgenheid der godzaligheid is groot: God is geopenbaard in het vlees."

3. De mystieke of verborgen huwelijksvereniging tussen Christus en de gelovigen: (Ef. 5:32) "Deze verborgenheid is groot; doch ik zeg dit ziende op Christus en de gemeente." (vs. 30) "Want wij zijn leden van Zijn lichaam, van Zijn vlees, en van Zijn benen". O wat een wonderlijke verwantschap is dit, tussen Christus en ons. De apostel had, vanaf vs. 25, gesproken over de betrekkelijke plichten tussen man en vrouw, en deze plicht aangedrongen uit de overweging van de nauwe en innige betrekking tussen die beiden: "zij twee zullen tot een vlees wezen;" en dan laat hij er terstond op volgen: "Deze verborgenheid is groot; doch ik zeg dit, ziende op Christus en op de gemeente." Hij geeft ons daarmede te kennen, dat het natuurlijke huwelijk tussen Adam en Eva, of andere mannen en hun vrouwen, een flauwe afschaduwing of voorstelling is van het geestelijk huwelijk tussen Christus en de gemeente.

Er is zo’n diepte van de oneindige wijsheid in de werken Gods in de zichtbare wereld, dat zij als een spiegel dienen om het geestelijk bedenken op te leiden tot een andere wereld, en tot de verborgen heilgeheimen van onze godsdienst. Vandaar is het, dat de Schriften van de waarheid, die een openbaring van de gedachten Gods zijn, zo overvloeien van gelijkenissen en leenspreuken, die niets anders zijn dan een openbaring van goddelijke, bovennatuurlijke verborgenheden, door uitdrukkingen, die ontleend zijn aan de dingen van deze wereld, welke zichtbaar zijn voor onze uitwendige zintuigen. De apostel zegt ons (Rom. 5:14), dat de eerste Adam het voorbeeld of de afbeelding was Desgenen, Die komen zou, dat is van een tweede Adam, een nieuw Verbondshoofd. Ik zou hier de overeenkomst en ook de tegenstelling in vele opzichten kunnen vaststellen; doch ik blijf daar nu niet bij stilstaan; ik bepaal mijzelf bij het punt, dat ik behandel, namelijk, het huwelijk van man en vrouw, in het bijzonder dat van Adam en Eva, dat menigerlei overeenkomst heeft met het huwelijk van Christus en de gemeente. Ik zal trachten dit in de volgende bijzonderheden op te helderen.

1e Toen God onze eerste vader Adam schiep, gaf Hij hem deze ganse aarde tot zijn erfenis. Hij plaatste hem in een lusthof, en gaf hem heerschappij over al de werken van Zijn handen, zodat hem niets ontbrak om hem gelukzalig te maken. Het was echter enige vermindering en verkleining van zijn gelukzaligheid, dat hij iemand miste, die als hijzelf was om als een makker of deelgenoot dezelfde gelukzaligheid met hem te genieten. Zeker heidens wijsgeer merkt op, dat er geen aangename en genoeglijke genieting van enigerlei gelukzaligheid voor iemand alleen is. Zo zeide God ook betreffende Adam: "Het is niet goed, dat de mens alleen zij," daarmede te kennen gevend, dat het zijn gelukzaligheid zou verhogen als hij een schepsel van zijn eigen aard en soort had om met hem om te gaan en in zijn gelukzaligheid te delen. Nu hierin was de eerste Adam een voorbeeld van Hem, Die komen zou. De gezegende Zielebruidegom, Jezus Christus, was van eeuwigheid gelukzalig, en bezat alle goddelijke volmaaktheid en heerlijkheid; doch Hij besluit, dat Hij een bruid, een gemalin zal hebben, die met Hem in dezelfde gelukzaligheid en heerlijkheid zal delen, die Hijzelf bezat. Daartoe laat Hij het oog vallen op het gevallen geslacht van Adam, dat in zijn bloed vertreden ligt, en Hij kiest daaruit een bruid en vrouw voor Zich. Hiervan staat geschreven in Spr. 8, dat Hij, voor de schepping van de wereld, spelende was in de wereld Zijns aardrijks, en dat Zijn vermakingen waren met der mensen kinderen; de begeerten van Zijn ogen en Zijn hart waren tot hen, in het vooruitzicht van een huwelijksvereniging met hen.

2e U weet, dat de eerste vrouw uit Adams zijde genomen werd, toen een diepe slaap op hem gevallen was. Hierom zegt de apostel: "Want de man is uit de vrouw niet, maar de vrouw is uit de man." Evenzo is, in het geestelijk huwelijk de bruid en vrouw van Christus, als het ware, uit Zijn zijde genomen, toen Hij aan het kruis en in het graf de slaap des doods sliep. De Kerk is gegrondvest in het bloed van Christus. Zijn dood was haar leven; de prijs voor onze verlossing was niet "zilver of goud, of zulke vergankelijke dingen. maar het dierbaar bloed van Christus de Heere."

3e De man en de vrouw zijn van een en dezelfde natuur. Zo is het ook in het geestelijk huwelijk: (Hebr. 2:11 )Want en Hij, Die heiligt, en zij, die geheiligd worden, zijn allen uit één; om welke oorzaak Hij Zich niet schaamt hen broeders te noemen." De Bruidegom is wel, wat Zijn goddelijke natuur aangaat, de Zoon van God, de tweede Persoon van de heerlijke Drie-eenheid, en als zodanig van een natuur, die geheel van de onze verschilt, en zo oneindig ver boven ons, dat er geen huwelijk tussen Hem en ons kan zijn; doch in de volheid des tijd is Hij geworden uit een vrouw, geworden onder de wet, opdat Hij zo, met ons op gelijke hoogte gekomen zijnde, ons in alle dingen zou gelijk worden, en ons hem zou ondertrouwen als Zijn geliefde bruid en vrouw.

4e Toen God de vrouw uit een rib, die Hij uit de zijde van de man had genomen, gebouwd had (Gen. 2:22) bracht Hij haar tot de man. Zij wist niet, dat er zo’n schepsel als Adam in de wereld was, daarom kon zij niet tot hem komen, tenzij zij tot hem gebracht werd. Evenzo is ook de bruid en vrouw van Christus, de tweede Adam, van nature onkundig van God en Zijn Zoon Christus Jezus, en zij zou nooit tot Hem komen, wanneer zij niet door de kracht Gods tot Hem werd gebracht: (Joh. 6:44). "Niemand." zegt Christus, "kan tot Mij komen tenzij dat de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekke.’ Zo ook (vs. 45) "Een iegelijk dan, die het van de Vader gehoord en geleerd heeft, die komt tot Mij." Vraagt u: Hoe geschiedt dat? Het antwoord is: Hij verlicht het verstand in de kennis van Christus, vernieuwt de wil, en zo overreedt en bekwaamt Hij ons, de Bruidegom aan te nemen, zoals Hij in het Evangelie om niet wordt aangeboden.

5e Toen Eva aan Adam werd voorgesteld ontving hij haar met blijdschap en verheuging, en hij drukte zijn voldaanheid over haar uit, zeggende: "Deze is ditmaal been van mijn benen, en vlees van mijn vlees." Zo ook, wanneer door de Vader bepaald is, dat een arme zondaar tot Christus komt, o hoe verheugt Hij zich, en met hoeveel blijdschap ontvangt Hij hem: Dit is "de dag van Zijn bruiloft, en de dag van de vreugde Zijns harten." "Al wat Mij de Vader geeft zal tot Mij komen, en die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen." Dit wordt te kennen gegeven door de ontvangst van de verloren zoon (Luk. 15).

6e In het huwelijk van man en vrouw verlaten beide partijen in zeker opzicht hun vorige betrekkingen, om elkaar aan te hangen: "Daarom zal een mens zijn vader en moeder verlaten, en zal zijn vrouw aanhangen;" en anderzijds doet de vrouw hetzelfde. Evenzo is het ook tussen Christus en Zijn bruid. Toen Hij Zijn bruid ging verlossen en kopen, verliet Hij de schoot Zijns Vaders en de heerlijkheid van het Hogerhuis, opdat Hij onze verlossing ten koste van Zijn leven zou volbrengen. Toen Hij een bruid zocht onder de heidenen, verliet Hij het huis van Zijn moeder, de Joodse Kerk, om haar Zich te ondertrouwen in eeuwigheid. Hij zegt in het bijzonder met het oog op de heidenen: (Jes. 54:6) "Uw Maker is uw Man." En anderzijds wordt van de ziel, die waarlijk met Christus, de Bruidegom, ondertrouwd is, gezegd, dat zij haar volk en haars vaders huis vergeet: (Ps. 45:11) "Hoor, o dochter, en zie, en neig uw oor; en vergeet uw volk en uws vaders huis." Dit betekent, dat zij de duivel, de wereld en de begeerlijkheden van het vlees, en de wet als een verbond, die zij had aangekleefd, verlaat en zegt: Heere mijn God, andere heren behalve Gij hebben over mij geheerst," doch nu zal ik onder de wet voor Christus zijn, als mijn enige Heere en Wetgever.

Andere bijzonderheden van deze natuur zouden hieraan kunnen worden toegevoegd, doch sommige daarvan zullen misschien later voorkomen: deze, die ik genoemd heb, zijn voldoende om aan te tonen, dat er een wonderlijke nauwe verwantschap is tussen Christus in de hemel en de gelovigen op aarde, en dat het de oneindige Wijsheid goedgedacht heeft, de huwelijksvereniging tussen Christus en zijn gemeente af te schilderen en op te helderen door de betrekking, die er is tussen een man en vrouw. Dit deed de apostel zeggen, als hij over de nauwe betrekking tussen een man en zijn vrouw sprak: (Ef. 5:32) "Deze verborgenheid is groot, doch ik zeg dit, ziende op Christus en op de gemeente."

4e Ziet uit deze leer welke gelukzalige en aanzienlijke mensen de gelovigen zijn, en waarom zij de heerlijken worden genaamd, die op de aarde zijn, in dewelken al de lust van Christus is. Zij toch zijn de bruid van een aanzienlijke Bruidegom. O wie heeft zo’n goed huwelijk gedaan? Iedere gelovige is getrouwd met zijn Maker, de Vorst des levens, de Heere der heerlijkheid, de Erfgenaam Gods; en Hij maakt Zijn bruid ook een erfgenaam Gods en een medeërfgenaam met Hem van alle dingen. Er zijn twee of drie verborgenheden of schijnbare tegenstrijdigheden omtrent de bruid van Christus. (1.) Zij is van geringe en toch van aanzienlijke afkomst. Als wij de gelovige beschouwen in zijn natuurlijke geboorte en afkomst, dan is hij een kind van de duivel en een erfgenaam van de hel. O! Wat een wonder is dit, dat de Zoon van God zo’n schepsel wil ondertrouwen! Doch krachtens haar nieuwe geboorte en aanneming tot kind, stroomt het koninklijk bloed van de hemel in haar aderen: (Joh. 1:13) "Welke niet uit den bloede, noch uit de wil des vleses, noch uit de wil des mans, maar uit God geboren zijn." (2.) De bruid van Christus is zwart, en toch schoon: "ik ben zwart, doch lieflijk, u dochteren Jeruzalems, gelijk de tenten Kedars, gelijk de gordijnen van Salomo." Beschouwt haar in haar natuurstaat, of zoals zij onophoudelijk door de duivel, de wereld en de inwonende zonde gekweld wordt, zo is zij zwart en lelijk van tint, en toch is zij lieflijk door de heerlijkheid van de Heere haar God; Hij zegt van haar: "Geheel zijt gij schoon, mijn vriendin, en daar is geen gebrek aan u." (3.) Christus’ bruid is naakt, en toch goed gekleed. Zij is naakt in zichzelf, geheel van alle gerechtigheid verstoken; "Er is niemand rechtvaardig, ook niet een". Maar de Bruidegom bekleedt haar met de klederen des heils, en doet haar de mantel der gerechtigheid om (Jes. 61:10). (4.) Zij is arm en bezit toch grote rijkdommen. In zichzelf beschouwd is zij arm, en heeft zij niets dan armoede, ongeluk en ellende, ja, zit zij onder de schuld aan de wet en de rechtvaardigheid, en toch bezit zij, uit kracht van haar huwelijksbetrekking tot de Bruidegom, onnaspeurlijke rijkdommen, en goud beter dan het goud van Ofir. In één woord, zij is veroordeeld in het Hof van de wet, van de rechtvaardigheid, en van het geweten, en toch is zij krachtens haar betrekking tot Christus de Bruidegom vrijgesproken, en is haar alles kwijtgescholden, zodat zij haar hoofd kan opheffen. en zeggen: "Wie kan beschuldiging inbrengen tegen mij? God is het Die rechtvaardig maakt. Wie is het die verdoemt?" Zo ziet u welke gelukzalige en aanzienlijke personen de gelovigen zijn, uit kracht van hun huwelijksbetrekking op Christus.

5e Uit deze leer kunnen wij de dwaasheid, dolzinnigheid en ellende zien van een vleselijke, Christusloze en ongelovige wereld, die onder de dwaze maagden behoren. Hoewel zij, zowel als de wijze maagden geroepen worden om uit te gaan de Bruidegom tegemoet, toch liggen zij steeds te sluimeren en te slapen in hun bedden van luiheid, zeggende: "Een weinig slapens, een weinig sluimerens, een weinig handvouwens al nederliggende," en zij verzuimen olie te kopen voor hun vaten, en zo gaan zij niet uit de Bruidegom tegemoet, maar liggen gerust in de omhelzing en liefkozingen van de een of andere begeerlijkheid of afgod, die zij verkiezen boven Christus, de heerlijke Bruidegom. O! Ontzet u hierover gij hemelen, en weest verschrikt, wordt zeer woest," op het gezicht van de dwaasheid van zondaren, die hunlieder weldadigheid verlaten voor valse ijdelheden, die hun geen nut kunnen doen. U verkiest een zielsvermoordende begeerlijkheid boven de heerlijke Bruidegom, evenals de Joden, die Barabbas verkozen boven Christus. "Dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is, en gij hebt de duisternis liever gehad dan het licht." U hebt reden te vrezen, dat de Heere tot u zal zeggen, wat Hij tot Efraïm zeide: "Hij is vergezeld met de afgoden, laat hem varen."

6e Ziet het goede ambt van de Geest Gods: Hij is het, Die van de heerlijkheid van de Bruidegom getuigt en de ogen van de arme zondaar verlicht, om de heerlijkheid van Zijn Persoon en Zijn middelaarschap te zien en zo de toestemming van de bruid te winnen; ja Hij is de voornaamste band van vereniging tussen de partijen: want, "die de Heere aanhangt, is één geest met Hem."

7e Ziet de nuttigheid van een Evangeliebediening; zij zijn de vrienden van de Bruidegom, en komen op last van Hem, een bruid voor Hem zoeken onder de kinderen der mensen. Een getrouw leraar is als in barensnood, totdat het jawoord is gegeven, en o! wanneer dat geschied is, is dat de blijdschap en verheuging van hun harten, want zij zijn hun kroon van roem in de dag des Heeren. Zij die ingewonnen zijn, om de Bruidegom het jawoord te geven, en uit te gaan Hem tegemoet, zullen bereid zijn, te zeggen: "Hoe lieflijk zijn op de bergen de voeten desgenen, die het Evangelie des vredes prediken, desgenen die het goede verkondigen".

8e Ziet de uitnemendheid van de genade van het geloof. Het is de band van de vereniging, waardoor wij met Christus, als onze Man, getrouwd zijn; want het sluit in, dat de ziel haar toestemming en het jawoord geeft aan deze betere Man, waardoor Hij ons Hem ondertrouwt in eeuwigheid. Om niet langer bij bijzonderheden stil te staan, het is door geloof, dat wij Christus aandoen als de Heere onze gerechtigheid. Door het geloof ontvangt de bruid uit de volheid van Christus genade voor genade, waardoor het hart gereinigd, de oude mens gekruisigd, en het lichaam van de zonde teniet gedaan wordt, opdat wij niet meer de zonde dienen. Door het geloof overwinnen wij de wereld: (1 Joh. 5:4) "Dit is de overwinning, die de wereld overwint, namelijk ons geloof." Door het geloof weerstaan wij de duivel, en blussen wij zijn vurige pijlen uit (Ef. 6:12,16). En vraagt u, hoe het geloof dit doet? Dan antwoord ik: (l.) Het geloof zwaait het zwaard des Geestes in het aangezicht van de vijand, evenals Christus deed, zeggende: "Daar is geschreven." (2.) Het geloof neemt het bloed des Lams en stelt dat de vijand voor; op het gezicht waarvan hij vliedt, gedenkende, dat door dit bloed zijn kop op Golgotha vermorzeld werd, waarom hij het gezicht daarvan niet kan verdragen. Vandaar dat woord: (Openb. 12:11) "En zij hebben hem overwonnen door het bloed des Lams, en door het woord van hun getuigenis." Door het geloof nemen wij de grootste en dierbare beloften aan, waardoor wij de goddelijke natuur deelachtig worden. Allerlei genade is, evenals melk in de borst, en de beloften opgelegd voor zuigelingen van de genade; en het geloof is de mond van de ziel, die, de borst nemende, de redelijke onvervalste melk zuigt van het woord, en van de genade van God door het woord, waardoor de ziel opwast in de genade, evenals een zuigeling, die voorspoedig opgroeit van de borst. "En als nieuw geboren kinderkens, zijt zeer begerig neer de redelijke onvervalste melk, opdat gij door dezelve mag opwassen." Amen.

 

De wijze maagden uitgaande de bruidegom tegemoet (3e preek)

Matth. 25:6. En ter middernacht geschiedde een geroep: Ziet, de bruidegom komt, gaat uit hem tegemoet!

Ik heb uit onze tekstwoorden de volgende leer afgeleid: "Dat het de onvermijdelijke plicht van elk en een ieder is, wanneer Christus, de heerlijke Zielebruidegom op komst is, uit te gaan Hem tegemoet, door Hem op een gepaste wijze te ontvangen en te onthalen." Ziet, de Bruidegom komt, gaat uit Hem tegemoet.

Deze leer overeenkomstig onze verdeling verhandeld hebbende, zijn wij begonnen die toe te passen in een gebruik tot onderrichting, en zal ik de toepassing daarvan voortzetten, door een tweede gebruik van deze leer te maken tot beproeving en onderzoek.

Hier doen zich vanzelf twee vragen op, namelijk: 1. Hebt u het jawoord aan de Bruidegom gegeven? Bent u met die enige Man getrouwd? 2. Hebt u ooit de Bruidegom ontmoet, en hebben Hij en u enige aangename en troostelijke ontmoetingen gehad?

Vraag 1. Bent u de bruid? Bent u met Christus de gezegende Zielebruidegom getrouwd? Om dit op te helderen zal ik de volgende kenmerken voorstellen.

1e De ware bruid van Christus bewondert de Bruidegom ten zeerste, zij acht Hem zo hoog, dat zij alles bewondert, wat in en aan Hem is. Zij bewondert Zijn persoonlijke heerlijkheid als Immanuël; zij verwondert zich daarover, dat de tweede Persoon van de heerlijke Godheid de natuur van de engelen voorbijging, en uit liefde tot haar de menselijke natuur aannam in een persoonlijke vereniging, opdat Hij haar tot een Hulp zou kunnen zijn. Dat woord van de apostel is dan ook dikwijls in haar mond en in haar hart: "Buiten allen twijfel, de verborgenheid der godzaligheid is groot: God is geopenbaard in het vlees." O Hij is weergaloos! "Als de appelboom onder de bomen des wouds; Hij draagt de banier boven tien duizend." Wanneer de bruid denkt over de liefde, die Hij haar toedroeg eer de wereld was, en hoe Hij in de volheid des tijd gekomen is, en Zijn bloed voor haar gestort heeft om haar te verlossen; hoe Hij haar in de tijd getrokken heeft met touwen van liefde, en haar vijandschap heeft overwonnen door Zijn liefde in haar hart uit te storten; dan zinkt zij weg in verwondering en roept uit: "Wie ben ik, Heere Heere, en wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe gebracht hebt? Is dit naar de wet van de mensen, Heere Heere? O wat heeft God gewerkt! O de hoogte, diepte, breedte en lengte van Zijn liefde! Zij gaat alle kennis te boven."

2e De ware bruid van Christus kent de stem van de Bruidegom, en is zeer ingenomen met de woorden van Zijn mond: (Joh. 10:16) "Mijn schapen horen Mijn stem." Hoe gaat haar hart naar Hem uit, als Hij Zijn mond opent: (Hoogl. 2:8) "Dat is de stem mijns Liefsten;" zij is mij zoeter dan het gezang van engelen of archangelen. Ieder woord van de Bruidegom verwekt bewondering in haar hart, en zij overdenkt ze met lust en vermaak: (Hoogl. 2:10) "Mijn Liefste antwoordt, en zegt tot mij: Sta op, Mijn vriendin, Mijn schone, en kom." Zulke woorden doen haar hart binnen in haar ontvonken en branden. O, zegt Job, "de redenen Zijns monds heb ik meer dan mijn bescheiden deel weggelegd." David zegt: "De wet Uws monds is mij beter dan duizenden van goud of zilver; zij zijn begeerlijker dan goud, ja dan veel fijn goud, en zoeter dan honig en honigzeem." O, zegt Jeremia: "Als Uw woorden gevonden zijn, zo heb ik ze opgegeten, en Uw Woord is mij geweest tot vreugde en tot blijdschap mijn harten"

3e Niet alleen ieder woord, maar elke gedachte van de Bruidegom is een feestmaal voor de ziel van de bruid: "Hoe kostelijk, o God, zijn mij Uw gedachten. Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in de Heere verblijden. Als ik Uwer gedenk op mijn legerstede, zo peins ik aan U in de nachtwaken; mijn ziel zou als met smeer en vettigheid verzadigd worden." Menige zoete samenkomst heeft de bruid met Christus op de berg van overpeinzing, waarmee vreemden zich niet vermengen.

4e De ware bruid van Christus haat al Zijn mededingers. Zij is aan de wet, haar eerste man gestorven, en zegt dan ook: "Ik ben door de wet gestorven." Zij is van de zonde gestorven en kruisigt het vlees met de bewegingen en begeerlijkheden, al zijn zij zo dierbaar als rechterhand of rechteroog. Zij is aan de wereld gestorven, en acht al haar voordelen genoegens en eerbewijzen niets te zijn dan enkel ijdelheid. "De wereld is mij gekruisigd, en ik aan de wereld." Daarom zeg ik, dat de bruid van Christus al Zijn mededingers haat: "Ik acht ook alle dingen schade te zijn om de uitnemendheid van de kennis van Christus Jezus mijn Heere, om Wiens wil ik al die dingen schade gerekend heb, en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen." Ja, zij is bereid om Zijnentwil van alle betrekkingen te scheiden; zij laat die allen voor Hem varen; ja, ook haar leven, als het in mededinging komt met Christus, zal zij geredelijk zeggen: "Ik ben bereid niet alleen gebonden te worden, maar ook te sterven voor de eer van de Bruidegom. Zij hebben hun leven niet liefgehad tot de dood toe," wegens de liefde, die zij de Heere Jezus toedroegen.

5e De bruid heeft de Bruidegom veel toe te betrouwen en stelt veel vertrouwen in Hem, en door op Hem te vertrouwen wordt zij in allerlei vrede bewaard, en met blijdschap en vrede vervuld in het geloven. Zij durft zich, wanneer zij er toe geroepen wordt, in de grootste gevaren begeven, in het vertrouwen op Zijn Woord: "Vrees niet, want Ik ben met u, weest niet verbaasd, want Ik ben uw God, Ik sterk u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u met de rechterhand van Mijn gerechtigheid." De Naam van de Bruidegom is de grond van haar vertrouwen, en is haar als een sterke toren, waar zij heen vliedt, en veilig is. Het vertrouwen van de bruid op de Bruidegom spreekt: (Ps. 36:8) "Hoe dierbaar is Uw goedertierenheid, o God! Dies de mensenkinderen onder de schaduw van Uw vleugelen toevlucht nemen." (Ps. 27:5) "Want Hij versteekt mij in Zijn hut ten dage des kwaad, Hij verbergt mij in het verborgene van Zijn tent."

6e De bruid van Christus heeft hoge achting voor Zijn geboden, en is bereid Hem te volgen overal waar Hij heengaat. De Bruidegom zegt tot de bruid: (Joh. 14:15) "Indien gij mij liefhebt, zo bewaar Mijn geboden, (vs. 21 ) "die Mijn geboden heeft en dezelve bewaart, die is het, die Mij liefheeft." De wijze maagden zullen zich kuis houden ten dienste van de Bruidegom, en zullen zich niet bevlekken met het "verderf, dat in de wereld is door de begeerlijkheid." Daarop ziet wat geschreven staat van de honderd vier en veertig duizend, die met het Lam op de berg Sion stonden. (Openb. 14:4) "Deze zijn het, die met vrouwen niet bevlekt zijn (dat is, met de dwalingen, afgoderijen en gruwelen van de Antichrist), want zij zijn maagden. Deze zijn het, die het Lam volgen waar het ook heengaat."

7e De ware bruid van Jezus houdt de getuigenis van Jezus vast tegenover de duivel, de wereld en al de dwalingen en verdorvenheden, die uit de hel worden geworpen om Zijn geopenbaarde heerlijkheid te verdonkeren (Openb. 12:17). Wij lezen daar, dat de draak "vergrimde op de vrouw en heenging om krijg te voeren tegen de overigen van haar zaad, die de geboden Gods bewaren, en het getuigenis van Jezus Christus hebben." En wanneer gevraagd wordt, wat de getuigenis van Jezus Christus is? Dan is het antwoord: (Openb. 19:10) "Want het getuigenis van Jezus is de geest der profetie," dat is, "het Woord van God, dat de heilige mannen Gods, door de Heilige Geest gedreven zijnde, hebben gesproken." Nu, de ware bruid van Christus "strijdt voor het geloof, dat eenmaal de heiligen overgeleverd is," en zal geen leer, gebruik, of beslissing, al was zij van de algemene vergadering van de engelen aangenomen, dan wat overeenstemt met, en gegrond is op de getuigenis en het Woord van Jezus. Christus heeft dit aan Zijn bruid, de gemeente, en aan iedere gelovige afzonderlijk, belast: (Jes. 8:20) "Tot de wet en tot het getuigenis; zo zij niet spreken naar dit Woord, het zal zijn, dat zij geen dageraad zullen hebben."

8e De bruid van Christus is er zeer op gesteld een zaad voort te brengen, dat Hem zal dienen, en tot dat doeleinde benaarstigt zij zich Hem in haars moeder huis te brengen, en tot de ordinanties, die Hij heeft ingesteld. Het is alleen Zijn tegenwoordigheid in de Kerk, die het Woord krachtdadig maakt tot bekering van zondaren, en tot opbouwing van de heiligen. Daarom zijn zij, die met de Bruidegom getrouwd zijn, zeer begerig Zijn sterkte en eer in het heiligdom te zien, opdat van Sion mag worden gezegd: (Ps. 87:5) "Die en die is daarin geboren," en: (Jes. 49:21) "Wie heeft mij deze gegenereerd?"

9e De bruid van Christus verlangt soms naar de voltrekking van het huwelijk bij de dood, voornamelijk bij het laatste oordeel, wanneer het verenigde lichaam van Christus geheel voltooid zal zijn, en de Bruidegom Zijn bruid aan Zijn Vader zal voorstellen, "zonder vlek of rimpel, of iets dergelijks," en zij zal "blinken, gelijk de zon, in het koninkrijk haars Vaders." Paulus had dit op ‘t oog, als hij zeide: "Voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in die dag geven zal; en niet alleen mij, maar ook allen, die Zijn verschijning liefgehad hebben;" en waar de Kerk op doelde, als zij zeide: (Hoogl. 8:14) "Kom haastelijk, mijn Liefste, en wees Gij gelijk een ree, of gelijk een welp der herten op de bergen der specerijen."

De tweede vraag ter beproeving is: Hebt u ooit de Bruidegom ontmoet? Hebben Hij en u enige aangename en troostelijke ontmoetingen gehad? Is Hij nabij u gekomen, en heeft Hij Zich aan u geopenbaard zoals Hij het niet aan de wereld doet? Ik zal hier niet over uitweiden. Slechts een paar woorden.

1e Een ontmoeting met Christus, de Bruidegom, deelt leven, nieuw leven, mee aan de kwijnende ziel en geest van de bruid; en geen wonder, want Hij is "de opstanding en het leven. Die de Zoon heeft, heeft het leven."

2e Een ontmoeting met Christus, de Bruidegom, geeft de bruid licht wanneer zij in de duisternis gezeten is; en geen wonder, want Hij is "de blinkende Morgenster", Die de dag met Zich doet aanbreken. Hij is het waarachtige Licht, en de duisternis verdwijnt voor Hem.

3e Een samenkomst met de Bruidegom doet het hart ontbranden in een liefde, die vele wateren niet kunnen uitblussen, ja, die de rivieren niet kunnen verdrinken. Liefde is Zijn banier, en de bruid zal de banier volgen in leven en sterven. Niets kan haar scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus haar Heere (Rom. 8:38,39).

4e Een samenkomst met de Bruidegom brengt vrijheid en verruiming van de ziel mee. De ziel, die in banden verkeerde, wordt door de Zoon vrijgemaakt, en dan zingt zij: (Ps. 116:16) "Och Heere, zekerlijk ik ben Uw knecht, een zoon Uwer dienstmaagd; Gij hebt mijn banden losgemaakt," en dan loopt zij met een verwijd hart de weg van Zijn geboden.

5e Een ontmoeting met de Bruidegom verlevendigt de verlangens van de ziel naar een nieuwe samenkomst; want de bruid is Zijn gezelschap nooit moe, en wanneer Hij doet alsof Hij wil heengaan, doet zij haar best om Hem terug te houden, zeggende: "Waarom zoudt Gij zijn als een vreemdeling in het land? En als een reiziger, die slechts inkeert om te vernachten?" En wanneer Hij is heengegaan, zal zij zeggen: "O, dat ik wist waar ik Hem vinden zou! Ik bezweer u, gij dochters van Jeruzalem, indien gij mijn Liefste vindt, wat zult gij Hem aanzeggen? Dat ik krank ben van liefde."

6e Indien u de Bruidegom hebt ontmoet, zult u Zijn plaats voor Hem trachten te bewaren, totdat Hij wederkomt. De bruid van Christus zal in Zijn afwezigheid niet hoereren, of het met andere minnaars houden, en wanneer zij door de duivel of de wereld verlokt wordt om met hen de zonde na te lopen, zal de ware bruid van Christus met David zeggen: "Wijkt van mij, gij boosdoeners, dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren;" of, evenals Jozef, toen hij door zijn overspelige meesteres werd verzocht: "Zou ik zo’n groot kwaad doen, en zondigen tegen God," mijn gezegende Bruidegom, aan Wie ik hart en hand heb gegeven? De ware Bruid van Christus zal dan ook ten bloede toe tegenslaan, strijdende tegen de zonde; zij wil zich liever aan de toorn en het ongenoegen van de ganse wereld wagen, dan verdragen, dat de Bruidegom Zijn aangezicht fronst; daarom zal zij, zich als een reine maagd aan Christus voorgesteld hebbende, zich benaarstigen haar kuisheid en reinheid te bewaren.

7e Elke samenkomst met de Bruidegom voegt een nieuwe afdruk of lijn van de schoonheid van de Bruidegom aan de ziel van de bruid toe. Want door Zijn heerlijkheid te aanschouwen worden wij naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd. De wereld om hen heen zal dan ook ras gewaarworden, dat zij met Jezus zijn geweest; het licht, dat de bruid heeft gekregen door het gezelschap van de Bruidegom, schijnt voor de mensen, zodat anderen, hun goede werken ziende, de Bruidegom verheerlijken in het gedrag en de wandel van de bruid.

8e Iedere ontmoeting met de Bruidegom vervult de ziel van de bruid met een heilige schaamte bij de gedachten over haar onwaardigheid en de onverdiende liefde en vriendelijkheid van de Bruidegom, zodat zij beschaamd, ja verbaasd is, wanneer zij ziet, dat Hij met haar bevredigd is niettegenstaande al haar afwijkingen en afdwalingen. Dit doet haar met Job uitroepen: (Hoofdst. 42:5,6) "Met het gehoor des oors heb ik U gehoord; maar nu ziet U mijn oog. Daarom verfoei ik mij, en ik heb berouw in stof en as."

Een derde gebruik zal zijn tot vertroosting van gelovigen, die de ware bruid van de gezegende Bruidegom zijn.

Wel mogen wij de bruid vertroosten, want Hij Zelf is vrolijk over haar met blijdschap, en zegt, dat "haar hart zich zal verblijden, en niemand haar blijdschap van haar zal wegnemen."

Om de blijdschap van de ziel, welke die enige Man zich ondertrouwd heeft, gaande te maken, zal ik slechts een enkel woord spreken over twee uitdrukkingen in de Schrift, waarin de nauwste vereniging en de innigste gemeenschap tussen Christus en Zijn bruid wordt voorgesteld. In een plaats wordt gezegd, dat Christus haar heeft, en in de andere, dat zij Hem heeft. De eerst is Joh. 3:29: "Die de bruid heeft is de Bruidegom;" de tweede is 1 Joh. 5:12, waar van de gelovigen, de bruid van Christus, wordt gezegd: "Die de Zoon heeft, die heeft het leven;" zodat zij wederkerig elkaar hebben. Daarom mogen wij veilig op grond van de Schrift zeggen, dat de Bruidegom de bruid heeft, en dat de bruid de Bruidegom heeft. Om nu deze tweeërlei fontein van vertroosting te openen, zal ik trachten hieruit een weinig water te halen tot vertroosting van de bruid, de vrouw des Lams. Ik zal beginnen met

De eerste, Joh. 3:19: "Die de bruid heeft is de Bruidegom." Nu, Christus heeft de bruid in de volgende opzichten.

1e Krachtens eeuwige schenking en gift van de Vader. De Vader van de Bruidegom heeft de bruid aan Zijn geliefde Zoon gegeven. (Joh. 17:6) "Zij waren Uwe, en Gij hebt Mij dezelven gegeven." Zij waren van de Vader door verkiezende liefde. Hij heeft hen uitverkoren uit het verdorven menselijk geslacht, en geeft hen aan Zijn eeuwige Zoon, opdat Hij hen met Zijn bloed zal verlossen, en te zijner tijd door Zijn genade roepen, om niet rechtvaardigen, volkomen heiligen, en eeuwig zaligmaken.

2e De Bruidegom heeft de bruid krachtens koop. Zij is van nature de schuldenaar van de wet, de gevangene van de rechtvaardigheid, en de slavin van de duivel. Christus ziet op haar in deze beklagenswaardige toestand; de rechtvaardigheid Gods vervolgt haar als de bloedwreker: de duivel, als Gods beul, is gereed haar naar de helse gevangenis te slepen. O, zegt Christus, Ik heb haar liefgehad met een eeuwige liefde, en Mijn hart is er zozeer op gezet haar te trouwen, dat Ik lust heb de wet en de rechtvaardigheid voor haar te voldoen. Laat de vloek van de wet, die op hen rust, op Mij vallen; laat het ontwaakte zwaard van de gerechtigheid tegen Mij woeden, opdat zij mogen ontkomen; Ik zal om hun ongerechtigheden verwond, en om hun overtredingen verbrijzeld worden.

3e Hij heeft de bruid door overwinning. Al zijn de wet en de rechtvaardigheid bevredigd, toch zal de duivel de gevangene, die in zijn bezit is, niet loslaten, tenzij die hem door overmacht ontrukt wordt. Wel, zegt de Bruidegom, "Ik zal de gevangenis gevankelijk voeren, ik zal de kop van die oude slang, de duivel, vermorzelen, de overheden en machten uittrekken, en zo zal de gevangene des machtigen hem ontnomen worden, en de vang des tirans zal ontkomen."

4e Hij heeft de bruid door haar toestemming in de dag van Zijn heirkracht. Hij overwint haar vijandschap tegen Hem door ontdekkingen van Zijn liefde en beminnelijkheid. (Jer. 31:3) "Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde, daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid". Daarop tekent de bruid het verdrag: (Jes. 40:5) "Deze zal zeggen: Ik ben des Heeren, en die zal zich noemen met de naam Jacobs: en gene zal met zijn hand schrijven, ik ben des Heeren, en zich toenoemen met de naam Israëls." En zo komen zij in ondertrouw, en heeft de Bruidegom de bruid.

Doch men zou kunnen vragen: Waar heeft Hij de bruid?

Hierop antwoord ik:

(1.) Hij heeft haar in zijn Huis. Evenals Salomo een huis bouwde voor Farao’s dochter, zo bouwt Christus, de ware Salomo, tweeërlei huis voor Zijn bruid, een huis op aarde en een huis in de hemel. Wij lezen van een huis, dat de Wijsheid gebouwd heeft, (Spr. 9:1) met zeven pilaren, om Zijn bruid in te ontvangen: de stenen daarvan zijn geheel sierlijk gelegd en op saffieren gegrondvest. Dit is dat huis van goedertierenheid, dat eeuwiglijk zal gebouwd worden, en dan heeft Hij nog een huis bereid, ja, "een stad, die fondamenten heeft welker Kunstenaar en Bouwmeester God is." (Joh. 14:2) "In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen: Ik ga heen om u plaats te bereiden".

(2.) Hij heeft de bruid niet alleen in Zijn huis, maar ook in Zijn hand: (Deut. 33:3) "Al Zijn heiligen zijn in Uw hand", dat is, in de hand van de Bruidegom. (Joh. 10:28) "Ik geef hun het eeuwige leven, en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelven uit Mijn hand rukken". O gelovige, is dit niet een heerlijke bron van vertroosting, dat u voortdurend in de hand van uw heerlijke Man en Bruidegom bent? Hij houdt de bruid in Zijn hand, de hand van zijn macht en voorzienigheid.

(3.) Wat nog meer? Ik kan u nog meer vertellen. De Bruidegom heeft de bruid in Zijn armen en in Zijn schoot: (Jes. 40:11) "Hij zal de lammeren in Zijn armen vergaderen en in Zijn schoot dragen". O wat een lieflijke verblijfplaats is dit, in de schoot te liggen van Hem, Die van eeuwigheid ligt, en tot in alle eeuwigheid zal liggen in de schoot des Vaders omarmd, door de eeuwige armen van de eeuwige God! O gezegend verblijf! (Ps. 91:1) "Die in de schuilplaats des allerhoogste is gezeten, die zal vernachten in de schuilplaats des Almachtigen".

(4.) De Bruidegom heeft de bruid voortdurend in Zijn oog; Hij heeft haar zo lief, dat Hij Zijn oog niet van haar kan afwenden. Overal waar zij is, volgt Zijn oog haar, en Zijn ogen trekken het ganse land door om zich sterk te bewijzen om harentwil.

(5.) De Bruidegom heeft de bruid altijd in Zijn hart. O, zegt de bruid, "zet mij als een zegel op Uw hart, als een zegel op Uw arm." Evenals de hogepriester de namen van de stammen Israëls op zijn borst droeg, zo heeft Christus Zijn volk als een zegel op Zijn hart gezet; zij kan nooit uit Zijn gedachte zijn. Nu, is dit niet een heerlijke bron van vertroosting voor de ziel, die met Christus ondertrouwd is, dat uw Bruidegom u, gelovige, in Zijn huis, in Zijn hand, in Zijn armen en in Zijn schoot heeft, en in Zijn oog en op Zijn hart gezet heeft?

Doch, ten tweede, gelijk de Bruidegom de bruid heeft, zo ook heeft de bruid de Bruidegom; want, die de Zoon heeft, die heeft het leven. Indien u een gelovige bent, hebt u de Zoon, Die de Bruidegom is. Verstaat dit in de volgende bijzonderheden.

1e Indien u de bruid bent, en Hem door het geloof hebt aangenomen, is de Persoon van de Zoon uw Man en uw Bruidegom: "Uw Maker is uw Man." U weet, dat in het huwelijk de betrekking bestaat tussen de persoon van de man en de vrouw: zo ook in het gehele huwelijk zijn de Persoon van Christus en de persoon van de gelovige met elkaar getrouwd. Wat dunkt u, gelovige, van getrouwd te zijn met de tweede Persoon van de heerlijke Drie-eenheid? Tot wie van de engelen heeft Hij ooit gezegd, gij zijt de bruid, de vrouw des Lams?

2e Met de Zoon van God getrouwd zijnde, bent u de goddelijke natuur deelachtig, gelijk Hij de menselijke natuur deelachtig is (2 Petr. 1:4). De lieflijkheid des Heeren uws Gods is over u. De Bruidegom deelt Zijn lieflijkheid en schoonheid mee aan de bruid; en dan ziet zij er uit "als de dageraad, schoon gelijk de maan, zuiver als de zon," en Hij zegt: "Geheel zijt gij schoon, mijn vriendin, en daar is geen gebrek aan u."

3e De Vader van de Bruidegom is uw Vader: (Joh. 20:17) "Ik vaar op tot Mijn Vader en uw Vader, en tot Mijn God en uw God." Christus, als de tweede Adam, en het Hoofd van het nieuwe verbond, zegt voor zichzelf en al de gelovigen, die Zijn bruid zijn: (Ps. 89:27) "Gij zijt mijn Vader, mijn God, en de Rotsteen mijns heils." En de Vader van Christus vergunt de bruid van Zijn Zoon tot Hem te komen, en eist van haar, dat zij tot Hem komt met heilige en nederige vrijmoedigheid, en tot Hem roept: Abba, Vader: "Gij zijt toch onze Vader. Zult gij niet van nu af tot Mij roepen: Mijn Vader, Gij zijt de Leidsman mijner jeugd?"

4e De Heilige Geest is uw Trooster, om de bruid in de afwezigheid van de Bruidegom te bemoedigen en te troosten: (Joh. 16:7) "Het is u nut, zegt Christus, dat Ik wegga; want indien Ik niet wegga, zo zal de Trooster tot u niet komen; maar indien Ik heenga, zo zal Ik Hem tot u zenden. Want Hij blijft bij u, en zal in u zijn." Het is veel beter, dat de Geest van de Bruidegom bij de bruid blijft, dan dat zij zijn lichamelijke tegenwoordigheid geniet.

5e Het leven van de bruid is in de Bruidegom verborgen: (Kol. 3:3) "Uw leven is met Christus verborgen in God. Ik leef, en gij zult leven." Misschien is het, arme gelovige, naar uw gemoed en gewaarwording, nu zover met u gekomen, dat u zegt: "mijn leven raakt tot aan het graf; ik ben afgezonderd onder de doden." Ik ben een dorre boom, en als de dorre beenderen, bij Ezechiël; doch gedenk, dat de fontein des levens bij uw HOOFD, uw Man en Bruidegom is, Die zegt: "Ik leef, en gij zult leven."

6e Weet tot uw vertroosting, dat de acte van het verbond vaststaat; Hij heeft u Zich ondertrouwd, niet voor een dag, of voor een maand, of voor een jaar, of voor een eeuw, maar voor eeuwig: "Ik zal met u een eeuwig verbond maken." Het verbond met Hem staat vast: "Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen, dat uit Mijn lippen gegaan is zal Ik niet veranderen."

7e Die de Zoon heeft, heeft al de beloften van het nieuwe verbond, als zoveel fonteinen des heils, waaruit u met vreugde water mag scheppen; want al de beloften Gods zijn in Hem, en in Hem zijn zij voor de bruid van Christus, Ja en Amen. O, wat zijn deze beloften groot en dierbaar!

8e Die de Zoon tot Bruidegom heeft, tegen die heeft de wet, noch de rechtvaardigheid, noch de wereld, noch leven, noch dood, iets in te brengen. U weet, dat de vrouw, in rechten, niet wegens schuld kan worden vervolgd; de man is aansprakelijk voor haar schuld, en als de man de schuld betaalt, hebben de schuldeisers niets tegen de vrouw in te brengen. Nu, zo staat het ook met u, o gelovige, die de Zoon tot uw Man hebt; Hij heeft alle schulden vereffend met de wet en de rechtvaardigheid, en is daarvan in Zijn opstanding ontslagen, waarom "Hij uit de angst en uit het gericht weggenomen is." Omdat de ziel, die met Hem ondertrouwd en getrouwd is, onder Zijn bedekking is, mag zij dan ook het hoofd opheffen, en uitroepen: (Rom. 8:33,34) "Wie zal beschuldiging tegen mij inbrengen? God is het, Die rechtvaardig maakt. Wie is het die verdoemt?"

9e Welke diepe zeeën of Jordanen van ellende u nog voor u mag hebben, de Bruidegom heeft Zijn woord gegeven, dat Hij daarin met u zal zijn: (Jes. 43:2) "Wanneer gij zult gaan door het water, Ik zal bij u zijn, en door de rivieren, zij zullen u niet overstromen: wanneer gij door het vuur zult gaan zult gij niet verbranden, en de vlam zal u niet aansteken." Wanneer u op een ziekbed of sterfbed ligt zal de Bruidegom u oppassen; want Hij heeft gezegd: "Ik zal u niet begeven noch verlaten;" ja, als u in het graf ligt zult u in Zijn bed en in Zijn schoot slapen: "God zal degenen, die ontslapen zijn in Jezus, terugbrengen met Hem."

10e Gelovige, wanneer u de geest geeft en uw ziel van uw lichaam scheidt, zal de Bruidegom met een wacht van engelen klaar staan om uw geest te ontvangen: (Joh. 14:3) "En zo wanneer Ik heen zal gegaan zijn, en u plaats zal bereid hebben, zo kom Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat gij ook zijn moogt daar Ik ben." O wat een troost is het voor een stervende heilige of gelovige, dat hij niet zodra uit het lichaam uitwoont, of hij woont bij de Heere in; hij mag de wagen des doods verwelkomen, die gezonden wordt om de bruid af te halen en naar het huis van de Bruidegom te brengen, met de stervende Stefanus zeggende: "Heere Jezus, ontvang mijn geest!"

11e Hoewel het dode lichaam naar het graf daalt, waar het rustig slaapt tot aan de morgen van de opstanding, toch zegt de Bruidegom, dat Hij het op de laatste dag zal opwekken. Hij herhaalt deze belofte dikwijls, voornamelijk in Joh. 6: "Ik zal hem opwekken ten uiterste dage." O heft uw hoofd op, gelovige; want de dag van uw volkomen verlossing, namelijk de verlossing van uw lichaam uit de macht van het graf, is nabij. Uw geliefde Bruidegom zal, als het ware, aan het bed van uw graf komen, en roepen: "Waak op, en juich, gij, die in het stof slaapt," en dan zal de dauw van de Heilige Geest, Die uw ziel levend maakte, toen zij dood was door de misdaden en de zonden, ook uw dood lichaam levendmaken, en daarop zal de aarde de overledenen uitwerpen (Jes. 26:19 vergeleken met Rom. 8:11). Dan, ja dan, gelovige, zult u blinken, gelijk de zon, in het koninkrijk uws Vaders; uw vernederd lichaam zal gelijkvormig gemaakt worden aan het heerlijk lichaam van uw Bruidegom, en daarop zal de huwelijksplechtigheid aanvangen, die nooit zal eindigen, en de een zal de ander toeroepen: (Openb. 19:7) "Laat ons blijde zijn en vreugde bedrijven, en Hem de heerlijkheid geven; want de bruiloft des Lams is gekomen, en Zijn vrouw heeft zichzelf bereid."

Zo ziet u wat een onuitsprekelijke grond van vertroosting en eeuwige juichensstof er is voor de ziel, die met Christus ondertrouwd is; doch het tien miljoenste deel kan er niet van gezegd worden; want het oog heeft niet gezien, noch het oor gehoord, noch is het in het hart van de mens opgeklommen, wat voor haar in Christus bereid is.

Tegenwerping 1. O! zal misschien de een of andere arme ziel zeggen, dit zijn waarlijk grote dingen, doch ik vrees, dat zij niet voor mij zijn. Ik vrees, dat ik de bruid niet ben, Hij is zo’n groot en heerlijk Persoon, en ik ben zo’n arme verachtelijke worm, zo schuldig, zo vuil, dat ik vrees, dat Hij en ik nooit ondertrouwd zijn; daarom durf ik al die troost, die voor de bruid van Christus is, niet toepassen.

Antwoord. Het is een van de eigenschappen van de bruid van Christus, ootmoedig en nederig te zijn, zichzelf te verloochenen, en de oneindige afstand te bewonderen, die er tussen de Bruidegom en haar is. Zij is nooit bezig met het bewonderen van haar eigen gave en genaden, haar eigen schoonheid en voortreffelijkheid, maar met de schoonheid, heerlijkheid en uitnemendheid van de Bruidegom. Zij roemt niet in hetgeen zij heeft ontvangen, doch zij roemt alleen in de Heere. Hoe ootmoediger en hoe meer verloochend de bruid van Christus is, hoe beminnelijker en begeerlijker zij is in de ogen van de Bruidegom.

Tegenwerping 2. Ik word zo geplaagd met een lichaam der zonde en des doods, vleselijkheid, ongeloof, hoogmoed, en andere hartplagen, dat ik twijfel of mijn vlek de vlek van de bruid van Christus is.

Antwoord. U ziet hoe de grote apostel Paulus gekweld werd met de wet der zonde, die in zijn leden was: (Rom. 7:23,24) "Ik ellendig mens! Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?" Christus zegt van Zijn bruid: (Hoogl. 6:13) "Wat ziet gijlieden de Sulammith aan? Zij is als een rei van twee heiren; genade en verdorvenheden voortdurend met elkaar worstelende; het vlees begerende tegen de geest, en de geest tegen het vlees; daarom maak daarom niet te haastig gevolgtrekkingen.

Tegenwerping 3. Er is eens een tijd geweest, dat ik meende, dat mijn hart zich in Hem als mijn Liefste verblijdde; ik wist niet beter of Zijn linkerhand was onder mijn hoofd, en Zijn rechterhand omhelsde mij, en ik kon zeggen: Mijn liefste is mijn, en ik ben Zijne;" doch, helaas! Hij is weggegaan; "de Heere heeft mij verlaten, mijn Heere heeft mij vergeten."

Antwoord. Waarom zegt gij dan, o Jacob, en spreekt, o Israël, mijn weg is voor de Heere verborgen? Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontfermt over de zoon haars buiks? Ofschoon deze vergate, zo zal Ik toch u niet vergeten". Daarom, wacht op het terugkeren van uw Bruidegom, als de wachters op de morgen, ja meer dan de wachters op de morgen; want zo zeker als het morgenlicht zal opgaan na een duistere nacht, zo zeker zal Hij in genade tot uw ziel terugkeren. Daarom, leef door het geloof, en laat Israël, de ware bruid van Christus op de Heere hopen. Ik geef u Zijn woord als de grond van uw vaste hoop: (Jes 54:7,8) "Voor en klein ogenblik heb Ik u verlaten, maar met grote ontfermingen zal Ik u vergaderen. In een kleine toorn heb Ik Mijn aangezicht van u een ogenblik verborgen, maar met eeuwige goedertierenheid zal Ik mij uwer ontfermen, zegt de Heere uw Verlosser".

Een vierde gebruik van deze leer zal zijn tot bestraffing en verschrikking van al diegenen, die in plaats van de koop te sluiten, en uit te gaan de Bruidegom tegemoet, met andere mannen getrouwd blijven.

Ten eerste. Sommigen, ja menigten van hoorders van het Evangelie zijn aan de wet als hun man getrouwd. Dit is het geval met alle wettische en eigengerechtige personen, die het leven, gerechtigheid en aanneming bij God zoeken door hun persoonlijke gehoorzaamheid, gebeden, bekering, doding, dit en dat goed, dat zij gedaan hebben, of de een of andere goede hoedanigheid, die zij in zichzelf vinden. Indien dit met u het geval is, bent u nog nooit uitgegaan de Bruidegom tegemoet, bent u nog nooit met de betere Man getrouwd, maar blijft u nog aan de wet getrouwd.

Ik zal hier, ten eerste, aantonen wie zij zijn, die aan de wet getrouwd zijn. Ten tweede, u uw ellendige toestand aantonen, zolang u in die staat bent.

1. Ik zal aantonen wie aan de wet getrouwd zijn. Alle mensen zijn in Adam aan haar getrouwd, en het ganse mensdom blijft onder het verbond van Adam, totdat de kracht van de genade echtscheiding maakt.

1e Indien de wet u nooit heeft gedood, bent u nog met haar als een man getrouwd: (Gal. 2:19) "Ik ben door de wet der wet gestorven;" (Rom. 7:9) "Zonder de wet, zo leefde ik eertijds, maar als het gebod gekomen is, zo is de zonde weder levendig geworden, doch ik ben gestorven." Ieder mens van nature zit hoog verheven op de troon van een ingebeelde gerechtigheid, hij meent, dat hij een levend mens is, en dat zijn eigen pogingen genoegzaam zijn om te leven; evenals de Joden van wie gezegd wordt, (Rom. 10:3) dat zij, alzo zij de rechtvaardigheid Gods niet kenden, hun eigen gerechtigheid zochten op te richten.

2e U, die niet weet wat het is over de zonde te treuren, en te worstelen tegen de wettische neiging van uw harten tot de wet als een verbond, blijft nog steeds aan haar als aan een man getrouwd. Een gelovige, die met Christus getrouwd is, ziet dikwijls, door de overblijvende wettischheid van zijn hart, naar zijn oude man om, en blijft nog geneigd op de plichten, die hij doet, en op zijn gestalten en verruimingen te rusten, als de grond van zijn aanneming bij God, waardoor hij die dingen in de plaats van Christus stelt. Dit is hem echter een smartelijke stof van klacht en verootmoediging, en als u daarvan niets kent, is het een zeker bewijs, dat u niet met Christus getrouwd, maar nog onder de wet als een verbond bent.

3e Waar vindt u rust, kalmte en verlichting, wanneer u in benauwdheid en verlegenheid verkeert? U weet, dat het natuurlijk is, dat een arme vrouw in haar benauwdheid zich tot haar man om hulp wendt. Nu, zo is het ook met de gelovige, die met Christus getrouwd is: wanneer hij vermoeid en belast is kan hij niet rusten voordat hij tot Christus komt, en dan zit hij met grote lust in Zijn schaduw. Doch zolang u rust vindt in uw eigen werken, plichten, hoedanigheden, persoonlijke verbonden, geloften, berouw en bekering, is het een teken, dat u nog aan de wet getrouwd bent.

4e U, die bedroefd kunt zijn over uw grove en uitbrekende zonden, die misschien uw goede naam voor de wereld kwetsen, maar die nooit bedroefd was over de verdorvenheden van uw natuur, en de inwendige plagen van uw hart, zoals ongeloof, vijandschap, hoogmoed, onkunde en vleselijkheid; u draagt daarin een kenmerk, dat u nog aan de wet als een man getrouwd bent. De reden is deze, dat, wanneer u de wet ooit in haar uitgebreidheid en geestelijkheid had leren kennen, zij krachtig en levendig zou geweest zijn, scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, doorgaande tot de verdeling van de ziel en des geestes, en als een oordeler van de gedachten en van de overleggingen van het hart, die ten allen dage alleen boos zijn.

2. Ik zal verder wat spreken over uw ellende, zolang u aan de wet getrouwd bent, en niet met Christus.

1e U bent de met een zeer harde man getrouwd, die niets anders eist dan een volkomen en alleszins volmaakte gehoorzaamheid, en dat op straffe des doods. Evenals de Egyptische aandrijvers eist de wet, waaraan u getrouwd bent, stenen, doch zonder stro te kunnen of te willen verschaffen. Ik bedoel hiermee, dat zij volmaakt werk eist, doch geen genade en sterkte geeft, om te kunnen gehoorzamen.

2e U bent met een vervloekende man getrouwd: (Gal. 3:10) "Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen", Let op de uitdrukking, indien u niet blijft in alles wat zij eist, vervloekt en veroordeelt de wet u. Sommige mensen beelden zich in, dat zij, indien zij doen wat zij kunnen, haar eisen beantwoorden, en dat God, de grote Wetgever, tevreden zal zijn met hetgeen zij doen en hun gebreken en tekortkomingen zal vergeven. Wel, gaat zo voort, en koestert die inbeelding; doch ik waarschuw u in de Naam des Heeren: "In smart zult gijlieden liggen".

3e U bent met een zwakke man getrouwd: (Rom. 7:3) "Want hetgeen van de wet onmogelijk is, omdat zij door het vlees krachteloos was," Dit moet niet worden verstaan alsof de wet iets van haar gezag heeft verloren om gehoorzaamheid te eisen, of de zondaar wegens ongehoorzaamheid te veroordelen. Helemaal niet, de wet is even krachtig als ooit, en even heilig als te voren. Doch de wet is zwak: zij heeft haar verbondsmacht verloren om het leven mee te delen aan de zondaar, die haar verbroken heeft; zij is zwak om de zondaar te verlossen of zalig te maken; zij kan niet vergeven; zij kan geen leven geven aan iemand, die in de gewone weg van voortteling uit Adam ontsproten is, omdat "allen hebben gezondigd en de heerlijkheid Gods derven". Zij is zwak door het vlees, dat is, door de verdorvenheid van onze natuur, en onze machteloosheid om haar te gehoorzamen; want indien wij de wet volmaakt konden gehoorzamen, zou zij even sterk zijn als ooit, om ons zalig te maken, volgens dat woord: "De mens, die deze dingen doet, zal door dezelve leven", maar die ze niet doet zal sterven.

4e U bent met een dode man getrouwd. Paulus zegt, als hij over de wet spreekt: (Rom. 7:6) "Overmits wij die gestorven zijn, onder welke wij gehouden waren". Welke hulp kan een man, die dood en begraven is, zijn vrouw bieden? Zij kan op zijn graf gaan zitten wenen, en roepen; doch hij hoort haar evenmin als de zerk daar hij onder ligt. Zo is het ook hier gelegen: De wet, met welke wij in de eerste Adam getrouwd waren, is gestorven, en haar vereerders mogen werken, en zuchten, en roepen, en al het mogelijke doen om door de werken van de wet geholpen te worden; maar zij geeft niet meer acht op alles wat zij kunnen doen, dan een lijk er acht op geeft wanneer u het toespreekt; want "door de werken der wet zal geen vlees gerechtvaardigd worden". Nochtans is de wet, zoals ik daareven zeide, waarlijk levend om te vervloeken en te veroordelen.

Zo ziet u met welk een ellendige man u getrouwd bent, zolang u aan de wet bent getrouwd: doch, opdat u uw ellende nog beter mag kennen, zal ik u van ‘s Heeren wege de volgende dingen zeggen.

1e Zolang u aan de wet getrouwd bent, bent u verder van de hemel af dan de grofste zondaren. Daarom zegt Christus de Farizeeën, die naar de wet onberispelijk waren, doch die op de werken van de wet rustten als de grond van hun rechtvaardigmaking en aanneming, dat daarom "de tollenaars en de hoeren hen zouden voorgaan in het koninkrijk Gods". Vraagt u, of niet hoeren en tollenaars, als zij zo blijven, de brede weg naar de hel bewandelen? Dan is mijn antwoord: Daar is geen twijfel aan, maar er werden door de predikdienst van Christus meer tollenaars en hoeren bekeerd, dan Farizeeën en Schriftgeleerden. En hoe kwam dat? Wel, de tollenaars en hoeren werden gemakkelijker overtuigd, dat zij op de grote weg naar het verderf waren, en daarom werden zij lichter bekeerd van hun boze wegen, dan de Farizeeën, die zich in de mantel van hun eigen gehoorzaamheid en gerechtigheid wikkelden, en zich onder die bedekking beschermden tegen de pijlen van de overtuiging.

2e Zolang u aan de wet getrouwd bent, bent u onder de heerschappij en kracht van de zonde: (Rom. 6:14) "De zonde zal over u niet heersen, want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade." Dit geeft duidelijk te kennen, dat een mens, zolang hij aan de wet getrouwd is, onder de heersende macht van de zonde is, want, "de kracht van de zonde is de wet." De wet prikkelt de verdorvenheid, maar doodt haar niet; zij veroordeelt een mens om onder de heerschappij van iedere begeerlijkheid en elke afgod te liggen.

3e U bent "vervreemd van het burgerschap Israëls, en vreemdelingen van de verbonden der belofte." U hebt wel een recht van toegang doordat u onder de drup van het Evangelie zit, maar hebt er geen zaligmakend deel aan: u hebt er niet meer recht van eigendom aan dan de duivelen.

4e Al uw aanbidding en dienst wordt van God verworpen, omdat u Zijn geliefde Zoon verwerpt, die Hij tot een verbond van het volk heeft gegeven. Zolang een mens op een wetsgrond staat, is alles wat hij doet de Heere een gruwel.

5e Al de eigenschappen Gods zijn tegen u in de wapenen. Zijn heiligheid haat u als onrein; Zijn rechtvaardigheid veroordeelt u, omdat al uw gerechtigheid als een wegwerpelijk kleed is; Zijn wijsheid bedenkt gedachten des kwaads tegen u, en Zijn macht zal al de bedreigingen van de wet over u uitvoeren: "zij zullen tot straf lijden het eeuwig verderf van het aangezicht des Heeren."

Zo ziet u in welk een gevaarlijke staat u bent, zolang u aan de wet getrouwd bent.

Ten tweede. Ik zal nu een enkel woord spreken tot degenen, die aan hun begeerlijkheden getrouwd zijn, en zich vastklemmen aan de drie-eenheid van de wereld, de begeerlijkheid van het vlees, de begeerlijkheid van de ogen, en de grootsheid des levens. De profeet Hosea spreekt over sommigen, die met de afgoden vergezeld waren; zij zijn zo getrouwd aan hun zondige voordelen en vermaken, zoals dronkenschap, onreinheid, gierigheid, dat zij nooit in het geloof uitgingen de Bruidegom tegemoet. Wat zal ik zeggen tot alle zulke onheilige zondaren, die hun Delila’s in hun schoot liefkozen, en hun de plaats inruimen, die de Heere Jezus Christus toekomt? Ik heb slechts een paar woorden tot u te spreken.

1e U hebt lief en bent in een verbond met hetgeen God haat; want elke zonde en begeerlijkheid in hart of hand, in leven of spreken, is dat gruwelijke, dat God haat.

2e U bent getrouwd aan hetgeen Christus is komen verbreken en veroordelen. Het voornaamste werk van Christus was "de overtreding te sluiten, en de zonde te verzegelen. Hij heeft de zonde veroordeeld in het vlees," of, door de offerande van Zijn vlees of van Zijn menselijke natuur. Kunt u verwachten door Christus te worden zaliggemaakt zolang u die veroordeelde verrader herbergt?

3e U bent met een vuile moordenaar getrouwd, die u het hart doorsteekt, en als u die niet loslaat, al was het u zo lief als uw rechterhand, zal het u het leven van uw ziel kosten.

4e U bent getrouwd aan hetgeen de heilige wet Gods veroordeelt. De wet giet haar vervloekingen uit tegen elke zonde, omdat "de zonde een overtreding van de wet is:" (Engelse overzetting van I Joh. 3:4) "Een ieder, die de zonde doet, overtreedt ook de wet: want de zonde is de overtreding van de wet." (Gal. 3:10) "Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen.

5e Indien u aan uw begeerlijkheden getrouwd blijft, moet u de nacht van de hel met haar doorbrengen, waar uw tegenwoordige lusten als zoveel adders zullen zijn, die u eeuwig het hart zullen doorsteken. Uw spijze zal dan in uw ingewanden veranderd worden; gal van de adders zal ze in uw binnenste zijn. In één woord, strikken, vuur en zwavel, en een geweldige stormwind van toorn en wraak zal het deel uws bekers zijn, als u aan uw begeerlijkheden getrouwd blijft.

Misschien zijn er onder u, die in hun hart zullen zeggen: Ik hoop, dat ik met Christus getrouwd ben, en door Hem zal worden zaliggemaakt, al blijf ik doorgaan in mijn oude weg van liegen en drinken, spelen en hoereren, en mijn naaste bedriegen; ik hoop, dat God deze en dergelijke gebreken en zwakheden zal vergeven. Nu, u mag uzelf met die ijdele troop voeden; maar wat zegt Christus? "Niemand kan twee heren dienen," hij moet of de ene, of de andere loslaten. O, zal de troon van de ongerechtigheid gemeenschap met God hebben? Zal de zonde, het eigen ik en de wereld, de troon van uw harten en de gehoorzaamheid van uw leven innemen, en zult u toch denken, dat u gemeenschap met God kunt hebben? Wat gemeenschap heeft het licht met de duisternis? Of wat samenstemming heeft Christus met Belial? Of wat samenvoeging heeft de tempel Gods met de afgoden? (2 Kor. 6:14,15). Daarom zeg ik, indien u ooit uitgaat, de Bruidegom tegemoet, moet u die laten varen, en met Efraïm zeggen: Wat heb ik meer met de afgoden te doen?"

In een vijfde gebruik van deze leer zal ik trachten twee soorten van mensen toe te spreken. Ten eerste, allen in het algemeen. Ten tweede, de gelovigen in het bijzonder.

Ik zal dus eerst allen in het algemeen toespreken.

Vrienden, u hebt over Christus horen spreken in de hoedanigheid van een Bruidegom, en hoe Hij niet alleen in het vlees is gekomen, maar werkelijk komt in de uitdeling van het Evangelie, om Zich een bruid te zoeken onder de kinderen der mensen. Hij, Die onze natuur getrouwd heeft in een personele vereniging met Zichzelf, toen Hij de natuur van de engelen voorbijging, om op gelijke voet met ons te staan, biedt Zichzelf nu in het Evangelie dadelijk aan ons aan, als de Bruidegom van de zielen, met uitgebreide armen zeggende: "Ziet hier ben Ik, ziet hier ben Ik." Ik zal voor u zijn, indien u voor Mij wilt zijn en niet voor een andere. Ziet, Ik sta aan de deur en Ik klop; indien iemand Mijn stem zal horen, en de deur van zijn hart voor mij zal opendoen, en de koop sluiten, Ik zal tot hem inkomen en Ik zal met hem avondmaalhouden, en Hij met mij. Ik zal u Mij ondertrouwen in eeuwigheid."

Nu, aangezien dit het geval is, nodig en vermaan ik allen, dat u door het geloof uw toestemming geeft en de koop wilt sluiten. Ik, als een vriend van de Bruidegom, heb opdracht ontvangen voor Hem aanzoek te doen, en tot u te zeggen, wat de vrienden van Rebekka tot haar zeiden, op een huwelijksaanzoek voor Izak: "Zult u met deze man trekken," de Man Immanuël, Godmens; de Man van Gods rechterhand; de Man Wiens Naam is Spruite, Die des Heeren tempel bouwt en het sieraad draagt; de Man, Die alle macht heeft in hemel en op aarde; de Koning der Koningen en de Heere der heren. O wilt u het verdrag van het nieuwe verbond met de hand van het geloof tekenen, en zeggen: "Ik ben des Heeren, mijn Maker is mijn Man, Hij zal mijn Man zijn, Wiens Naam is de Heere der heirscharen, mijn Verlosser, de Heilige Israëls." O wat een gelukkige dag zou het zijn voor deze vergadering, als elke ziel voor zichzelf, met dezelfde genegenheid en even vastbesloten, hetzelfde antwoord op het voorstel zou geven als Rebekka: "Ik zal met Hem trekken. Ik zal Hem volgen, waar Hij ook heengaat: Zijn God zal mijn God, Zijn Vader zal Mijn Vader zijn; waar Hij woont zal ik wonen; noch dood, noch leven, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, zullen ooit scheiding maken tussen Hem en mij." Nu, omdat het niet de gewone weg van Christus is met geweld te trekken, maar Zijn bruid tot Zich te trekken met mensenzelen en touwen van liefde, daarom zal ik trachten de vermaning met enkele beweegredenen aan te dringen.

(1.) Ik zal de eerste beweegreden ontlenen aan de heerlijkheid en uitnemendheid van de gezegende Bruidegom. Het is goed, dat u zich hier herinnert wat ik in het leerstellige gedeelte van Hem gezegd heb. Wat Zijn Naam aangaat: Hij heeft, "een Naam, welke boven allen naam is, die genaamd kan worden". Wat Zijn afkomst aangaat: wie kan Zijn leeftijd, of Zijn generatie, uitspreken? Wat Zijn persoonlijke waarde en voortreffelijkheid betreft, Zijn hoedanigheden zijn in elk opzicht onvergelijkelijk. Nu, aangezien zo’n Bruidegom aanbiedt u Hem te ondertrouwen, o sluit de koop, geeft Hem uw toestemming, dat de eeuwige knoop tussen u en Hem worde gelegd.

(2.) Om u te verbinden zich met de Bruidegom te verenigen, overweegt hoeveel lust Hij in de verbintenis heeft, hoezeer Zijn hart er op gezet is. Dit zal blijken, indien u overweegt,

1. Dat Hij het van alle eeuwigheid, eer de wereld was, in Zijn hart had: (Jer. 31:3) "Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde." Voordat wij een aanzijn hadden, behalve in Zijn voornemen, toen Hij ons in ons bloed zag, toen, ja toen, was Zijn tijd een tijd der minne; en de uitvoering van dat ontwerp van de liefde van de vreugde van Zijn hart; toen (Spr. 8:30) "was Hij spelende in de wereld Zijns aardrijks, en waren Zijn vermakingen met der mensen kinderen."

2. Hij was zo op de vereniging gesteld, dat Hij, hoewel Hij "Gods metgezel is, en het geen roof geacht heeft Gode evengelijk te zijn," toch vrijwillig toestemde uit liefde tot ons de Knecht des Vaders te worden. Dit geven die woorden te kennen: "Gij hebt Mij de oren doorboord. Zie, Ik kom, Ik heb lust, o Mijn God, om Uw welbehagen te doen, en Uw wet is het midden Mijns ingewands." Gelijk Jacob veertien jaren lang de knecht van Laban was, uit liefde tot Rachel, zo werd Christus de Knecht Zijns Vaders in het grote werk van de verlossing, uit liefde tot de bruid, die Zijn Vader Hem had beloofd, in het geslacht van Adam.

3. Omdat Hij niet aan ons verwant was, daarom werd Hij onze Nabestaande, door Zich in het vlees te openbaren of ons vlees aan te nemen. "Het Woord is vlees geworden;" Hij werd als van ons een, opdat de natuurlijke afstand dus weggenomen zijnde, het huwelijk voltrokken kon worden.

4. Omdat de bruid een slavin was van de wet en de rechtvaardigheid, en niet anders dan door een rantsoen van oneindige waarde kon verlost worden; daarom stierf de Bruidegom voor de bruid, en verloste haar, niet door zilver of goud, maar door Zijn dierbaar bloed; Hij gaf Zijn leven tot een rantsoen voor velen.

5. Omdat zij een gevangene van de satan was, en een wettige gevangene van haar grootste vijand, die haar zocht te verslinden; daarom komt Hij in de hoedanigheid van een zegevierende en vermaarde Overwinnaar; Hij trekt voort in Zijn grote kracht, trekt de overheden en machten uit, en stelt die in het openbaar ten toon; "doet door de dood teniet hem, die het geweld des doods had," en doet de gevangene des machtigen ontkomen.

6. Omdat de bruid zo zwart was als de hel, doordat zij tussen de potten lag; daarom nam Hij op Zich haar te wassen en te reinigen, en Zijn heerlijkheid op haar te leggen, waardoor zij zou worden als vleugelen van een duif, overdekt met zilver en geluwen goud.

7. Omdat de bruid naakt was, omdat de duivel haar het heerlijk versiersel van oorspronkelijke gerechtigheid had ontnomen; daarom nam de Bruidegom op Zich haar te kleden met witte klederen. opdat de schande harer naaktheid niet geopenbaard zou worden. De Bruidegom is haar van God geworden, wijsheid, en rechtvaardigheid, en heiligmaking, en verlossing.

8. De Bruidegom is zo op de vereniging gesteld, dat Hij Zijn herauten uitzendt, om Zijn voornemen van met haar te trouwen openlijk uit te roepen, en Hij geeft ons leraars de last er op aan te dringen, en geen weigering te aanvaarden: (2 Kor. 5:20) "Zo zien wij dan gezanten van Christus wege, alsof God door ons bade, wij bidden u van Christus wege; laat u met God verzoenen," door Zijn geliefde Zoon te omhelzen en Hem het jawoord te geven als uw Hoofd, Man, en Bruidegom.

9. Hij is er zo op gesteld, dat Hij op een goed antwoord van de bruid wacht; Hij wacht om genadig te zijn, en Hij verhoogt Zich opdat Hij ontferming mag bewijzen. Hij staat aan de deur en klopt, totdat Zijn hoofd vervuld is met dauw, Zijn haarlokken met nacht druppen.

10. Het smart Hem aan zijn hart, wanneer Hij wordt afgewezen. Hoe weende Hij over Jeruzalem, zeggende: "Och of gij ook bekendet, ook nog in deze uw dag, hetgeen tot uw vrede dient! Hoe zou Ik u overgeven o Efraïm? U overleveren, o Israël? Mijn hart is in Mij omgekeerd, al Mijn berouw is samen ontstoken."

11. Hoe is Zijn hart verblijd, wanneer de toestemming van de bruid verkregen is. Hij is zo blij, dat Hij hemel en aarde oproept zich te verheugen; want er is blijdschap in de hemel over één zondaar, die zich bekeert. O dan wordt het geroep gehoord: (Openb. 19:7) "Laat ons blijde zijn en vreugde bedrijven, want de bruiloft des Lams is gekomen, en Zijn vrouw heeft zich bereid." De blijdschap van die dag wordt uitgedrukt door de heuglijke plechtigheid van de kroning van een koning: (Hoogl. 3:11) "Gaat uit en aanschouwt, gij dochteren Sions, de koning Salomo, met de kroon waarmee hem zijn moeder kroonde op de dag van zijn bruiloft, en op de dag van de vreugde zijns harten."

Nu, is Christus zo gesteld op een vereniging met u, en zult u zo koel, zorgeloos en afkerig zijn? Voornamelijk als u, bij wijze van beweegreden, let op:

(3.) De onmetelijke ongelijkheid en onevenredigheid tussen twee zulke ongelijke partijen als hier zijn, en toch doet Zijn liefde en goedertierenheid voor de bruid Hem over alle ongelijkheid heen komen. O laten de hemel en aarde, engelen en mensen, verbaasd staan! Hij, Die de Heere, de Schepper van alle einden van de aarde is, biedt aan met Zijn schepsel, het werk van Zijn hand, te trouwen: (Jes. 54:5) "Uw Maker is uw Man." Hij, die de Oude van Dagen, de Vader der Eeuwigheid is, biedt aan met een hulpeloos kind, dat op het vlakke des velds geworpen is te ondertrouwen. Hij, Die de edelste Spruit van de hemel of de aarde is, biedt aan met een vuile hoer te trouwen, die met vele boeleerders gehoereerd heeft, wier vader een Amoriet, en haar moeder een Hethietische was. Hij, de Erfgenaam Gods, de Erfgenaam van de hemel, de Erfgenaam van alles, biedt aan met kinderen van de duivel en erfgenamen van de hel te trouwen. Hij, Die de grootste schoonheid van de hemel en de aarde, het Afschijnsel van de heerlijkheid des Vaders is, biedt aan een bruid te ondertrouwen, die zwart als een Moor, gevlekt als een luipaard, en vol wonden striemen en etterbuilen is. O laat de hemel en de aarde verbaasd staan over de neerbuiging van de Bruidegom, en over de dwaasheid van zondaren in zo’n partij af te wijzen!

(4.) Overweegt, om uw harten voor de Bruidegom in te winnen, hoe het u tot voordeel zal strekken, als u Hem als uw Man kiest. Ziet dit in de volgende dingen.

1. De Bruidegom zal u van al uw schulden ontlasten. Wat tijdelijke en aardse schulden betreft heeft Hij wel duizend wegen om er u vanaf te helpen, als Hij het nuttig acht voor Zijn heerlijkheid en uw welzijn; want de aarde is van Hem, en haar volheid, en Hij beveelt u al uw zorgen op Hem te werpen, want Hij zorgt voor de bruid. Zal Hij, Die een losprijs voor uw zielen heeft betaald, u ook niet alle dingen om niet schenken? Doch wat de schulden betreft, die u aan de wet en de rechtvaardigheid schuldig bent, die de grootste en zwaarste van alle zijn, zwaarder dan, dat u ze zoudt kunnen dragen, waarvan u het kleinste penninkje nooit zoudt hebben kunnen betalen, hetzij door een eeuwigheid van gehoorzaamheid, of door een eeuwigheid van straf; op hetzelfde ogenblik, dat u met Christus verenigt, bent u daarvan vrij en ontslagen; de Bruidegom staat tussen u en al uw schuldeisers. U weet, dat de vrouw niet in rechten vervolgd kan worden zolang zij een man heeft, hij is voor alles aansprakelijk. Zo ook, wanneer u zich aan Christus de betere Man verbindt, Die uit de doden is opgewekt, wordt u aan de wet gedood, (Rom. 7:4) dat is, u hebt dan niet meer met de wet en de schulden, die u haar als een verbond verschuldigd bent, te maken, zowel wat gehoorzaamheid als straf betreft, dan dat zij er nooit waren geweest; zodat u met blijdschap en zegepraal voor al uw schuldeisers en beschuldigers uw hoofd kunt opheffen en zeggen: "Wie zal beschuldiging tegen mij inbrengen? Want Christus is voor mijn zonden gestorven, en om mijn rechtvaardigmaking en vereffening opgewekt; ik ben onder Zijn bedekking, ik ben met Hem in de bruidskamer, waar de wet en de rechtvaardigheid niets tegen mij hebben in te brengen." O dan, arm schepsel, geruïneerde en bankroete zondaar, ga uit, en geef u weg aan de Bruidegom, en op datzelfde ogenblik, "is het God, Die u rechtvaardig maakt," zeggende: "Ik, Ik ben het, Die uw overtredingen uitdelg om Mijnentwil, en Ik gedenk uw zonden niet."

2. O vrienden, gaat uit de Bruidegom tegemoet, en kiest Hem, en alle behoeften zullen vervuld worden, al zijn zij nog zo groot en vele: "mijn God zal naar Zijn rijkdom vervullen al uw nooddruft, in heerlijkheid door Christus Jezus." De Bruidegom heeft, zoals u gehoord hebt, onnaspeurlijke rijkdommen; al de schatten van wijsheid en kennis, van genade en heerlijkheid, zijn in Hem, en uit Zijn volheid zult gij ook ontvangen genade voor genade. Levendmakende genade, want Hij is de Opstanding en het Leven; verlichtende genade, want Hij is de Zon der gerechtigheid, de blinkende Morgenster: versterkende genade, want Hij "geeft de moede kracht, en Hij vermenigvuldigt de sterkte dien, die geen krachten heeft." In één woord, Hij zal genade en ere geven: Hij zal het goede niet onthouden degene, die zijn toestemming geeft Hem te trouwen.

3. De Bruidegom zal al uw zielekrankheden genezen, want Hij is zeer bedreven in de geneeskunde. Hij is de beste Heelmeester, er is geen kwaal zo hardnekkig, die Hij niet met een woord spreken zal genezen. Hebt u een hard hart? Hij zal het week maken en in een vlezen hart veranderen. Hebt u een verdorde hand, die niet kan werken? Wel, Hij versterkt de slappe en verdorde handen. Hebt u lamme voeten, die niet kunnen gaan? Hij doet de kreupele springen als een hert. Hebt u een blind oog, of bent u blind geboren? Wel, Hij heeft ogenzalf, waardoor Hij de blinden helder doet zien. In één woord, op hetzelfde ogenblik waarop de ziel met Christus verenigd wordt, begint Hij de genezing, en tegen de dag van de voltrekking van het huwelijk, zal de bruid volkomen gereed zijn, het goede werk zal voleindigd zijn, en de bruid zal worden voorgesteld, "zonder vlek, of rimpel, of iets dergelijks."

4. O gaat uit de Bruidegom tegemoet, en verbindt u aan Hem, en Hij zal al uw lasten dragen, al zijn zij nog zo zwaar: "werpt uw zorgen op de Heere, en Hij zal u onderhouden." Christus is de medelijdendste Man, Die er ooit geweest is. Als Hij ziet, dat Zijn geliefde bruid gebukt gaat onder enigerlei ellende, wat het ook is, Hij is in alle haar benauwdheden met haar benauwd, en Hij zal in het vuur en in het water met haar zijn, zodat het vuur haar niet zal verbranden, noch het water haar zal overstromen. Ziet, hoe Hij Zijn geliefde bruid in haar slingeringen toespreekt: (Jes. 54:11) "Gij verdrukte, door onweder voortgedrevene, ongetrooste; ziet Ik zal uw stenen gans sierlijk leggen, en Ik zal u op saffieren grondvesten."

5. O verbindt u aan deze Bruidegom en Hij zal al uw vijanden ten onder brengen, en u overwinnaar, ja, meer dan overwinnaar, over hen maken. Zij, die Christus kiezen en met Hem in ondertrouw komen, moeten er zeker op rekenen, dat de heirlegers van de hel tegen hen zullen optrekken: De oude slang werpt uit haar mond water als een rivier achter de vrouw, en tegen de overigen van haar zaad, "die de geboden Gods bewaren en de getuigenis van Jezus Christus hebben." Doch wees niet ontmoedigd, arme ziel; uw Bruidegom heeft de kop van de oude slang reeds vermorzeld, en zal u eerlang de satan onder uw voeten doen verpletteren. Hij, Die tussen u en de wraakvorderende rechtvaardigheid heeft gestaan, zal ook met en voor u staan tegen al uw vijanden. Laten mensen en duivels de bruid van Christus vloeken, Hij zal haar zegenen. Laat haar in de ban gedaan, uit de kerk geworpen en de duivel overgegeven worden, Christus zal zulke vonnissen niet bevestigen, maar vernietigen. In het 9e hoofdstuk van Johannes lezen wij van een arme blindgeborene, wiens ogen Christus op de Sabbat had geopend, door een weinig slijk te maken en dat op zijn ogen te leggen. De Joodse Raad vergaderde, en onder een zeer godsdienstig voorwendsel van ijver voor de Sabbatdag riepen zij de man op voor hen te verschijnen, die Christus beleed voor zover hij Hem kende, en daarop deden zij hem in de ban, en wierpen hem uit de gemeente, als een heiden en een tollenaar. Wel was dit vonnis in de hemel gebonden? Neen, dat was er zover van af, dat Christus, horende, dat zij hem uitgeworpen hadden, hem opzocht, en vond, en Zichzelf nader aan Hem openbaarde. Daarop spreekt Hij een zwaar doemvonnis over hen uit: "Ik ben tot een oordeel in deze wereld gekomen, opdat degenen, die niet zien, zien mogen, en die zien, (of die zich inbeelden, dat zij de enige mensen zijn, die de dingen in een beter licht zien of kennen) blind worden". Zo neemt Christus het voor Zijn bruid op, en Hij verdedigt haar tot beschaming van degenen, die haar kwaad doen.

6. O trouwt met de gezegende Bruidegom, en Hij zal al uw belangen voor u behartigen, zowel in de hemel boven, als op de aarde beneden; want Hij "heeft alle macht in hemel en op aarde" Uw Bruidegom, gelovige, zal al uw zaken op aarde voor u uitrichten; want al de raderen van de voorzienigheid wentelen in ondergeschiktheid aan het voornemen van de liefde tot Zijn lieve bruid en vrouw: (Deut. 33:26) "Hij vaart op de hemel tot uw hulp, en met Zijn hoogheid op de bovenste wolken." En wat uw belangen in het hoger Hof van de hemel betreft, Hij is daar uw Zaakwaarnemer en Voorspraak: (Joh. 2:1) "Indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak bij de Vader, Jezus Christus de Rechtvaardige."

7. O gaat in, ondertrouwt met Christus de Bruidegom, want Hij zet een groot goed op Zijn bruid vast. Hoewel zij niets meebrengt dan schuld, gebrek en armoede; Hij verbindt Zich uit vrije genade en liefde, dat alles voor haar zal zijn. Ziet de inhoud van het contract: (1 Kor. 2:21) "Alles is uwe. Hetzij Paulus, hetzij Apollos, hetzij Cephas, hetzij de wereld, hetzij leven, hetzij dood, hetzij tegenwoordige, hetzij toekomende dingen; zij zijn al uwe, doch u bent van Christus en Christus is Gods." O wat is de bruid van Christus welvoorzien uit kracht van het contract van het nieuwe verbond! Hij voorziet Zijn bruid van een kroon, een onverwelkelijke kroon van de eer. Hij voorziet haar van een onbeweeglijk koninkrijk, "een onverderfelijke, onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis". Hij voorziet haar van "een stad, die fondamenten heeft, welker Kunstenaar en Bouwmeester God is, en een huis, niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen." In één woord, Hij verbindt Zich, dat Zijn God en Vader eeuwig haar God en Vader zal zijn. Wat zou het meest uitgebreide hart meer kunnen begeren? Meer "heeft het oog niet gezien, en het oor niet gehoord, en is in het hart van de mens niet opgekomen."

(5.) Om uw harten voor de gezegende Bruidegom in te winnen, overweegt de uitnemendheid van het contract, dat Hij met Zijn bruid maakt. Ik heb u in het begin verteld, dat het contract het verbond der genade en der belofte is, dat in de eeuwigheid tussen de Bruidegom en Zijn eeuwige Vader is opgemaakt, ten goede van degenen, die Hem de Vader gegeven heeft: (Ps. 89:4) "Ik heb een verbond gemaakt met Mijn uitverkorene." En in een dag van Zijn heirkracht, wanneer de bruid haar jawoord geeft, wordt datzelfde verbond met haar gemaakt en bevestigd: (Jes 55:3) "Ik zal met u een eeuwig verbond maken, en u geven de gewisse weldadigheden Davids," Ik zal u een paar eigenschappen opnoemen, die allen in een bundel vervat zijn in (Hos. 2:18,19) "En Ik zal u Mij ondertrouwen in eeuwigheid; ja, Ik zal u Mij ondertrouwen in gerechtigheid en in gericht, en in goedertierenheid, en in barmhartigheden. En Ik zal u mij ondertrouwen in geloof, en gij zult de Heere kennen".

1. Het is een eeuwig contract: want zo zegt de Bruidegom: "Ik zal u Mij ondertrouwen in eeuwigheid," Gelijk het verdrag dateert vanouds, van de jaren der eeuwigheid, zo gaat het vooruit tot een toekomstige eeuwigheid, en o! wie kan een rechte gedachte vormen van een nimmer eindigende eeuwigheid? O! Het is een groot, doch troostelijk woord, dat tot de bruid van Christus wordt gesproken: "Ik zal u Mij ondertrouwen in eeuwigheid. Ik zal een eeuwig verbond met hen maken, dat Ik van achter hen niet zal afkeren, opdat Ik hun weldoe." De dood verbreekt alle verbintenissen tussen man en vrouw, en doet de betrekking teniet; doch "noch dood, noch leven, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen", zullen Christus en Zijn bruid scheiden.

2. Het is een rechtvaardige verbintenis; want zij is gegrond op de eeuwige gerechtigheid, die de Bruidegom heeft aangebracht: "Ik zal u Mij ondertrouwen in gerechtigheid." De gerechtigheid van Christus is de voorwaarde van de verbintenis van het nieuwe verbond. Door Zijn gehoorzaamheid tot de dood, heeft Hij velen het verbond versterkt, en Hij schenkt deze gerechtigheid aan de bruid als haar bruiloftskleed, en doet het haar met Zijn Eigen handen aan. Daardoor komt het, dat zij zingt: (Jes. 61:10) "Ik ben zeer vrolijk in de Heere, mijn ziel verheugt zich in mijn God; want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils, de mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omgedaan; gelijk een bruidegom Zich met priesterlijk sieraad versiert, en als een bruid zich versiert met haar gereedschap."

3. Het is een wijze en welgeordineerde verbintenis; want, zegt de Bruidegom, "Ik zal u Mij ondertrouwen in gericht", dat is, met grote wijsheid en verstand. Deze koets van het hout van Libanon, namelijk het genadeverbond, was door een meerdere dan Salomo gemaakt, in Wie "al de schatten van wijsheid en kennis verborgen zijn." Het was de uitslag van de Raad des vredes tussen de Vader en de Zoon, van alle eeuwigheid, en daarom kan het niet anders dan "in alles welgeordineerd zijn." Het is de wijsheid Gods in een verborgenheid, namelijk Zijn verborgen wijsheid, die niemand van de oversten van deze wereld gekend heeft. In andere overeenkomsten tussen man en vrouw zijn soms zeer ingewikkelde en verbijsterende zindelen, die processen en ergernissen veroorzaken; doch niets daarvan komt hier voor, alles is even duidelijk.

4. Het is een zeer liefderijke verbintenis; want, zegt de Bruidegom: "Ik zal u Mij ondertrouwen in goedertierenheid" De liefde, die Christus Zijn bruid van alle eeuwigheid toedroeg, is de bron en oorsprong van de vereniging in alle haar delen. De koets van het hout van Libanon is bespreid met de liefde van de dochteren van Jeruzalem. Liefde deed Hem haar van eeuwigheid tot Zijn bruid kiezen: "Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde." Liefde deed Hem haar onder de band brengen van dat verbond, waarvan Hij het Hoofd is; liefde maakte al de beloften van het verbond, en liefde verplicht Hem die te vervullen.

5. Het is een vrijwillig en vrij verdrag, dat Hij met haar maakt, want, zegt de Bruidegom: "Ik zal u Mij ondertrouwen in barmhartigheden; en het is opmerkelijk, dat het in het meervoud staat, omdat de Bruidegom de bruid een menigte barmhartigheden bewijst. Zij was ellendig toen Hij op haar zag, als zij in haar bloed lag, zonder dat een oog medelijden met haar had, of een hand haar hulp bood, Zijne barmhartigheden deden Hem Zijn vleugel over haar uitbreiden, en tot haar zeggen: Leef; en zo is Zijn barmhartigheid van eeuwigheid tot eeuwigheid over degenen, die Hem vrezen, Zijne ingewanden rommelen over Zijn geliefde bruid, wanneer lij ziet, dat zij in moeite en ellende is; want "in al haar benauwdheden is Hij benauwd", en al zijn haar verdrukkingen vele, toch verlost Hij haar op de duur uit die alle.

6. Het is een getrouw en waarachtig verbond: want Hij zegt: "Ik zal u mij ondertrouwen in geloof". De Naam zelf van de Bruidegom is Getrouw en Waarachtig (Openb. 19:11). Hij is de Amen, de getrouwe en waarachtige Getuige. Hij is geen man, dat Hij liegen zou, noch eens mensen kind, dat het Hem berouwen zou; daarom is het verdrag van het verbond vaster dan de hemel en de aarde: "Hij zal Zijn verbond niet ontheiligen en hetgeen, dat uit Zijn lippen gegaan is, zal Hij niet veranderen; (Jes. 54:10) "Want bergen zullen wijken, en heuvelen wankelen, maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de Heere uw Ontfermer."

7. Aan het verdrag is nog dit bijgevoegd: "En gij zult de Heere kennen"; "en ik zal hun een hart geven om Mij te kennen, dat Ik de Heere ben." De Bruidegom openbaart Zich aan de bruid op een andere wijze dan aan de wereld: (Jes. 33:17) "Uw ogen zullen de Koning zien in Zijn schoonheid". (Hos. 6:3) "Dan zullen wij kennen, wij zullen vervolgen de Heere te kennen." Dit is de hoofdzegen in het verdrag van het verbond, en wordt daarom het eeuwige leven genoemd: (Joh. 17:3) "En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen de enige waarachtige God, en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt." De heerlijkheid van Christus te zien, en bij Hem te zijn, is het hoogste of het voltooiende punt van de gelukzaligheid van de heiligen in de hemel (Joh. 17:24). Wat echter voornamelijk begrepen is in de uitdrukking, "Gij zult de Heere kennen", is, dat de bruid tot de nauwste omgang en gemeenschap met de Bruidegom wordt toegelaten. Evenals op de voltrekking van het huwelijk de bruid en de bruidegom elkaar kennen in huwelijksgemeenschap en vereniging, zo ook zal de bruid van Christus de lieflijkste gemeenschap met de Heere genieten, zodat zij met de bruid kan zeggen: "Zijne linkerhand zij onder mijn hoofd, en Zijn rechterhand omhelze mij; mijn Liefste is mij een bundeltje mirre, dat tussen mijn borsten vernacht". Zo ziet u wat een voortreffelijke verbintenis Christus met de bruid maakt. Nu, deze huwelijksakte brengen wij u in een gepredikt Evangelie, en wij eisen van u in Gods grote Naam, dat u die aanneemt en met de hand van het geloof ondertekent, volgens die profetie en belofte: (Jes. 44:5) "Deze zal zeggen: Ik ben des Heeren, en die zal zich noemen met de naam Jacobs, en gene zal met zijn hand schrijven, ik ben des Heeren, en zich toenoemen met de naam Israëls."

(6). Om u te verbinden uit te gaan de Bruidegom tegemoet en Hem in geloof te ondertrouwen, moet u overwegen, dat op bevel van de Bruidegom afkondiging is gedaan van het huwelijksvoornemen met de bruid, en dat geen wettige tegenwerping of verhindering tegen het voornemen is, of kan worden gemaakt. O vrienden, wij, die de vrienden en herauten van de Bruidegom zijn, hebben op last van de Bruidegom en Zijn eeuwige Vader afgekondigd, en blijven overluid roepen op de spitsen van de hoge plaatsen, aan de weg ter plaatse daar paden zijn: "Wie wil, die kome, en worde de bruid, de vrouw des Lams. Tot u, o mannen, (zegt Hij) roep Ik, en Mijn stem is tot der mensen kinderen." En wat is Zijn stem? Ziet het in Jes. 55:1-3 "O alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld en zonder prijs wijn en melk. Waarom weegt gijlieden geld uit voor hetgeen, dat geen brood is? en uw arbeid voor hetgeen, dat niet verzadigen kan? Hoort aandachtiglijk naar Mij, en eet het goede, en laat uw ziel in vettigheid zich verlustigen. Neigt uw oor, en komt tot Mij, hoort en uw ziel zal leven; want Ik zal met u een eeuwig verbond maken, en u geven de gewisse weldadigheden Davids." Nu, zal het huwelijk worden afgekondigd, en zal toch de bruid zich terugtrekken, en de afkondiging van geen kracht maken?

(7.) Overweegt, dat, als u behagen hebt in het huwelijk, alle partijen daar behagen in scheppen.

1. De vader van de Bruidegom schept er behagen in. Het eerste voorstel tot de overeenkomst is van Hem uitgegaan; Hij heeft eerst in de Raad des vredes het huwelijk voor Zijn geliefden Zoon voorgesteld, zeggende: O Mijn Zoon, wilt U Zich gindse schare uit het geslacht van Adam ondertrouwen, en ze uit de hand van de rechtvaardigheid afkopen, en ze U ondertrouwen in eeuwigheid? Zij zijn van Mij, en Ik geef ze aan U". En gelijk de Vader het huwelijk voorstelde, zo biedt Hij Zijn geliefde Zoon aan de bruid aan, zeggende: "Deze is mijn geliefde Zoon, hoort Hem. Ziet Mijn Knecht, die Ik ondersteun, mijn Uitverkorene, in Dewelke Mijn ziel een welbehagen heeft." Waartoe zou de Vader Zijn Zoon bij u aanprijzen, als Hij niet ingenomen was met het huwelijk? Ja, Hij gebiedt u en eist, dat gij hem de hand zult geven: (1 Joh. 3:23) "Dit is Zijn gebod, dat wij geloven in de Naam Zijns Zoons Jezus Christus."

2. Gelijk de Vader van de Bruidegom er behagen in heeft, zo ook de Bruidegom Zelf; ja, zoals u in tien of twaalf bijzonderheden hebt gehoord, Hij is er ten zeerste op gesteld. Zijn vermakingen waren en zijn met der mensen kinderen; Hij verblijdt zich over de ziel, die tot Hem komt, "gelijk de bruidegom vrolijk is over de bruid."

3. De vrienden van de Bruidegom, alle getrouwe leraars zijn er op gesteld, ja, zij zijn in barensnood, totdat zij uw toestemming verkrijgen uw Maker tot uw Man te nemen. Op de dag, dat u het jawoord geeft, verblijden zij zich, en zij vergeten hun benauwdheid, evenals een vrouw wanneer zij het kindeke gebaard heeft.

4. De medemaagden, alle ware gelovigen, zijn verblijd en verheugen zich, wanneer een arme ziel de Bruidegom hart en hand geeft: (Ps. 45:15,16) "De jongedochters die achter haar zijn, haar medegezellinnen, zullen tot u gebracht worden; zij zullen geleid worden met alle blijdschap en verheuging." Ik zeg dan, alle partijen scheppen er behagen in. O, laat dan de koop gesloten worden, en gaat uit de Bruidegom tegemoet.

(8). Evenals alle partijen aan de kant van de Bruidegom er mee ingenomen zijn, zo ook zijn alle dingen gereed, daarom komt tot de bruiloft. De Bruidegom is gereed, gelijk de woorden van de tekst verklaren: Ziet, de Bruidegom komt, gaat uit Hem tegemoet; ja, Hij staat aan de deur, en Hij klopt. De Heilige Geest, de Trooster, is gereed de eeuwige knoop te leggen, zeggende, "Heden, indien gij Zijn stem hoort, zo verhardt uw harten niet". Hij is gereed de bruid te geven vreugdeolie voor treurigheid, en het gewaad des lofs voor een benauwde geest." De verbondsakte is gereed, zijnde door de Vader getekend, Die zegt: (Jes. 42:6) "Ik zal u geven tot een Verbond des volks", en de Bruidegom heeft ze met Zijn Eigen bloed ondertekend. De huwelijkswoning is gebouwd en gereed voor ontvangst van de bruid: (Spr. 9:1) "De opperste Wijsheid heeft haar huis gebouwd; zij heeft haar zeven pilaren gehouwen." Het bruiloftsmaal is gereed: (Matth. 22:4) "Mijn ossen en de gemeste beesten zijn geslacht. (Spr. 9:2) "De opperste Wijsheid heeft haar slachtvee geslacht, zij heeft haar wijn gemengd; ook heeft zij haar tafel toegericht." In één woord, alle engelen en heiligen in de hemel, alle leraars en Christenen op aarde, zijn gereed in hun handen te klappen en hun harpen te tokkelen; er zal blijdschap zijn in de hemel en op aarde, indien u uitgaat de Bruidegom tegemoet.

(9.) Gaat gelovig uit de Bruidegom tegemoet; want het zal droevig, droevig, met u aflopen, indien u na alles wat gezegd is, het niet doet. Wel zegt u, hoe zal het dan aflopen? Of wat zal daarop volgen?

1. U zult het hart bedroeven van de Bruidegom, Die de vreugde van hemel en aarde is. Hoe bedroefden de Joden Hem, wanneer de volharding van hun harten Hem smartte, en Hij over hen weende! En zult u hun voetstappen volgen en ook het hart van God bedroeven?

2. Als u niet uitgaat Hem tegemoet, zal Hij van u wijken en u overgeven. (Gen. 6:3) Hij zegt: Mijn Geest zal niet in eeuwigheid twisten met de mens. (Ps. 81:12) "Mijn volk heeft Mijn stem niet gehoord; en Israël heeft Mijner niet gewild. Dies heb Ik het overgegeven in het goeddunken huns harten." Menig droevig wee zal u op Zijn vertrek overkomen: (Hos. 9:12) "Wee hen, als Ik van hen zal geweken zijn."

3. Hij zal tot Zijn Vader gaan, Die Hem heeft gezonden, en een klacht tegen u indienen, zeggende: "O Vader, volgens Uw gebod ben ik heengegaan, en heb Mij aan dat volk en die persoon als een Bruidegom aangeboden, doch zij hebben het huwelijk afgewezen en de koop afgeslagen." O wat zal God de Vader over die hoon gebelgd zijn! (Joh. 3:18,36) "Die niet in de Zoon gelooft, die de Zoon ongehoorzaam is, is reeds veroordeeld, en de toorn Gods blijft op hem. Er blijft geen slachtoffer over voor zo’n zonde;" want zodoende, vertreedt u het bloed van de Bruidegom, en acht het onrein (Hebr. 10:26,29).

4. Hemel en aarde, en de ganse schepping zullen zich hierover ontzetten en verschrikt zijn, dat u andere minnaars hebt verkoren boven Hem, die geheel begeerlijk is (Jer. 2:12, 13).

5. De zonde, de duivel, en de wereld zullen u aangrijpen en gevankelijk wegvoeren, en God zal zeggen: "Zij zijn met de afgoden vergezeld, laat hen varen" (Hos. 4:17); want zij blijven in verbond met de dood, en in een voorzichtig verdrag met de hel (Jes. 28:15). Laat hen gaan, en ziet wat het einde zal zijn: (Ezech. 24:13) Omdat Ik u gereinigd heb en gij niet gereinigd zijt, zo zult gij van uw onreinheid niet meer gereinigd worden.

6. Gedenkt, dat verachte liefde in vlammen van toorn en verbolgenheid zal ontbranden: (Spr. 1:24) "Omdat Ik geroepen heb, en gijlieden geweigerd hebt, Mijn hand uitgestrekt heb, en er niemand was die opmerkte; (vs. 26) zo zal Ik ook in ulieder verderf lachen, Ik zal spotten wanneer uw vrees komt."

Vrienden, ik vrees, dat sommigen, indien niet velen onder u, die in deze plaats zijn, meer ophebben met drinken, kabaal maken, en plannen smeden hoe u zich in het vervolg zult vermaken, dan dat u bezig bent met deze gewichtige zaak, om uw zielen en de zielen van anderen met de Zoon van God getrouwd te krijgen. Uw hoofden en harten zijn zo vervuld met deze zondige en beuzelachtige dingen, dat de Bruidegom geen gehoor ken krijgen. Ja u bent als een dove adder, die haar oor toestopt, en niet wil horen naar de stem des belezers" (Ps. 58:5,6). Doch, waarde vrienden, vergunt mij, dat ik deze zaak in de naam van God met u bespreek: (Jes. 55:2) "Waarom weegt gijlieden geld uit voor hetgeen, dat geen brood is, en uw arbeid voor hetgeen, dat niet verzadigen kan?" Wat zal het gewin van hetgeen u naloopt, ja van de gehele wereld, u baten, indien u uw zielen verliest, omdat u die dingen niet loslaat en uitgaat de Bruidegom tegemoet? Gedenkt om ‘s Heeren wil, dat, als u niet uitgaat Hem tegemoet, om Hem nu door het geloof te trouwen, u Hem binnenkort, na de dood en in het laatste oordeel, zult ontmoeten: (Openb. 1:7) "Ziet, Hij komt met de wolken, en alle oog zal Hem zien," en u ook, die door ongeloof Zijn hart hebt doorstoken, en dan zult u over Hem rouw bedrijven. O, hoe zult u Hem in het aangezicht zien, Wiens aanbiedingen van liefde u veracht hebt? Wat zult u doen? En hoe zult u blozen en beschaamd zijn, wanneer u uw verachte Minnaar op Zijn witte troon zult zien zitten, met al Zijn heilige engelen, "tien duizendmaal tien duizenden, en duizendmaal duizenden," Hem dienende? O, tot wie zult u dan vlieden om hulp? En waar zult u uw heerlijkheid laten? (Jes. 10:3). U zoudt dan, als het mogelijk was, liever willen, dat de bergen en steenrotsen op u vielen en u bedekten, dan te verschijnen voor het aangezicht van Hem, Die u eens in de tijd aanzocht Hem het jawoord te geven, om Zijn bruid te zijn, doch door u slecht behandeld, verworpen en veracht werd! U hebt door uw daden gezegd: Wij willen niet met deze Man gaan; wij willen niet, dat deze Koning over ons zij. Wijk van ons, want aan de kennis Uwer wegen hebben wij geen lust. Wat is de Almachtige, dat wij Hem zouden dienen? (Job. 21:14). Daarom zal dat vreselijk en ontzaglijk vonnis tegen u uitgaan: (Matth. 25:41) "Gaat weg van mij, gij vervloekte, in het eeuwige vuur, dat de duivel en zijn engelen bereid is," en daarop zult u door legioenen duivels in de eeuwige pijn worden gedreven. O overweegt intijds deze dingen, u, die God, vergeet, en de aanbiedingen van de liefde van de Bruidegom versmaadt, opdat Hij u niet verscheurt, wanneer er niemand zal zijn om u te redden.

2e Doch ik heb geen lust met de donder en bliksem van de berg Sinaï te besluiten, maar wil liever terugkeren naar de berg Sion, en u vandaar weer en weer toeroepen: "Ziet de Bruidegom komt, gaat uit Hem tegemoet." Gaat uit, en aanschouwt, gij dochteren Sions, de schoonheid en uitnemendheid van de ware Koning Salomo (Hoogl. 11:11). "O mocht dit de dag Zijner bruiloft, en de dag van de vreugde Zijns harten zijn." Ziet hoe heerlijk Hij is in Zijn gewaad, en hoe Hij van Edom en van Bozra voorttrekt in Zijn grote kracht, u tegemoet, en zult u niet uitgaan Hem tegemoet? De Bruidegom begon Zijn reis naar u toe vanouds, van de dagen der eeuwigheid: (Micha 5:1) "En Wiens uitgangen zijn vanouds, van de dagen der eeuwigheid." Hij heeft de heerlijkheid verlaten, die Hij bij de Vader had eer de wereld was, en heeft in deze wereld voor Zijn bruid gedurende de tijd van ongeveer drie en dertig jaren, heen en weer gereisd in armoede, smaad en vervolging. Hij is door zeeën van toorn en de Jordaan des doods heen getrokken, en toen is Hij weer naar de hemel teruggegaan, om het huwelijk tot stand te brengen, en sedert Zijn hemelvaart heeft Hij in de koets van het eeuwig Evangelie gereisd, eerst onder de Joden en toen onder de heidenen, ja, Hij is ook tot deze eilanden van de zee, en tot het uiterste van de aarde gekomen. Lang heeft Hij de armen van verlossende liefde tot ons land en tot de inwoners van deze plaats uitgebreid, roepende: Ziet hier ben Ik, ziet hier ben Ik. Hoe menigmaal heb Ik u willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs een hen haar kiekens bijeenvergadert onder de vleugelen?" (Matth. 23:37). Hoe zal Mijn ziel zich over u verblijden, gelijk de bruidegom vrolijk is over de bruid, als u Mij maar als uw Bruidegom wilt ontvangen en omhelzen! Ik, Die uw Maker ben, zal uw Man zijn, en u Mij ondertrouwen in eeuwigheid. Welnu dan, vrienden, begeeft u tot de beste van de mannen, en zegt met uw ganse hart en geheel uw ziel: Wij zijn uwe, o David, en met u zijn wij, gij zoon van Isaï (1 Kron. 12:18). O laat het een eeuwige verbintenis zijn, die nooit zal worden ontbonden.

Misschien zal de een of andere arme ziel zeggen: O hoe graag zou ik uitgaan de Bruidegom tegemoet, en mijzelf voorstellen als de bruid, de vrouw des Lams; doch wanneer ik er over begin te denken, doen zich duizend hinderpalen in mijn weg op, die ik niet weet hoe ze te boven te komen.

Wel, laat ons horen, wat de duivel, of de wereld, of een boos en ongelovig hart heeft te zeggen; want zij kunnen geen tegenwerping opwerpen, die van enig gewicht is. De gezegende Bruidegom heeft alle beletselen, aan de zijde van de wet en van de rechtvaardigheid, door Zijn gehoorzaamheid tot de dood uit de weg geruimd, en Hij is bereid, en wij zijn in Zijn Naam en op Zijn gezag ook bereid, alles te beantwoorden, van welke aard het ook is, dat kan worden ingebracht.

Tegenwerping 1. O! zal misschien de een of andere terneergebogen ziel zeggen, de afstand tussen de Bruidegom en mij is zo groot en oneindig, dat ik nooit kan denken, dat de overeenkomst kan tot stand komen. Hij is Gods Eerstgeborene, hoger dan de koningen der aarde, en zal Hij ooit mij ondertrouwen, een arme verachtelijke worm, die maar een niet, ja, minder dan niet en ijdelheid ben?

Antwoord. Het is zo, de afstand tussen u en Hem, zoals Hij de Zoon van God, God evengelijk met de Vader is, is groot. Als Hij die sluitboom niet had weggenomen door de menselijke natuur aan te nemen in een persoonlijke vereniging met Zichzelf, kon er nooit sprake geweest zijn van een geestelijk huwelijk tussen Hem en iemand van het geslacht van Adam. Doch hoewel Hij "in de gestaltenis Gods zijnde geen roof geacht heeft Gode evengelijk te zijn," toch is Hij ons gelijk geworden door de aanneming van de menselijke natuur, opdat Hij zo, ons gelijk geworden zijnde, ons Hem zou kunnen ondertrouwen in eeuwigheid, Laat de grote afstand van de partijen, nu Hij over de berg van oneindige afstand, beide natuurlijk en zedelijk, heengekomen is, aan uw kant geen beletsel zijn; doch overweegt, dat hoe groter de ongelijkheid in het huwelijk is, hoe meer de rijkdom, vrijheid en soevereiniteit van de genade van God verhoogd wordt, en dit is juist het grote doel van de hemel: (Jes. 57:15) "Want alzo zegt de Hoge en Verhevene, Die in de eeuwigheid woont, en Wiens Naam Heilig is: Ik woon in de hoogte, en in het heilige;" - die een ontoegankelijk licht bewoont (I Tim. 6:16), - "bij dien, die van een verbrijzelde en nederige geest is, opdat ik levendig maak de geest van de nederigen, en opdat ik levendig maak het hart van de verbrijzelden." God wil ons en de gehele wereld doen weten, dat Zijn gedachten niet onze gedachten, en Zijn wegen niet onze wegen zijn; doch dat "gelijk de hemelen hoger zijn dan de aarde, alzo Zijn wegen hoger zijn dan onze wegen, en Zijn gedachten dan onze gedachten." Gods weg is, de machtigen, rijken, wijzen, en edelen voorbij te gaan, en de zwakken, armen, en verachten, en hetgeen niets is te verkiezen, "opdat geen vlees zou roemen voor Hem."

Tegenwerping 2. Misschien zal een ander zeggen: Ik ben een ellendig mismaakt schepsel, er is niets begeerlijks in of aan mij, ik ben een overtreder van de baarmoeder af, in zonde ontvangen en in ongerechtigheid geboren, geheel onrein; zal de heerlijke Bruidegom ooit zo iemand trouwen als ik ben?

Antwoord. Indien deze tegenwerping bij Christus in aanmerking kwam, kon Hij nooit een bruid hebben onder het geslacht van Adam; Hij heeft Zich nooit iemand uit het geslacht van Adam ondertrouwd wegens haar schoonheid of lieflijkheid, maar opdat Hij ze schoon zou maken door Zijn heerlijkheid, die Hij op haar gelegd heeft (Ezech. 16:8-14).

Tegenwerping 3. O! Mijn overtredingen zijn vermenigvuldigd, ontelbare kwaden omringen mij, en mijn zonden zijn zeer verzwaard, want ik heb tegen licht, tegen liefde, tegen verbondsgeloften en verbintenissen gezondigd. Ik heb Christus het jawoord gegeven, maar ik heb mij teruggetrokken, en daarom zal Christus nooit naar mij omzien.

Antwoord. Laat het zijn zoals u zegt; nochtans zal Hij u, als u wederkeert, genadig aannemen: (Jes. 3:1) "Gij nu, hebt met vele boeleerders gehoereerd; keer nochtans weder tot Mij, spreekt de Heere." (Jes. 1:18) "Komt dan, en laat ons samen rechten, zegt de Heere: Al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw, al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol." Gedenkt aan het voorbeeld van Manasse, Maria Magdalena, Paulus en vele anderen; dezelfde goedertierenheid en genade, die hen zaligmaakte, is even machtig u zalig te maken: "Zijn hand is niet verkort, dat zij niet zou kunnen verlossen, en Zijn oor is niet zwaar geworden, dat het niet zou kunnen horen."

Tegenwerping 4. Ik lig in een mesthoop van zonde en ellende; de Bruidegom zal nooit op mij zien.

Antwoord. Hij richt de geringe op uit het stof, en verhoogt de nooddruftige uit de drek, en doet hen zitten bij de prinsen Zijns volks. Ziet hoe dat arme Israëlitische kind in zijn vuil neerlag, toen de Heere voorbijging, en tot het zeide: Leef (Ezech. 16) "Al laagt gijlieden tussen twee rijen van stenen, zo zult gij toch worden als vleugelen ener duif, overdekt met zilver, en welker vederen zijn met uitgegraven geluwen goud."

Tegenwerping 5. Ik ben zo ellendig, de Bruidegom zal nooit op mij neerzien.

Antwoord. U vergist zich, want de Naam van de Bruidegom is Barmhartig, en Zijn goedertierenheid is tot in de hemelen.

Tegenwerping 6. Zegt de zondaar: Ik ben blind? Christus zegt: "Ik geef de blinden het gezicht." Christus zegt tot het blinde Laodicea: "Ik raad u, dat gij van Mij koopt ogenzalf, opdat gij zien moogt."

Tegenwerping 7. Ik ben naakt, ik heb geen mantel van gerechtigheid om mij te dekken. Ja maar, zegt de Bruidegom, geef mij uw jawoord maar, en ik zal u met het beste kleed, dat in de hemel is, bekleden, opdat de schande uwer naaktheid niet geopenbaard worde.

Tegenwerping 8. Ik ben arm, ja zo arm, dat ik geen begeerlijke eigenschap heb om mij aan te bevelen.

Antwoord. De Bruidegom is, "daar Hij rijk was, arm geworden, opdat Hij door Zijn armoede, u zou rijk maken. Hij heeft overvloed van goud,
"goud beproefd komende uit het vuur, onnaspeurlijke rijkdommen;" en al Zijn rijkdommen zijn de uwe, op hetzelfde ogenblik, dat u Hem het jawoord geeft.

Tegenwerping 9. Ik ben dood, er is niet het minste sprankje geestelijk leven in mij, en daarom zal de Bruidegom mij nooit aanzien.

Antwoord. "Hoort," zegt de Bruidegom, "en uw ziel zal leven: (Jes. 55:3) want Ik zal met u een eeuwig verbond maken, en u geven de gewisse weldadigheden Davids." Die in Mij gelooft zal leven al ware hij ook gestorven, want Ik ben de opstanding en het leven. Indien u waarlijk zucht onder een besef van uw doodheid, is het een teken van enig leven, want de doden plegen zoiets niet van zichzelf te zeggen. Ziet wat Christus aan doden doet: (Ef. 2:1) "En u heeft Hij mede levendgemaakt daar gij dood waart door de misdaden en de zonden." De Geest des levens maakt de dorre beenderen levend.

Tegenwerping 10. Ik weet niet of de Bruidegom mij ooit heeft liefgehad of verkozen.

Antwoord. Hij heeft Zijn liefde geopenbaard in het huwelijksaanzoek, dat Hij u in het Evangelie van Zijn genade doet. Hij heeft gezegd dat Hij gewillig is, en Hij zweert bij Zijn leven, dat Hij "geen lust heeft in de dood des goddelozen, maar daarin, dat zij zich bekeren en leven." Hij verklaart, dat Hij het verlaten haat, en dat Hij die, die tot Hem komt, geenszins zal uitwerpen; dat "u de belofte toekomt, en uw kinderen, en allen, die daar verre zijn."

Nu, u hebt Hem op Zijn Woord te vatten, en u moet volgens Zijn Woord over Zijn gedachten en Zijn voornemen oordelen; want "de geopenbaarde dingen zijn voor ons en voor onze kinderen, tot in eeuwigheid." Ik zal de zaak, die ik behandel, door een gemeenzame gelijkenis van een huwelijksaanzoek ophelderen. De man, die de vrouw het aanzoek doet, maakt haar niet alleen zijn liefde bekend, maar hij vraagt ook haar toestemming; hij maakt de overeenkomst zo voordelig mogelijk; hij schenkt haar zichzelf en zijn ganse vermogen, en bevestigt zijn oprechtheid met een eed, opdat zij geen twijfel heeft aangaande zijn liefde en toegenegenheid.

Indien nu, na dit alles, de vrouw zou zeggen, dat zij met die man niet wil trouwen, omdat zij niet weet of hij haar waarlijk liefheeft; zou niet iedereen deze vrouw als hoogst onredelijk en belachelijk beschouwen? Beschuldigt zij die man niet van de meest afschuwelijke onoprechtheid? Wel dit is hier het geval; hoe anders kunt u de liefde van Christus tot u kennen, dan door de aanbiedingen, beloften, smekingen en verklaringen van Zijn liefde. Aan Zijn liefde te twijfelen is, Hem dwaas van bedrieglijk handelen te beschuldigen, en o! behandelt Hem zo niet langer, maar gelooft, en ziet Zijn heil.

Tegenwerping 11. O! God is op mij vertoornd; mij dunkt, dat ik fronsen in Zijn gelaat zie, wanneer de gedachte in mij opkomt, met Zijn geliefde Zoon te ondertrouwen.

Antwoord. U vergist zich ten zeerste, want de hoofdgrond van Zijn twist met u is, dat u niet uitgaat Zijn geliefde Zoon tegemoet. Zodra u Hem door het geloof aanneemt zult u ervaren, dat God een welbehagen in u heeft; "want zovelen Hem aangenomen hebben als hun Zaligmaker, Man, Koning, Priester en Profeet, die heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden."

Tegenwerping 12. U dringt er bij mij op aan, dat ik door het geloof de Zoon van God zal trouwen, en ik zou dat graag doen, maar ik bevind mij daartoe geheel onmachtig en onbekwaam, en het is alleen de kracht Gods, die het werk moet doen; daarom is alles wat u gezegd hebt vergeefs, zolang er niet een dag van Gods heirkracht komt.

Antwoord. Het is waar, dat de kracht Gods de mens gewillig moet maken, doch de wijze waarop die kracht wordt betoond is, dat de zondaar overtuigd wordt van zijn onbekwaamheid om te willen of te werken, opdat hij het ganse werk in de hand des Heeren geeft. Indien dit uw geval is, is het goede werk reeds in u begonnen, en Hij, Die begonnen is u te overtuigen en te vernederen onder een besef van uw onmacht, zal het werk voortzetten en voleindigen; want Hij heeft gezegd: (Ps. 110:3) "Uw volk zal zeer gewillig zijn op de dag Uwer heirkracht;" (Jes. 40:29) "Hij geeft de moede kracht, en Hij vermenigvuldigt de sterkte dien, die geen krachten heeft."

Ik zal de vermaning besluiten met twee of drie raadgevingen.

1. Weest overtuigd en overreed van uw gevaarlijke en beklagenswaardige toestand, zolang u aan de wet en uw begeerlijkheden getrouwd bent. Ziet hiertoe het gebruik van bestraffing en beklag.

2. Stelt u voor en koestert hoop, dat het huwelijk tussen Christus en u zal tot stand komen en voltrokken zal worden. Een hopeloze wanhoop in deze zaak snijdt de zenuwen van alle werkzaamheid af: (Jes. 11:25) "Het is buiten hoop; neen, want ik heb de vreemden lief, en die zal ik nawandelen;" en daarom: (Klaagl. 3:26) "Het is goed, dat men hope."

3. Bestudeert veel de liefde Gods in zo’n hulp te schikken, die in elk opzicht voor u geschikt is. Het was een blijk van Gods goedgunstigheid jegens Adam, toen Hij zeide: "Het is niet goed, dat de mens alleen zij; Ik zal hem een hulp maken, die als tegen hem over zij" (Gen. 2:18): en het is veel meer een blijk van de liefde Gods tot de verloren mens, dat Hij hulp voor hem besteld heeft bij een Held (Ps. 89:20).

4. Ik raad u, dat u veel de liefde van de eeuwige Zoon van God overpeinst, dat Hij de menselijke natuur wilde trouwen tot een personele vereniging met de goddelijke natuur, opdat Hij voor ons een nabestaande Verlosser zou zijn. O! Overdenkt wat Hij gedaan heeft om Zich een bruid in het geslacht van Adam te verkrijgen, want de ene liefde steekt de andere aan, en "wij hebben Hem lief omdat Hij ons eerst heeft liefgehad."

5. Beschouwt dikwijls de heerlijke volheid en gepastheid van de Bruidegom, door de tralies van het gelezen en gepredikte Woord: (2 Kor. 3:18) "En wij allen met ongedekt aangezicht de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd, van heerlijkheid tot heerlijkheid."

6. O! Roept en pleit veel om de verworven en beloofde Geest, dat Hij Christus mag verheerlijken en van Hem aan uw zielen getuigen, volgens de belofte van de Bruidegom, voordat Hij de wereld verliet: (Joh. 16:14) "Die zal Mij verheerlijken; want Hij zal het uit het Mijne nemen, en zal het u verkondigen."

7. Dankt, als u de Bruidegom ondertrouwt, alle andere minnaars af, met Efraïm zeggende: "Wat heb ik meer met de afgoden te doen." (Jes. 26:13) "Heere onze God, andere heren behalve U hebben over ons geheerst, doch door U alleen gedenken wij uws Naams." Indien u voor mij bent, zegt Christus, laat dan die zielsvermoordende begeerlijkheden varen; laat uw gierigheid, onreinheid, hoogmoed, nijdigheid, wraak, dronkenschap en vraatzucht varen: want gelijk niemand twee heren kan dienen, zo kan ook niemand tegelijk aan Christus en aan die begeerlijkheden verbonden zijn. Christus zegt: Verdelgt ze, kruisigt ze, doodt de werkingen des lichaams (Rom. 8:13), namelijk, gramschap, toornigheid, kwaadheid, lastering, kwade begeerlijkheid, en de gierigheid, welke is afgodendienst" (Kol. 3:5,8). Ik ben gekomen om die werken van de duivel te verbreken (1 Joh. 3:3); daarom, als u Mij wilt volgen, geef die dan een scheidbrief.

Ik zal deze rede sluiten met een woord van raadgeving aan de gelovigen, die vastbesloten zijn, door de kracht van de genade uit te gaan de Bruidegom tegemoet.

O! Dankt de Heere, Die u raad gegeven heeft dat te doen, want dit werd nooit uitgewerkt door de kracht van de natuur, maar alleen door de kracht van de overwinnende genade: (Ps. 110:3) "Uw volk zal zeer gewillig zijn op de dag Uwer heirkracht." U was dood door de zonde, maar Hij ging bij u voorbij, en zeide tot u: Leef. U was vol van vijandschap tegen God en Zijn Gezalfde, maar Hij heeft uw hart ingenomen door Zijn liefde en beminnelijkheid. Wie heeft u onderscheiden van anderen, die achtergelaten zijn in een geheel bittere gal, en samenknoping van ongerechtigheid? Wel, het was de gezegende Bruidegom, die u tot Zich heeft getrokken met de touwen van Zijn liefde; laat daarom de lof van de Bruidegom en Zijn eeuwige Vader gedurig in uw mond zijn. (Joh. 6:44) "Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, die Mij gezonden heeft, hem trekke." Laat de bruid, de vrouw des Lams veel vertrouwen stellen in de Bruidegom; en zij heeft wel reden dat te doen, want Hij is het vertrouwen van alle einden der aarde, Zijn Naam is getrouw en waarachtig. Amen.

 

De afkerige gekenschetst, of het kwaad en gevaar van afvalligheid beschreven

Joh. 6:66. Van toen af gingen velen Zijner discipelen terug, en wandelden niet meer met Hem.

In het begin van dit hoofdstuk werkt onze Heere een merkwaardig wonder. Hij voedt vijf duizend mensen met vijf broden en twee visjes, en er blijven twaalf korven met brokken over. De schare is zo ingenomen met dit wonderdadig onthaal, dat zij Hem beslist tot koning wilden uitroepen. Doch onze nederige Koning van Sion zocht geen wereldse grootheid, want Zijn koninkrijk was niet van deze wereld. Daarom onttrok Hij Zich en ging over de zee naar Kapernaüm. Velen van de menigte, die Hij spijzigde, volgden Hem daarheen. Onze gezegende Heere neemt daar de gelegenheid waar, een zeer hemelse en geestelijke preek te prediken, waarin Hij de noodzakelijkheid voorstelde om door het geloof in Hem het eeuwige leven te verkrijgen, Hem te eten en met Hem gevoed te worden. Deze vleselijke hoorders ergeren zich aan de geestelijkheid van Zijn leer, die zij als onverantwoordelijke dwaasheid en onzin beschouwden. Daarop beginnen zij van Hem weg te lopen, zoals de Evangelist hier in de woorden van mijn tekst aanmerkt: "Van toen af gingen velen van Zijn discipelen terug, en wandelden niet meer met Hem."

In deze woorden kunnen wij aanmerken: 1. Een afvallen, of een teruggaan van Christus. 2. De tijd wanneer dit geschiedde, namelijk, van toen af, of, nadat Hij de voorafgaande preek uitsprak. 3. De oorzaak, die, stilzwijgend in de tijd wordt te kennen gegeven, namelijk, de geestelijkheid van Zijn leer. 4. De personen, die zich aan deze afval schuldig maakten, namelijk, erkende discipelen, en dat niet een paar, maar velen van hen. 5. Het slot en de onherstelbare natuur van hun afvalligheid; zij wandelden niet meer met Hem.

De woorden zijn duidelijk en helder, en vereisen daarom geen kritische uitlegging. De volgende aanmerking is hieruit als vanzelf af te leiden, namelijk:

Leer. Dat er sommige tijden zijn, waarin velen van hen, die voorgeven discipelen van Christus te zijn, van Hem afvallen, en dat finaal en onherstelbaar. "Van toen af gingen velen van Zijn discipelen terug, en wandelden niet meer met Hem."

In het verhandelen van deze leer, zal ik de orde van de woorden nagaan, en een weinig spreken over

I. Deze afvalligheid, of het afvallen van Christus.

II. De oorzaken daarvan onderzoeken.

III. Onderzoeken in welke tijden deze afvalligheid zich voordoet.

IV. De personen die zich daaraan schuldig maken, namelijk, de discipelen.

V. Enkele kentekenen opnoemen van hen, die geheel afvallen en niet meer met Hem wandelen.

VI. Het geheel toepassen.

I. Ik zal een weinig spreken over deze afvalligheid, of dit afvallen van Christus. Hier zal ik (1.) Enige Schriftuurlijke benamingen daarvan noemen. (2.) De verschillende soorten en trappen daarvan aanwijzen. (3.) Enige bestanddelen daarvan behandelen. (4.) Enige dingen melden, die er mee gepaard gaan.

Ten eerste. Ik zal u enige Schriftuurlijke namen aanwijzen, waarmee het genoemd wordt. Soms wordt het een achteromzien genoemd: (Luk. 9:62) "Niemand die zijn hand aan de ploeg slaat en ziet naar hetgeen achter is, is bekwaam tot her koninkrijk Gods." Mijn vrienden, u hebt beleden, dat u uw aangezichten hemelwaarts gewend hebt; O wacht u, dat u niet weer naar oude minnaars omziet: "Gedenkt aan de vrouw van Lot;" past op, dat God u niet tot gedenktekens van Zijn wraak stelt. Soms wordt het een achterwaarts keren genoemd: (Klaagl. 1:8) "Jeruzalem zucht, en zij is achterwaarts gekeerd." De weg naar de hemel laat geen terugtrekken toe; u moet steeds vooruit, welke tegenstand u ook op uw weg ontmoet. Soms wordt het een zich onttrekken genoemd: (Hebr. 10:38) "Zo iemand zich onttrekt, Mijn ziel heeft aan hem geen behagen." Het wordt bovendien een afkeren genoemd, te kennen gevend, dat de mensen die niet goed toegerust zijn in de godsdienst, op glibberige grond staan: (Hos. 40:7) "Want Mijn volk blijft hangen aan de afkering van Mij." Verder wordt het een achterwaarts vallen genoemd: (Jes. 28:13) "Zo zal hun het Woord des Heeren zijn gebod op gebod, gebod op gebod, regel op regel, regel op regel, hier een weinig, daar een weinig; opdat zij heengaan, en achterwaarts vallen, en verbreken, en verstrikt en gevangen worden;" en u weet dat achterover vallen uiterst gevaarlijk is. Tenslotte, om niet meer te noemen, het wordt een omkeren genoemd. Van Israël wordt gezegd, dat "zij omgekeerd zijn als een bedrieglijke boog;" dat het voornemen van de boogschutter verijdelt, doordat hij bezijden het doel schiet. Zij, "die zich neigen tot hun kromme wegen," welke aanspraak zij ook maken op de godsdienst, missen het doel daarvan, namelijk "het wit en de prijs van de roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus"; en "de Heere zal hen wegdoen," en hun deel zal zijn, "met de werkers der ongerechtigheid."

Ten tweede. Ik zal de verschillende soorten en trappen van dit afvallen van Christus aanwijzen. Om de onderscheidingen niet te vermenigvuldigen, welke meer bijdragen om de hoorders te verwarren dan op te bouwen, zal ik slechts deze volgende twee of drie melden.

1. Afvalligheid van Christus is soms meer gezamenlijk en algemeen, zodat een Kerk en een volk daarin samengaan. Zo wordt Efeze beschuldigd, dat zij haar eerste liefde heeft verlaten. Het ganse Israëlitische volk maakte zich schuldig aan afvalligheid, doordat het de afgodische kalveren aanbad, die Jerobeam te Dan en te Bethel had opgericht; dit was zo algemeen, dat de Profeet Elia meende, dat hij alleen was overgebleven: de Heere verzekerde hem echter, dat er nog zeven duizend in Israël waren, die hun knieën niet voor Baäl hadden gebogen. Soms is zij meer bijzonder en persoonlijk, wanneer een op zichzelf staand genootschap, een familie, of een mens alleen, van Christus en zijn wegen begint af te wijken, en af te vallen, waarvan wij hierna voorbeelden zullen noemen.

2. Soms is zij meer openbaar en openlijk in tegenstelling met de voorgaande, wanneer men zelfs de belijdenis van de godsdienst loslaat en laat varen, welke men zich eens aanmatigde, en openlijk goddeloos en snood wordt, en zijn zonden de vrije loop laat. Of zij is meer verborgen, wanneer, hoewel de belijdenis van de godsdienst nog steeds wordt vastgehouden, de kracht van de godzaligheid toch geheel verlaten is, en het hart een nauwe verbintenis met de zonde onderhoudt, en men een verborgen goddeloos leven leidt, dat onbestaanbaar is met de regels van de christelijke godsdienst.

3. Er is een totaal, zowel als een gedeeltelijk afvallen van Christus. Een totale of algehele afval is die van de goddelozen en verworpenen, die wanneer zij vallen, als lood, of als een steen zijn, die in een diep water valt, en nooit weer bovenkomt; zoals van Farao en zijn heir staat: "Zij zonken onder als lood in geweldige wateren;" zij lijden volkomen schipbreuk van het geloof en een goed geweten. Aan een gedeeltelijke afvalligheid zijn zelfs de vromen nog onderhevig. Ik zou die een tijdelijke kunnen noemen; want zij kunnen gedurende een aanmerkelijke tijd verlaten worden, zodat zij vele jammerlijke stappen doen van afvalligheid van Christus en Zijn wegen. Dit blijkt duidelijk uit de voorbeelden van David, Petrus, Abraham, en vele anderen. Doch wanneer zij vallen, zijn zij als hout of kurk, dat in het water valt; hoewel zij in het eerst zinken, toch rijzen zij spoedig weer op door geloof en bekering, die de hervorming van hun leven beïnvloeden, en in de voortzetting van het goddelijk voornemen van de genade tot hun zaligheid door de Heilige Geest in hen worden werkzaam gemaakt, volgens Ps. 37:24: "Als hij valt zo wordt hij niet weggeworpen; want de Heere ondersteunt zijn hand." De afvalligheid waarvan hier in de tekst wordt gesproken schijnt de eerste soort van elke afdeling te zijn geweest. Zij was algemeen, want er was, zoals wij in het begin van het hoofdstuk lezen, een grote schare; zij was openbaar en openlijk, want zij versmaadden Christus voor het oog van de zon; en zij was totaal en algeheel, want zij wandelden niet meer met Hem, zij zagen niet meer naar Christus om.

Ten derde. Ik zal enige bestanddelen behandelen van de afvalligheid waarvan hier gesproken wordt. Het blijkt, dat daarin de volgende dingen waren.

1. Een onbevredigdheid met Christus en een minachten beide van Hem en van Zijn weg, want zij zeiden: (vs. 42) "Is deze niet Jezus, de Zoon van Jozef, Wiens vader en moeder wij kennen? Hoe zegt Deze dan, Ik ben uit de hemel nedergedaald?"

2. Een murmureren en morren tegen de geestelijkheid van Zijn leer, uit een ingewortelde vijandschap en vooroordeel daartegen: (vs. 41) "Zij murmureerden over Hem, omdat Hij gezegd had. Ik ben het Brood, Dat uit de hemel nedergedaald is," en wederom: (vs. 60) "Deze rede is hard; wie kan dezelve horen?"

3. Een uitdrukkelijk betwisten en bespreken van zijn leer, als strijdig met de rede. Zij stelden hun rede tot het richtsnoer van de openbaring, en wilden niets aannemen, dat zij niet konden begrijpen; want (vs. 52) "zij streden," of twistten, "onder elkaar, zeggende: Hoe kan Deze ons Zijn vlees te eten geven?"

4. Een formeel verwerpen van Christus en een wederkeren tot hun oude weg en levenswijze, waardoor hun het laatste erger wordt dan het eerste; want, zoals de tekst zegt: "zij gingen terug en wandelden niet meer met Hem."

Ten vierde. Ik zal nu enige dingen melden, die met het afvallen van Christus gepaard gaan.

1. Het gaat gewoonlijk gepaard met een hinken en weifelen tussen de zonde en de plicht, zoals geheel Israël deed tussen God en Baäl: "Hoelang (zei Elia tot hen) hinkt gij op twee gedachten? Zo de Heere God is, volgt Hem na; en zo het Baäl is, volgt hem na." Wanneer de mensen beginnen te weifelen, kunnen zij niet lang blijven staan, want "een dubbelhartig man is ongestadig in al zijn wegen." Het hart is verdeeld; daarom zullen zij schuldig bevonden worden.

2. Het gaat gewoonlijk gepaard met een soort van huurlingengeest. Gelijk toch wereldlijk en tijdelijk belang de bron van al hun godsdienst is, zo is het ook de bron van hun afwijking en hun afvallen van de godsdienst, zoals duidelijk blijkt uit hetgeen de Heere van Zijn vermeende discipelen zegt: "gij zoekt Mij, niet omdat gij tekenen gezien hebt, maar omdat gij van de broden gegeten hebt, en verzadigd zijt." Waar deze huurlingengeest de overhand heeft zal men het met Christus en de godsdienst houden, zolang het met hun eigenliefde en baatzuchtige belangen kan bestaan, doch niet langer. Christus, het geweten, de godsdienst en alle dingen, moeten zich tenslotte daaraan onderwerpen.

3. Het gaat gepaard met een op de hoogste spits drijven van de Christelijke vrijheid, en een spelen met de schijn van kwaad. O, zegt zo iemand waartoe dient al die onnodige stiptheid en zemelknoperij? Ik kan mij zover wagen, en toch vrede met God houden en een goed geweten bewaren. Evenals Eva, die meende, dat zij, zonder enig gevaar te lopen van toe te geven, met de verzoeking kon spelen; of als Simson, die meende, dat hij met Delila kon dartelen, en toch vrede met God houden. O vrienden, het is gevaarlijk te: dicht te komen bij de palen, die God gesteld heeft; want het is, zoals zeker iemand zegt, die zover wil gaan als hij mag, zal, wanneer de gelegenheid gunstig is, verder gaan dan hij behoort te gaan.

4. Het gaat gepaard met een afsnauwen van de bestraffingen. Zij kunnen niet verdragen, dat hun wonden opengereten en de boosheid van hun wegen ontdekt worden. Al prediken de leraars nog zo’n gezonde leer, toch. zijn zij dadelijk, als zij maar enigszins wijzen naar de streek waar hun afwijkingen liggen, als de wilde dieren in een net, vol woede en verontwaardiging. Hiervan wordt zelfs in Gods volk maar al te veel gevonden wanneer zij in een gedeeltelijke afvalligheid betrokken zijn. Asa was zo vertoornd over de bestraffing van de profeet, dat hij hem in de gevangenis wierp, omdat hij hem zeide, dat hij van zijn vorig vertrouwen op God was uitgevallen, toen de legerscharen van de Moren tegen hem optrokken. En de Galaten beschouwden Paulus als hun vijand, omdat hij hun de waarheid zeide.

5. Met een aantasten van de goede naam van degenen, die standhouden, of op enigerlei wijze getuigen tegen hun afvalligheden. Als zij kunnen bemerken, dat zulken maar de geringsten misstap doen, dan kan men er zeker van zijn, dat zij het zoveel hun mogelijk is aan de wereld zullen verkondigen en bekendmaken, en het in de zwartst denkbare kleuren zullen voorstellen. Het is een zeer juiste en ware opmerking, dat afwijkers gewoonlijk lasteraars zijn. Zij kunnen het niet uitstaan, wanneer zij iemand zien, die hen in heiligheid en tederheid overtreft; daarom liggen zij op de loer, om de goede naam aan te tasten van hen, die niet in alles met hen kunnen meedoen. Dit deed David bidden: "Verlos mij van al mijn overtredingen, en stel mij niet tot een smaad des dwazen. Dat zij zich over mij niet verblijden! Wanneer mijn voet zou wankelen, zo zouden zij zich tegen mij groot maken."

6. Verdeeldheid is gewoonlijk de vrucht van afval, en gaat daarmee gepaard. Indien wij alle verdeeldheden, waardoor de gemeente Gods vanaf de eerste eeuwen van het Christendom gescheurd zijn, tot in haar bron wilden naspeuren, zouden wij zien, dat zij steeds ontstaan zijn uit de bittere fontein van afvalligheid. Wat anders dan de afval van sommigen in de gemeente van Korinthe deed die verdeeldheid ontstaan, waarover de apostel klaagt in 1 Kor. 1? Wat anders dan de afval van de Roomse kerk heeft zo’n wijde breuk doen ontstaan tussen Protestanten en Roomsen? Wel is waar, dat elke partij en groep luid de vrede hebben aangeprezen en tegen verdeeldheid hebben uitgeroepen; gelijk de Roomsen tot op deze dag nog luid roepen, dat wij scheuring maken in de kerk van Christus; doch niet wij, maar zij maken de scheuring door hun afval. Wij moeten met niemand in een zondige weg zeggen: een verbintenis; of de vrede kopen ten koste van de waarheid en heiligheid. Dit was het gevoelen van de oude Jacob op zijn sterfbed: (Gen. 49:5,6) "Simeon en Levi zijn gebroeders; hun handelingen zijn werktuigen van geweld. Mijn ziel kome niet in hun verborgen raad, mijn eer worde niet verenigd met hun vergadering." Ik zou nog vele andere dingen kunnen noemen, die met afvalligheid gepaard gaan, maar ik zal niet langer daarbij stilstaan. Ik ga voort tot

II. Het tweede punt, hetwelk was, dat wij de oorzaken van deze afvalligheid een weinig zullen onderzoeken.

1. De hoofdoorzaak van, of liever, de aanleiding tot de hier vermelde afval, was, dat de leer van Christus niet strookte met de zinnelijke en vleselijke neigingen van deze voorgewende discipelen, in onze tekst vermeld. Zijn leer beviel hun niet en beantwoordde niet aan hun verwachtingen; daarom gingen zij terug en wandelden niet meer met Hem. Evenals er velen onder ons zijn, die, wanneer de leraars niet naar hun smaak prediken, als zij vrijmoedig en getrouw zijn, en tegen de afvalligheid prediken waaraan zij schuldig zijn, of hun de rug toekeren, of tegen hen uitvaren, dat zij oproermakers, ophitsers, stokebranden, en wat niet al, zijn. Doch de leraars behoeven daarom niet ontmoedigd te worden, want de apostelen van onze Heere werden op dezelfde wijze bestempeld: "Dezen, die de wereld in roer hebben gesteld, zijn ook hier gekomen." Ik vrees, dat er velen onder ons zijn, die als zij hun hart vrij uitspraken, het met dat volk zouden houden: (Jes. 30:10) "Die daar zeggen tot de zieners, ziet niet; en tot de schouwers, schouwt ons niet wat recht is, spreekt tot ons zachte dingen, schouwt ons bedriegerijen." Maar vrienden, het behoeft ons niet te verwonderen als wij de mensen over de klare uitspraken van Gods Woord zien struikelen, aangezien Christus gezet is tot een val en opstanding van velen in Israël.

2. De liefde tot wereldse rijkdommen is ook een voorname oorzaak van afval, zoals duidelijk is uit de woorden van de apostel (1 Tim. 6:10) "Want de geldgierigheid is een wortel van alle kwaad, tot welke sommigen lust hebbende, zijn afgedwaald van het geloof en hebben zichzelf met vele smarten doorstoken." Waar de liefde tot de wereld de hoogste plaats in het hart heeft, kan de liefde tot God niet sterk zijn; zo iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem," en waar de liefde Gods niet is, kan zo iemand onmogelijk staande blijven.

3. De liefde tot werelds gemak is een andere grote oorzaak van afvalligheid van Christus, voornamelijk in een tijd van vervolging om het Evangelie. Dan toch zal men zeggen, wat Petrus tot Christus zeide, toen hij Hem afraadde van op te gaan naar Jeruzalem: Meester, ontzie Uzelf, zie er heelhuids af te komen. Doch laat ons gedenken wat Christus in dit geval zegt: (Matth, 16:25) "Wie zijn leven zal willen behouden die zal het verliezen; maar zo wie zijn leven verliezen zal om Mijnentwil, die zal het vinden."

4. Mensenvrees is ook een oorzaak van afvalligheid. Salomo zegt: "De siddering van de mens legt een strik", voornamelijk de vrees van de groten te ergeren en te mishagen, van wie wij in zekere zin afhankelijk zijn. Doch laat ons, als een tegengif daartegen, de toorn van de mens vergelijken met de toorn van de eeuwige God. Zullen wij het wagen tegen de dikke hoogverheven schilden van de Almachtige aan te lopen, om het ongenoegen te vermijden van een worm, gelijk wij zijn? (Jes. 51:12) "Wie zijt gij, dat gij vreest voor de mens, die sterven zal? En voor eens mensen kind, dat hooi worden zal? En vergeet de Heere, Die u gemaakt heeft, Die de hemelen heeft uitgebreid, en de aarde gegrond heeft?" Tot hetzelfde doeleinde dient ook die waarschuwing, die ons door onze gezegende Heere wordt gegeven: "Vreest u niet voor degenen, die het lichaam doden en de ziel niet kunnen doden; maar vreest veel meer Hem, Die beide ziel en lichaam kan verderven in de hel."

5. Een slecht voorbeeld heeft hierop ook een noodlottige invloed, en wel voornamelijk het voorbeeld van mensen van invloed en gezag, zoals predikanten en overheidspersonen. U vindt een woord dienaangaande in Hos. 5:1: "Hoort dit, gij priesters, en merkt op, gij huis Israël, en neemt ter ore, gij huis des konings; want ulieden gaat dit oordeel aan; omdat gij een strik zijt geworden te Mizpa, en een uitgespannen net op Thabor." Wanneer wij iemand zeer hoogachten zijn wij zeer geneigd Zijn voorbeeld na te volgen. Zo werden (Gal. 2:13) Barnabas en velen van de bekeerde Joden te Antiochië afgetrokken door de veinzing van Petrus, die zij als een pilaar beschouwden; waarom Paulus hem in het aangezicht wederstond. Laat ons altijd gedenken, dat wij geen navolgers van mensen moeten zijn, dan alleen in zoverre zij navolgers van Christus zijn.

6. De verraderlijkheid en de bedrieglijkheid van het hart met zijn natuurlijke aanleg en neiging tot de zonde: "Arglistig is het hart meer dan enig ding, ja dodelijk is het; wie zal het kennen? Dat merkteken, dat Israël gegeven wordt, is ten zeerste op ons toepasselijk: (Hos. 11:7) "Zij blijven hangen aan de afkering van Mij." Er is in het hart van de mens niet alleen een gemakkelijkheid en toegevendheid om te zondigen, maar ook een natuurlijke neiging en geneigdheid. Zodat het niet zonder voldoende grond is, dat Salomo zegt: (Spr. 28:26) "Die op zijn hart vertrouwt, die is een zot." Laat ons daarom letten op die waarschuwing van de apostel: (Hebr. 3:12) "Ziet toe, broeders, dat niet te eniger tijd in iemand van u zij een boos en ongelovig hart, om af te wijken van de levende God." Indien de tijd het toeliet zou ik vele andere oorzaken kunnen noemen, zoals, volstrekte en rechtstreekse geveinsdheid in hun handeling met God. Indien het hart niet recht is met God, kan men nooit Zijn verbond houden. Zo ook, zelfvertrouwen, wanneer de mens op Zijn verstand steunt, en op zijn eigen kracht vertrouwt, zoals Petrus: "Al werden zij ook allen aan U geërgerd, ik zal nimmermeer geërgerd worden." Deze besluiten, die op eigen kracht gegrond zijn, zullen gelijk Jona’s wonderboom verwelken en vergaan, zodra de wind van de verzoeking er op blaast. Wij moeten niet vertrouwen op enige geschapen genade, die in ons is, maar alleen op de genade, die in Christus Jezus is: "Wordt krachtig in de Heere, en in de sterkte Zijner macht." Nog eens, wanneer mensen vrijwillig hun wacht afdanken, of in hun waakzaamheid verslappen, dan maken zij zich een gemakkelijke prooi voor de duivel. Daarom, "zijt nuchteren en waakt, want uw tegenpartij de duivel gaat om als een briesende leeuw, zoekende wie hij zou mogen verslinden." En, om het hierbij te laten, wanneer men geen vast fondament legt. Hij, die bouwt, moet de kosten overrekenen. Zij, die geen wortel van krachtige genade in zich hebben, zullen in de tijd van de verzoeking afvallen. Wij gaan nu over tot

III. Ons derde punt, en onderzoeken in welke tijden deze afvalligheid het meest voorkomt. De woorden geven ook grond voor dit onderzoek: "Van toen at gingen velen van Zijn discipelen terug." Let, onder vele andere, op de volgende:

1. Afvalligheden kunnen voorkomen nadat God, in Zijn voorzienigheid zeer kennelijk en opmerkelijk aan een volk verschenen is. Christus was, in het begin van dit hoofdstuk, op een zeer kennelijke, ja, wonderlijke wijze aan deze mensen verschenen, door hen in een woeste plaats te spijzigen; en toch gingen zij, een of twee dagen daarna, terug en wandelden niet meer met Hem. Dit was de zonde van Israël. God verloste hen op een wonderlijke wijze uit de Egyptische dienstbaarheid, hun vijanden plagende, en de Rode Zee voor hen klievende: en toch vergaten zij spoedig zij de krachtige daden en keerden zich van de rechte weg af. Helaas! Verzwaart dit niet de afval waaraan wij in dit land schuldig zijn, dat wij ons van God hebben afgekeerd, nadat Hij vele verbazende en wonderlijke verlossingen voor ons heeft gewerkt?

2. Afvalligheden kunnen voorkomen temidden van de helderste openbaring van het Evangelie, wanneer het licht van het Evangelie met de grootste helderheid onder een volk schijnt. Dit volk hier had Christus Zelf horen prediken, Die sprak zoals nooit een mens heeft gesproken; en toch keerden zij Hem terstond, nadat zij Hem gehoord hadden de rug toe. Dit verzwaart ook onze afvalligheden en overvloedige zonden, dat zij gedaan worden onder het helderste zonnelicht van de evangelieopenbaring: "Indien ik niet gekomen was, en tot hen gesproken had, zij hadden geen zonde; maar nu hebben zij geen voorwendsel voor hun zonde."

3. Na zeer plechtige belijdenissen van liefde en vriendschap tot Christus. Dit volk hier beleed zo’n welwillendheid tot Christus, dat zij Hem wel koning wilden maken; zij waren zo ingenomen, dat zij Hem volgden naar de andere zijde van de zee; en toch, helaas! zij "gingen terug en wandelden niet meer met Hem." Zo ook Israël beleed schijnbaar, dat zij alles wat de Heere hun God hun gebood zouden waarnemen en doen, doch zij zijn "schielijk omgekeerd als een bedrieglijke boog." Mijn vrienden, u hebt voor mensen en engelen beleden, dat u met Christus bevriend bent, door het gebruiken van tekenen van Zijn lichaam en bloed; o draagt zorg, dat u niet in de praktijk bevonden wordt uw sacramentele verbintenissen te herroepen door een koers van afvalligheid in te gaan. Helaas! Dateert niet de afvalligheid van vele belijders, van de tijd, dat zij aan een avondmaalstafel aanzaten? Zij gaan weg, nadat zij de bete genomen hebben, met meer van de hel en de duivel in zich dan tevoren.

4. Na enige aanmerkelijke gewone verlichting en schijnbare bevindingen in de godsdienst (Hebr. 6). Het was een grote verzwaring van Salomo’s zonde, dat hij afweek nadat de Heere hem verscheidene malen verschenen was.

5. De tijd van wereldse voorspoed. (Deut. 32:15) "Als nu Jeschurun vet werd zo sloeg hij achteruit." (Hos. 13:6) "Daarna zijn zij, nadat hunlieder weide was, zat geworden; als zij zat zijn geworden heeft zich hun hart verheven; daarom hebben zij Mij vergeten."

6. Een tijd van beproeving en vervolging om der gerechtigheidswil, wanneer vijanden inbreuk maken op de rechten en voorrechten van de gemeente van Christus, Zijn heiligdom in het vuur zetten, en de woning van Zijn Naam ontheiligen. Dit is een tijd waarin de Heere een bijzonder getuigenis voor Hem eist van degenen, die Hem belijden, en toch vallen juist dan velen af, en drijven met de stroom mee. De hoorders als steenachtige grond worden, als verdrukking of vervolging komt om des Woords wil, terstond geërgerd. Wormstekig fruit valt gewoonlijk in een storm af; de wind drijft gewoonlijk het kaf weg.

Afvalligheid kan voorkomen onder een volk, zelfs wanneer er een overblijfsel staande blijft, en zijn oprechtheid handhaaft, zoals u hier ziet. Wanneer de schare Christus de rug toekeert, zegt Hij tot Zijn discipelen: "Wilt gijlieden ook niet weggaan?" Waarop zij antwoorden: "Heere, tot Wien zullen wij heengaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens." (Openb. 3:4) "Gij hebt enige weinige namen ook te Sardis, die hun klederen niet bevlekt hebben".

IV. Ons vierde punt is, dat wij zullen onderzoeken wie het zijn, die van Christus afvallen. Hier staat geschreven, dat het discipelen waren, dat beleden zij te zijn. Zij beweerden, dat zij discipelen waren, en waren zeer ver met Christus gegaan, waardoor zij die naam verkregen hadden.

1. Zij waren bij Christus naar school gegaan, en hadden menige aangename les van Hem gehad; doch, hoewel zij vele dingen hoorden, zij deden ze niet.

Zij waren discipelen, want zij erkenden Hem als hun Meester en Heere: (vs. 25) "En als zij Hem gevonden hadden over de zee, zeiden zij tot Hem: Rabbi, wanneer zijt Gij hier gekomen? en (vs. 34) "Heere, geef ons altijd dit brood." Van dezelfde soort zijn zij, die zeiden: (Matth. 7:22) "Heere, Heere; hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd, en in Uw Naam duivelen uitgeworpen, en in Uw Naam vele krachten gedaan?

3. Zij waren een groep mensen, die gedurende een poosje Hem hartstochtelijk aanhingen; want zij volgden Christus niet alleen over de zee, maar zij hadden ogenschijnlijk zeer sterke begeerten naar Christus en het brood des levens. "Heere," zeggen zij, "geef ons altijd dit brood." Doch hoewel zij met hun mond veel liefde voorwendden, nochtans ging hun hart hun gierigheid na.

4. Zij worden discipelen genaamd, want zij voegden zich bij de ware en wezenlijke discipelen van Christus, en volgden Christus met hen gedurende een lange tijd; doch nochtans keerden zij hun tenslotte de rug toe.

5. Zij varen oog- en oorgetuigen geweest van de leer en de wonderen van Christus, en toch niettegenstaande dit alles, gingen zij terug en wandelden niet meer met Hem. Zo ziet u waarom zij discipelen konden genaamd worden.

Aangezien nu de tekst zegt, dat er velen waren, kunnen wij daaruit de volgende opmerkingen maken:

(1.) Dat Christus, in een tijd van ziften en wannen, onder de menigte van belijders gewoonlijk slechts weinigen heeft, die Hem blijven volgen. Slechts een handjevol bleef bij Christus, de grootste menigte verliet Hem. De hoop koren is maat klein, wanneer het stro en kaf ervan gescheiden zijn. De kudde van Christus is maar een klein kuddeke; velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren." De poort is eng en de weg is nauw, die tot het leven leidt, en weinigen zijn er die dezelve vinden."

(2.) Gelijk Christus er maar weinigen heeft, die het met Hem houden, zo dansen de meeste belijders gewoonlijk naar de duivel zijn pijpen, en kiezen de zijde van de tijd. Velen van hen gingen terug, alleen de twaalf bleven achter: "Wijd is de poort en breed is de weg, die tot het verderf leidt, en velen zijn er, die door dezelve ingaan."

(3.) Afval van Christus is van een zeer verspreidende en besmettelijke natuur, een weinig van deze zuurdesem zal spoedig het gehele deeg zuur maken; evenals een besmette lucht in zeer korte tijd een gehele streek of koninkrijk door vliegt. Onder de vele duizenden in Israël hadden slechts zevenduizend de knieën niet voor Baäl gebogen. Er waren slechts weinige namen te Sardis, die hun klederen niet bevlekt hadden. Hieruit volgt,

(4.) Dat de weg, die de grote hoop volgt altijd te verdenken is. U moet nooit denken, dat u daarom veilig gaat, omdat u met velen gaat; want wij moeten de menigte niet volgen in een kwade zaak, aangezien de weg, die de grote hoop volgt, gewoonlijk een weg is, die God verfoeit.

(5.) De volgelingen van Christus behoeven riet ontmoedigd te worden wegens hun gering aantal, want zo is het door alle eeuwen heen geweest. Zo was het in het eerst, en zo zal het zijn tot aan het einde van de wereld: "Doch de Zoon des mensen, als Hij komt, al Hij ook geloof vinden op de aarde?" Daarom, al zoudt u als een roerdomp in de woestijn, en als een steenuil in de wildernis zitten; al zoudt u een snarenspel worden van degenen, die sterke drank drinken, en al zoudt u tot tekenen en wonderen in Israël zijn wegens de zonderlingheid van uw weg; laat dit u niet ontmoedigen want het is veel beter alleen naar de hemel te gaan dan in een groot gezelschap naar de hel.

Vraagt u nu, waarom de Heere toelaat, dat er onder de discipelen die Hem belijden zijn, die van Hem afvallen? Dan antwoord ik kort: 1. Omdat God wild dat er onderscheid wordt gemaakt tussen het kostelijke en het snode: (l Kor. 11:19) "Want er moeten ook ketterijen onder u zijn, omdat degenen, die oprecht zijn onder u, openbaar worden." God wil, dat het kaf van het koren, het schuim van het echte goud, gescheiden wordt. 2 Opdat de ware discipelen geprikkeld mogen worden des te vaster te besluiten de Heere achteraan te kleven. "Heere," zeiden de twaalven, toen zij de menigte zegen weglopen, "tot wien zullen wij heengaan dan tot U?" Wij hebben een woord, dat hier te pas komt: (Job. 17:8,9) "De onschuldige zal zich tegen de huichelaar opmaken;" en dan volgt onmiddellijk daarop: "En de rechtvaardige zal zijn weg vasthouden, en die rein van handen is zal in sterkte toenemen." Dit geeft te kennen, dat het afvallen van de huichelaars van de weg des Heeren, het besluit van de ware vromen om daaraan vast te houden opscherpt; want in zo’n tijd, doet God, als het ware, in de legerplaats van Israël het geroep horen: "Wie is aan de zijde des Heeren?" Wij mogen hieraan toevoegen, dat dit afvallen van vermeende discipelen, als een rechtvaardig oordeel, een struikelblok voor anderen is, waardoor zij in de zonde verhard worden. Zo valt een wee beide op hem, die ergernis geeft en op hem, die geërgerd wordt, volgens de woorden van Christus: (Matth. 18:7) "Wee de wereld der ergernissen; want het is noodzakelijk, dat de ergernissen komen; doch wee die mens door wie de ergernis komt."

V. Ons vijfde punt is, dat wij enkele kenmerken zullen opnoemen van hen, die geheel afvallen en niet meer met Christus wandelen. Voordat ik echter verder u, wil ik toestaan, dat ik hier geen besliste kenmerken zal geven van een onherstelbaren toestand. Wie toch kan de oneindige genade en goedertierenheid beperken van Hem, voor Wie geen geval hopeloos is, en Die machtig is volkomen zalig te maken van de zonde en van de uiterste ellende? Wat ik zal doen is dit, dat ik enkele droevige kentekenen zal aanwijzen van een hoogstwaarschijnlijk onherstelbare afvalligheid.

1. Het is een duidelijke blijk van een algehele afval, wanneer mensen van de belijdenis en de praktijk van de godsdienst afvallen, nadat zij eens kennelijke doch gewone verlichtingen van de Geest hebben gehad. Leest daarover Hebr. 6:4— 6. "Want het is onmogelijk degenen, die eens verlicht geweest zijn, en de hemelse gaven gesmaakt hebben, en de Heilige Geest deelachtig geworden zijn, en gesmaakt hebben het goede Woord Gods, en de krachten der toekomende eeuw, en afvallig worden, die zeg ik wederom te vernieuwen tot bekering; als welke zichzelf de Zoon van God wederom kruisigen en openlijk te schande maken."

2. Het is een slecht teken, wanneer mensen, door de invloed van die gewone verlichting in de kennis van Christus grote vorderingen hebben gemaakt in de weg van de godsdienst, en toch daarna afvallig worden, en in dezelfde modderpoel van goddeloosheid terugvallen, waaruit zij schenen ontkomen te zijn. Een overtuigende schriftplaats hierover is 2. Petr. 2:20,21. "Want indien zij, nadat zij door de kennis des Heeren en Zaligmakers Jezus Christus, de besmettingen van de wereld ontvloden zijn, en in dezelve wederom ingewikkeld zijnde van dezelve overwonnen worden, zo is hun het laatste erger geworden dan het eerste. Want het ware hun beter, dat zij de weg van de gerechtigheid niet gekend hadden, dan dat zij die gekend hebbende weder afkeren van het heilig gebod, dat hun overgegeven was."

3. Wanneer mensen zich willens en wetens op een zondige weg wagen, nadat zij de kennis van de waarheid hebben ontvangen. Wanneer mensen, voornamelijk na een belijdenis van de godsdienst, zo ver gaan, dat zij met de ware godsvrucht gaan spotten, trachtende de heilige dingen belachelijk voor te stellen, en hen, van wie zij menen, dat zij het oog hemelwaarts gericht hebben, uit hun godsdienst uit te spotten. Dit is een zwart kenmerk van iemand, die geheel van God is overgegeven, aangezien dit een openlijke oorlogsverklaring aan de hemel is: "Nu dan, drijft de spot niet, opdat uw banden niet vaster gemaakt worden."

4. Zij van wie de harten met nijdigheid vervuld zijn tegen het beeld Gods in Zijn volk, die het toonbeeld van heiligheid in Zijn volk verfoeien en daarvan walgen, en zo openlijke vervolgers van Christus in Zijn leden worden, en alles wat denkbaar is aangrijpen, om de Naam van Christus en het Christendom uit de wereld uit te roeien, zoals de vervloekte Juliaan de Afvallige deed.

5. Wanneer de mensen voorspoedig zijn en voorspoed hebben in een weg van de zonde. Zij dorsten naar de zonde, en God geeft hun de begeerte van hun harten. Dit is een teken van algehele en totale afval; want, zegt de Heere: "Die afkerig van hart is, zal van zijn wegen verzadigd worden." Vrienden, misschien denkt u, dat alles in orde is, omdat God u in Zijn voorzienigheid niet tegenhoudt in uw zondige wegen; doch weest er zeker van, dat er geen droeviger teken van Zijn toorn en wraak kan zijn; want dan schijnt Hij te zeggen: "Zij zijn met de afgoden vergezeld, laat hen varen: die vuil is, dat hij nog vuil worde."

6. Wanneer, na beschuldigingen van het geweten, bestraffingen van het Woord en de Geest wegens de zonde, alles de kop wordt ingedrukt in een diepe stilte, en de bewustheid van de ziel in een diepe sluimering wordt opgesloten, dan blijkt het, dat God zegt wat Hij tot de oude wereld zei: "Mijn Geest zal niet in eeuwigheid twisten met de mens." "Zij hebben Mijn stem niet gehoord, en Israël heeft Mijner niet gewild. Dies heb Ik het overgegeven in het goeddunken huns harten, dat zij wandelden in hun raadslagen. Omdat Ik u gereinigd heb, en gij niet gereinigd zijt, zo zult u van uw onreinheid niet meer gereinigd worden, totdat Ik Mijn grimmigheid op u zal hebben doen rusten." Wij hebben een droevig voorbeeld van deze aard in Jes. 6. Daar is een volk waaraan, zoals wij in Jes. 5 lezen, de Heere veel arbeid gedaan had. Hij had ze tot Zijn wijngaard verkoren en op een vette heuvel geplant; doch al Zijn arbeid was vergeefs, zij gingen steeds door in een koers van afvalligheid en afval; in plaats van goede druiven brachten zij stinkende druiven voort. Wel, tenslotte geeft God hun een rechterlijke slag van verblinding en verharding, zodat geen bestraffing van Woord, voorzienigheid, of geweten, iets meer op hen vermocht. "Ga heen," zegt de Heere, (vs. 10) "maak het hart dezes volks vet, en maak hun oren zwaar, en sluit hun ogen; opdat het niet zie met zijn ogen, noch met zijn oren hore, noch met zijn hart versta, noch zich bekere, en Hij het geneze."

Voordat ik tot de toepassing overga zal ik een vraag uit de weg ruimen, die een ernstige ziel zou kunnen stellen, naar aanleiding van wat over het vorige punt is gezegd, namelijk: Waarin, bestaat het onderscheid tussen de gedeeltelijke en tijdelijke afvalligheden van de vrome, en deze totale algehele, en onherstelbare afval van de geveinsden en tijdgelovigen? Hierop antwoord ik:

1. Wanneer de gelovige wordt losgelaten zodat hij ontrouw wordt, of in de een of andere zonde valt, schreeuwt en zucht hij er onder; het drukt hem zwaar, evenals een last, die te zwaar voor hem is om te dragen: "Mijn ongerechtigheden hebben mij aangegrepen, dat ik niet heb kunnen zien; zij zijn menigvuldiger dan de haren mijns hoofds, en mijn hart heeft mij verlaten. Zij kunnen nooit weer genot hebben en voldaan zijn, zolang zij niet weer hersteld zijn. Een voorbeeld hiervan hebben wij in de apostel Petrus, nadat hij was losgelaten om die zondige stap van afvalligheid te doen, dat hij Christus met eden en vervloekingen verloochende. Toen Christus hem slechts aanzag ging hij naar buiten en weende bitterlijk. Wij zien hetzelfde in David. Nadat hij zich had schuldig gemaakt aan doodslag en overspel, in de zaak van Uria en Bathseba, hoe beklaagde en beweende hij toen zijn dwaasheid. Wat hen voornamelijk aandoet, is niet zozeer het strafschuldig kwaad, als wel het zedelijk kwaad van hun afvalligheid; zij zijn niet zozeer bedroefd, dat zij lijden, als wel dat door middel van hen God onteerd en de godsdienst verwond is. Wij zien dit in David: (Ps. 51:6) "Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd, en gedaan, wat kwaad is in Uw ogen."

2. Zij kunnen nooit rust of stilte vinden, zolang niet de schuld en de drek van hun zonde door het bloed en de Geest van de Heere Jezus zijn weggenomen en afgewassen; de hele wereld zal hun gewetens niet tot rust brengen, zolang dit niet verkregen is. O, zegt David, nadat hij die vuile stap gedaan heeft, was mij wel van mijn ongerechtigheid, en reinig mij van mijn zonde; ontzondig mij met hysop, en ik zal rein zijn, was mij, en ik zal witter zijn dan sneeuw. Terwijl de huichelaar, wanneer hij valt, het geraas van zijn geweten bevredigt, of door zijn zonde te vergoelijken, of door zijn plichten te vermenigvuldigen: "Zal de Heere een welgevallen hebben aan duizenden van oliebeken?" Maar hij loopt nooit naar Christus, opdat zijn geweten gereinigd wordt van dode werken.

3. Nadat de gelovige gevallen is stelt hij zich niet tevreden met zich van de zonde tot God te bekeren; maar hij moet enige verlevendigende bekendmaking van Gods gunst en van Zijn verzoend aangezicht hebben, evenals David: (Ps. 51:10) "Doe mij vreugde en blijdschap horen; dat de beenderen zich verheugen, die Gij verbrijzeld hebt." Al zou de hele wereld hem toelachen, dat kan hem niet behagen, zolang de Heere hem geen vriendelijke blik geeft.

Wanneer de gelovige valt, brengt zijn val hem er toe het bederf en de verdorvenheid van zijn natuur te bewenen. Hij speurt de stromen na tot aan de fontein, en gaat daar over de bron van de zonde zitten wenen als de oorzaak van al zijn afvalligheid en afwijkingen van God; evenals David deed: (vs. 7) "Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren, en in zonde heeft mij mijn moeder ontvangen;" en hij ziet op tot God om een indruk van vernieuwde genade: (vs. 12) "Schep mij een rein hart, o God, en vernieuw in het binnenste van mij een vaste geest." Terwijl de huichelaars het verlies van hun goede naam meer bewenen dan hun zonde, of de verdorvenheid van hun natuur.

5. Wanneer de gelovigen vallen, komen zij onder nieuwe verbintenissen om door genade nauwer met God te wandelen, en te trachten meer dienstig voor Hem te zijn in hun geslacht dan ooit tevoren. David zegt dan ook: (vs. 14,15) "Geef mij weder de vreugde Uws heils, en de vrijmoedige geest ondersteune mij. Zo zal ik de overtreders Uw wegen leren, en de zondaars zullen zich tot U bekeren."

6. Evenals kinderen, die zich gebrand hebben, het vuur vrezen, zo zijn zij bevreesd, dat zij weer in dezelfde zonde zullen vallen, en daartoe verbinden zij zich bij God, niet in hun eigen, maar alleen in Zijn kracht, er zich voor te wachten. Evenals David: "Uw vrijmoedige Geest ondersteune mij," en op een andere plaats: "Houd mijn gangen in Uw sporen, opdat mijn voetstappen niet wankelen;" en (Ps. 119:5) "Och dat mijn wegen gericht werden, om Uw inzettingen te bewaren!" Nu, uit deze kenmerken van de gedeeltelijke vallen van de vromen, kunt u gemakkelijk het onderscheid zien tussen hen, en de verdoemelijke afvalligheid en de algehele afval van geveinsden en verworpenen.

Ik ga nu over tot de toepassing van deze leer. Het gebruik dat ik daarvan zal maken, zal bestaan in een woord van vermaning.

Is het zo, dat velen, die zich voor discipelen van Christus uitgeven, de een of andere tijd geheel van Hem afvallen? Laat mij dan allen die onder mijn gehoor zijn, doch voornamelijk u, die aan de Avondmaalstafel uw handen voor Hem hebt opgestoken, en beleden hebt, dat u Zijn discipelen bent, door uw handen te leggen op een geslachte Verlosser, vermanen en overreden Christus en Zijn weg vastberaden en standvastig aan te kleven. O laat toch van u niet gezegd worden wat hier van deze discipelen geschreven staat: "Van toen af gingen velen van Zijn discipelen terug, en wandelden niet meer met Hem."

Om deze vermaning kracht bij te zetten, overweegt, ten eerste, het kwaad van afvalligheid, hetzij voor een deel, of geheel.

1. Het is een terging van de ergste soort. Er zijn voornamelijk twee boosheden in, die noodzakelijk de goddelijke verbolgenheid opwekken, namelijk: verraderij en ondankbaarheid. 1e Er is verraderij in. Welke man zou het goed opnemen, als zijn vrouw hem zou verlaten en andere minnaars nalopen? Mijn vrienden, u hebt op een plechtige wijze, voor engelen en mensen, God tot uw Man aangenomen; en zal het geen verraderij in de hoogste trap zijn, uw ziel aan de zonde, Zijn grootste vijand, over te geven? Zal God daardoor niet belasterd en gesmaad worden, alsof anderen beter zijn dan Hij? Dit zal hem doen zeggen: "Wat voor onrecht hebben uw vaders aan Mij gevonden, dat zij ver van Mij geweken zijn? En hebben de ijdelheid nagewandeld, en zij zijn ijdel geworden?" "O mijn volk, wat heb Ik u gedaan? en waarmee heb ik u vermoeid?" 2e Er is ook ondankbaarheid in. Het was een zeer scherp woord, dat Christus tot Zijn discipelen sprak, als Hij zei: "Wilt gijlieden ook niet weggaan? Hij zegt hetzelfde tot een ieder van u: Wilt gij ook niet weggaan, na zulke blijken van Mijn vriendelijkheid, na zulke herhaalde geloften en verbintenissen? Uit dit alles blijkt duidelijk, dat afvalligheid een terging is van de ergste soort.

2. Uw afvalligheid zal de godsdienst een diepe wond toebrengen en een smaad werpen op de goede wegen van God. U hebt Hem als uw Heere en Meester erkend. en voor de wereld verklaard, dat u Zijn dienst als de beste dienst, Zijn loon als het beste loon beschouwt; dat één dag in Zijn voorhoven beter is dan duizend elders. Indien u na dit alles toch afkeert, zal dan de wereld niet besluiten, dat u in Zijn dienst niet hebt gevonden wat u verwachtte? Zo zullen anderen van. de goede wegen des Heeren worden afgeschrikt.

3. U zult het hart van de vromen bedroeven, welken hun hart God niet bedroefd wil hebben. Het is gevaarlijk een van Zijn kleinen te ergeren: "Zo wie een van deze kleinen die in Mij geloven, ergert, het ware hem beter, dat een molensteen aan zijn hals gehangen, en dat hij verzonken ware in de diepte van de zee.

4. Indien u geheel afvalt en u met een voortdurende afkering afkeert, zal het een voorspel zijn van uw eeuwige verbanning en afscheiding van het aangezicht van God. De ziel van God heeft geen lust in afkerigen, daarom kunnen zij nooit toegang hebben tot Zijn genadige tegenwoordigheid, en moeten dus met het eeuwig verderf gestraft worden.

5. Indien u gelovigen bent, en ten dele afvalt, zult u God een gesel in handen geven om u te kastijden. Indien u hierna zorgeloos wordt in uw wandel, nalatiger in de plicht, minder vurig en minder levendig dan tevoren, dan kunt u er zeker van zijn, dat u niet ongestraft zult uitgaan: "Uit alle geslachten des aardbodems heb Ik ulieden alleen gekend; daarom zal Ik al uw ongerechtigheden over ulieden bezoeken. Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen; indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden, zo zal Ik hun overtredingen met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen."

Ten tweede. Overweegt enige grote voordelen van het standvastig aankleven van Christus, en vastberaden te staan voor Zijn zaak en Zijn belangen.

1. Het zal u veel inwendige vrede en gemoedsrust verschaffen: "Die uw wet beminnen hebben grote vrede." God zegt tot Israël, dat als zij naar Zijn geboden geluisterd hadden, "zo zou hun vrede geweest zijn als een rivier, en hun gerechtigheid als de golven van de zee."

2. Het zal God verheerlijken en de godsdienst luister bijzetten, en de wereld doen besluiten dat u een goede Meester, dient. Daarom zegt Christus: "Laat uw licht alzo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken mogen zien, en uw Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken."

3. Gelijk afkering bij de nadering van de dood de geest benevelt, zo geeft standvastigheid van het hart in de weg des Heeren, bij de nadering van die onverbiddelijken bode van de Heere der heirscharen, moed en vertrouwen, door Christus. Paulus zegt dan ook: "Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb de loop geëindigd, ik heb het geloof behouden. Voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in die dag geven zal, en niet alleen mij, maar ook allen, die Zijn verschijning liefgehad hebben."

4. Het loon van de genade is voor de standvastige ziel in Christus verzekerd: (I Kor. 15:58) "Zijt standvastig, onbeweeglijk, altijd overvloedig zijnde in het werk des Heeren; als die weet, dat uw arbeid niet ijdel is in de Heere". Gedenkt. dat uw recht op het loon u toekomt uit kracht van uw vereniging met Christus. O hoe heerlijk is dat loon, waarop de standvastige ziel recht heeft door Hem! Er is een koninkrijk aan verbonden: "Gij zijt degenen, die met mij steeds gebleven zijt in Mijn verzoekingen. En Ik verordineer u het koninkrijk." (Openb. 3:21) "Die overwint, Ik zal hem geven met Mij te zitten in Mijn troon." Er is een kroon aan verbonden; een kroon des levens: "Zijt getrouw tot de dood, en Ik zal u geven de kroon des levens." Een kroon van heerlijkheid: "En als de overste Herder verschenen zal zijn, zo zult gij de onverwelkelijke kroon der heerlijkheid behalen." Een kroon van rechtvaardigheid, die is weggelegd voor allen, die het geloof behouden en Zijn verschijning liefhebben." Een kroon van blijdschap zal op hun hoofd wezen, vrolijkheid en blijdschap zullen wij verkrijgen, maar droefenis en zuchting zullen wegvlieden.

Ik zal met twee of drie raadgevingen sluiten.

1. Draagt zorg, dat het fondament goed gelegd wordt op de eeuwige Rotsteen Jezus Christus; want dit is het Fondament, dat God in Sion gelegd heeft, en niemand kan een ander fondament leggen. U moet door de Geest en het geloof op dit Fondament bevestigd zijn, anders zult u in de dag van de beproeving niet staande kunnen blijven; want als uw wortel rot is zal uw bloem als stof opvaren. Het huis, dat op het zand gebouwd was, viel, toen de waterstromen kwamen, en de winden waaiden, en tegen dat huis aansloegen; maar het huis, dat op deze Steenrots gebouwd wordt, zal de uiterste krachtsinspanning van de poorten der hel kunnen doorstaan.

2. Koestert een eeuwige achterdocht omtrent uw harten; want "die op zijn hart vertrouwt is een zot;" bedenkt, dat het "arglistig is meer dan enig ding, ja dodelijk." Geeft voornamelijk acht op de werkingen en uitspruitsels van de bittere wortel van ongeloof, "waardoor wij afwijken van de levende God" (Hebr. 3:12).

3. Houdt uw oog gericht op de belofte van volhardende genade, voornamelijk die: (Jer. 32:40) "En Ik zal een eeuwig verbond met hen maken, dat Ik van achter hen niet zal afkeren, opdat Ik hun weldoe; en Ik zal Mijn vrees in hun harten geven, dat zij niet van Mij afwijken." Indien u door het geloof op deze belofte pleit en daarvan gebruik maakt, is het onmogelijk, dat u zich kunt onttrekken; want het is "onmogelijk, dat God liegen zal." God staat aan beide zijden van het verbond, om zowel Zijn als ons deel daarvan te vervullen; pleit daarom, dat Hij het Zijne in u mag vervullen en dat Hij u in Zijn kracht bewaart door het geloof tot de zaligheid.

4. Houdt uw oog gevestigd op Christus, de gezegende Middelaar des verbonds. Beschouwt Hem als het Magazijn, en als de Fontein waaruit u al uw genade en sterkte moet ontvangen, want "uit Zijn volheid ontvangen wij ook genade voor genade." Ziet op Hem als uw Overste, om al uw krijgen tegen de zonde en de satan te krijgen; want Hij heeft "de overheden en de machten uitgetogen." Indien wij ooit overwinnen, moet het door het bloed en de kracht des Lams zijn. Beschouwt Hem als uw gids, om u door al de duistere en moeilijke wegen van uw pelgrimsreis te geleiden; want "Hij zal de blinden leiden door de weg, die zij niet geweten hebben." Ziet op Hem als uw Voorbeeld; tracht Hem na te volgen in al Zijn onnavolgbare volmaaktheden: loopt uw Christelijke loopbaan. "ziende op Jezus." Gedenkt hoe standvastig en vastberaden Hij was in de uitvoering van het grote werk van de verlossing; Hij stelde Zijn aangezicht als een keisteen tegen al de stormen en hinderpalen, die in Zijn weg lagen; Hij bezweek niet, noch werd Hij ontmoedigd, maar Hij trok voort in Zijn grote kracht, Hij heeft het kruis verdragen en de schande veracht, want op het kruis riep Hij uit: "Het is volbracht". Benaarstigt u dan ook, naar Zijn voorbeeld, uw Christelijke loopbaan, uw koers van gehoorzaamheid te lopen, en dringt aan tegen alle verzoekingen en moeilijkheden in, totdat u uw loop met blijdschap hebt voleindigd, en het wit bereikt tot de prijs van de roeping Gods, die van boven is, in Christus Jezus.

5. Hoedt u voor de eerste beginselen van afvalligheid en afkering; want één misstap baant de weg voor een andere. Afvalligheid is als het rollen van een steen op de rand van een hoge berg; indien hij eenmaal begint te rollen zal hij nooit rusten, totdat hij beneden is. Vrienden, u bent op de berg Gods geweest; als u eenmaal van de heuvel van uw hoge belijdenis en besluiten begint af te rollen, is het één tegen honderd, als u niet in de diepten van de hel terechtkomt.

6. Eindelijk, tracht wel ervaren te worden in het ontmaskeren van de verborgenheid van de ongerechtigheid, en in het ontdekken van de listen en sluwheid van de verzoeker, en uzelf goed te voorzien van gepaste tegengiften tegen elke aanval van de vijand. Bijvoorbeeld, als hij u vertelt, dat de zonde lieflijk is, vraagt hem dan of de knagingen van de worm van het geweten ook aangenaam zijn, en of één dag in het huls Gods niet beter is dan duizend in de tenten van de zonde. Als hij u zegt, dat niemand het ziet, vraagt hem dan of hij het oog kan sluiten van de alwetende God, Wiens ogen als een vlam vuurs zien, en Die "onze heimelijke zonden stelt in het licht Zijns aanschijns." Als hij u zegt dat het maar een kleine zonde is, vraagt hem dan of er een kleine God is, en of Zijn misnoegen ook een kleine zaak is. Als hij u vertelt, dat de zonde voordelig of nuttig is, vraagt hem dan "wat het de mens baat, zo hij de gehele wereld gewint, en aan zijn ziel schade lijdt." Door overwegingen van deze natuur wordt het hart gesterkt tegen de aanvallen en stormlopen van die grote vijand van de zaligheid, en het zal een aanmerkelijke ballast blijken te zijn om de ziel vast en standvastig te houden tegen de hevigste stormen en orkanen, die tegen haar aan waaien, of van de aarde, of van de hel. De Heere zegene Zijn Woord. Amen.

 

Christus komende ten oordeel op de wolken

Matth. 16:27. Want de Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid Zijns Vaders, met Zijn engelen, en alsdan zal Hij een iegelijk vergelden naar zijn doen.

De tekst geeft ons een verslag van de oordeelsdag, welke de laatste gerechtsdag is, waarop een ieder voor de rechtbank van Gods rechtvaardigheid zal terechtstaan en daar zal ontvangen naar zijn werken, hetzij goed, of hetzij kwaad.

Ik zal mijzelf of u nu niet bezighouden met over de verschrikking van deze dag te spreken, omdat ik daartoe geen tijd heb.

Het is allerzekerst, dat de dag van het oordeel zal komen, en dat die verschrikkelijk zal zijn voor alle goddelozen. Doch aangezien deze dingen moeten geschieden, hoedanigen behoorden wij te zijn in al onze wandel, altijd uitziende naar de komst van Christus, op Wiens komst de zon zal verduisterd worden, en de maan haar schijnsel niet zal geven, de sterren van de hemel zullen vallen, de krachten van de hemelen zullen bewogen worden, en de elementen branden en zullen vergaan. Wie kan dit alles horen en niet met verschrikking worden bevangen? O wie durft eten, drinken, slapen, of ook maar een minuut rust nemen? Bent er zeker van, die dag zal komen. O, waakt op gij dronkenen, en weent, en huilt al gij wijnzuipers, om de nieuwe wijn, omdat hij van uw mond is afgesneden! Omgordt u, en rouwklaagt, gij priesters, huilt gij dienaars des altaars! Ach die dag! Want de dag des Heeren is nabij.

Leer. Het is een waarheid van het Evangelie, dat Christus, die in de wereld is gekomen in de gestalte van een Dienstknecht, op zekere dag als een Rechter zal komen, omringd door Zijn heilige engelen.

Indien dit zo is, laat ik u dan een woord van vermaning toespreken.

1e Laat ons allen gewaarschuwd zijn, en nu wij nog tijd hebben, onze maatregelen nemen tegen die dag. Nog is het weer schoon, wij kunnen nog een ark bouwen om ons te beveiligen voor de zondvloed; nog staan de engelen voor de poort van Sodom, en nog loopt Jona in de straten van Nineve; nog weeklaagt de profeet, roepende: O Juda, laat mij u smeken! Ja, de apostel bidt, ja, wij bidden u van Christus wege, laat u met God verzoenen. Doch hier zal de vraag oprijzen; Hoe zal Christus verschijnen?

Ik antwoord: – Hij Die eens als een mens verschenen is om geoordeeld te worden, zal dan verschijnen om alle mensen te oordelen. Overweegt dit, u, die op weg bent naar de rechtbank; wat een vreselijk gezicht voor de ongelovige Joden, de weerspannige heidenen en de goddeloze Christenen, wanneer alle oog Hem zal zien, ook degenen, die Hem doorstoken hebben. Dit is die Man, zullen zij zeggen, Die voor ons gekruisigd, en opnieuw door ons gekruisigd is. Wel, helaas! Iedere zonde is een kruis, en elke vloek is een speer; en wanneer die dag is gekomen, dan moet u de Man aanschouwen, Die u dus door uw dagelijkse zonden hebt gekruisigd; voorwaar, dat zal een vreselijk gezicht zijn. Waar is de vervloekte vloeker die zijn wonden, zijn hart, zijn bloed, kan openrijten? In die dag zullen al die woorden te voorschijn komen, het hart zal zichtbaar worden, en het lichaam en de ziel zullen gevoelig zijn over goed en kwaad; dan zal de vreselijke stem van de troon uitgaan: Waar is het bloed, dat u vergoten hebt? Hier is het droevig en verschrikkelijk oordeel, wanneer u, die de moordenaar bent, zult zien, dat de Man, Die u vermoord hebt, uw Rechter is. Welke gunsten denkt u van Hem te kunnen verwachten, Die u zo snood en verraderlijk behandeld hebt door uw dagelijkse zonden? Weest verzekerd, de Zoon des mensen zal komen, gelijk geschreven is, "maar wee die mens, door wie de Zoon des mensen verraden is; het ware die mens goed, zo hij niet geboren was geweest" (Matth. 26:24). Gelijk Christus zal verschijnen in de gestalte van een mens, zo ook zal deze Mens in een heerlijke gedaante verschijnen. O zondaar, zie om u heen, de Rechter komt: voor Hem verteert een vuur, en echter Hem brandt een vlam; de volken beven van rondom, en alle aangezichten betrekken als een pot. Wat een verandering is hier! Hij, Die als beklaagde voor de rechtbank stond, zit nu op de troon, en dat voor eeuwig en altijd. Toen stond Christus als een lam voor Pilatus; nu staat Pilatus als een boosdoener voor Hem. Hij, Die een voetbank voor de voeten van Zijn vijanden gemaakt werd, moet nu recht doen, totdat Hij Zijn vijanden zal gezet hebben tot een voetbank van Zijn voeten. Waar zullen zij heenlopen? Hoe zullen zij de kloven van de steenrotsen en de holle plaatsen zoeken! De heerlijkheid van Zijn majesteit zal een vlam aansteken, terwijl de hemelen en de aarde zullen wegvlieden van voor het aangezicht van de machtige Rechter.

Doch is hier de Rechter, waar is dan de wacht? Ziet Hem van omhoog komen met grote kracht en heerlijkheid! Wilt u weten hoe Hij gekleed is? Hij is inderdaad met majesteit bekleed. Wilt u weten wie Zijn gevolg zien? Het is een heirschaar van heilige engelen; ja nog een veel groter stoet, namelijk de zielen van de heiligen, die, van hun vorstelijke tronen afgekomen, het Lam met grote heerlijkheid volgen. Nooit was enig rechter heer van zo’n rechtsgebied. Zijne voetbank is op de wolken, Zijn voeten zijn in de regenboog; Zijn rechters zijn heiligen, Zijn dienaren zijn engelen en archangels. De bazuin kondigt stilte af, terwijl uit Zijn mond een rechtvaardig vonnis over de gehele wereld wordt uitgesproken. Dus is de terechtzitting begonnen. Dit zag ik, zegt de profeet, totdat er tronen gezet werden, en de Oude van dagen Zich zette, Wiens kleed wit was als de sneeuw, en het haar Zijns hoofds als zuivere wol; Zijn troon was vuurvonken, zijn raderen een brandend vuur" (Dan. 7:9).

Dit is de Rechter Wiens komst zo vreselijk is, die ingeleid wordt door een vurige wolk, in een gewaad, dat wit is als sneeuw; in Zijn rechtsgebied komende op brandende raderen, en begeleid door duizendmaal duizenden. O, gij Joden, ziet de Man, Die u als een boosdoener gekruisigd hebt! Aanschouwt Hem op Zijn troon, van Wie u zei, dat Zijn discipelen hem ‘s nachts uit Zijn graf gestolen hadden! Aanschouwt Hem in Zijn majesteit, Hem, Die u niet wilde aanzien in Zijn vernedering! Dit is Hij, bij Wiens verschijning de geslachten van de aarde zullen rouw bedrijven. Zulk een geroep van grimmigheid volgt het gezicht van Zijn majesteit, dat de gewelven zullen weergalmen, de heuvelen weerklinken, de aarde zal beven, de hemelen zullen voorbijgaan en beschaamd worden. Dan zullen de goddelozen rouwklagen, dan zullen zij wenen en weeklagen; doch hun tranen zullen nergens toe dienen; hun vorige zonden verraden hen, hun schaamte veroordeelt hen, en hun aanstaande pijnigingen ontstellen hen. Aldus zullen de bozen hun ellendige, rampzalige, ongelukkige geboorte, en hun vervloekt einde bewenen. O vreselijke Rechter! Schikkelijk als slagorden met banieren! De koningen van de aarde zullen verbaasd staan, en alle oog zal deze Rechter zien, en beven op zijn gezicht. Ziet, maar stelt u de schuldige zondaar voor als komende tot zijn verhoor. Zal niet het rode gewaad van deze Rechter diens hart doen bloeden, wegens Zijn bloed, dat vergoten is? Zo heb ik u aangetoond hoe Christus op een heerlijke wijze zal verschijnen.

1. Bedenk nu, o zondaar, wat uw loon zal zijn wanneer u deze Rechter zult ontmoeten. De overspeler mag zich voor een poosje met schoonheid vleien, de vloekers hun woorden met vloeken versieren, de dronkaards hun bekers aan de mond zetten, en dankzeggen, dat zij zo gezond zijn, totdat zij hun zielen naar het verderf drinken; doch laat hen gedenken, dat God hen "om al deze dingen zal doen komen voor het gericht." Een droevige troost tenslotte. Hoe zal de overspeler zijn lusten voldoen, wanneer hij op een bed van vlammen ligt! De vloeker zal genoeg hebben van wonden en bloed, wanneer de duivel in de hel zijn lichaam zal martelen en zijn ziel zal pijnigen. De dronkaard zal meer dan genoeg hebben van zijn drinkglazen, wanneer hem kokend lood in zijn keel zal worden gegoten, en hij vlammen vuur zal inademen in plaats van lucht. Naar uw zonde is, zal uw straf zijn; deze Rechter geeft een rechtvaardige maat in de weegschaal van Zijn toorn en grimmigheid.

Tot vertroosting van allen, die gunstelingen van de Rechter zijn; dan is de dag daar, indien u dienstknechten Gods bent, dat de satan onder uw voeten vertreden zal worden, en u, met uw Meester Christus, in het Heilige der heiligen zult worden overgebracht. Gedenkt hoe al de mannen Gods, in hun grootste angsten hier beneden, vertroost zijn geworden door de ogen van het geloof. Als Job in het midden van de as nederzat, verheugde hij zich op deze berg, dat zijn Verlosser leefde, en dat Hij hem op de laatste dag zou aanschouwen, en zijn ogen Hem zouden zien. Zo verlangde ook de Evangelist Johannes, en riep: "Kom, Heere Jezus, kom haastelijk" (Openb. 22:20). "En nu, kinderkens, blijft in Hem, opdat wanneer Hij zal geopenbaard zijn, wij vrijmoedigheid hebben, en wij van Hem niet beschaamd gemaakt worden in Zijn toekomst. En dit is de belofte, die Hij ons beloofd heeft namelijk het eeuwige leven" (1 Joh. 2:28,25). Doch ik ga voort.

De personen, die geoordeeld zullen worden zijn een wereld van mensen, goede en kwaden, uitverkorenen en verworpenen.

(1.) Er is een dagvaarding, die ieder mens moet horen, en dit zal de stem zijn van de laatste bazuin: "Staat op, gij doden, en komt ten oordeel.’ O wat een vreselijke en verschrikkelijke stem zal dat zijn voor alle goddelozen! Hoe zullen zij beven op het horen van Zijn stem, die de aarde doet beven! Op deze stem zullen de graven van de doden worden geopend, en iedere ziel zal weer met haar lichaam verenigd worden; de donkere put van de hel zal geschud worden, wanneer de bevreesde ziel haar plaats van de verschrikking zal verlaten, en opnieuw in zijn rampzalig lichaam zal ingaan, om een zwaarder oordeel te ontvangen. De Vader heeft hem macht gegeven ook gericht te houden, omdat Hij des mensen Zoon is. (Joh. 5:27 — 29) "Verwondert u daar niet over; want de ure komt, in welke allen, die in de graven zijn, Zijn stem zullen horen. En zullen uitgaan; die het goede gedaan hebben tot de opstanding des levens, en die het kwade gedaan hebben tot de opstanding der verdoemenis." De stem van Christus is een machtige en krachtige stem.

De dagvaarding, die uitgegaan is, zal gehoord worden, en ieder mens moet verschijnen. De dood moet nu alles wedergeven wat hij van de wereld heeft genomen. Wat een afgrijselijk en ijselijk gezicht zal dat zijn, alle graven open te zien, de doden uit hun graven te zien opslaan, en de verstrooide deeltjes op de vleugelen des winds vliegende, totdat zij in één lichaam bijeenvergaderen: (Ezech. 37:6) "De dorre beenderen zullen levend worden." Ziet, de kracht van de Almachtigen God zal uit het graf en het stof van de aarde, uit deze binnenkameren van de dood en van de duisternis, de lichamen van de begravenen opwekken: (Openb. 20:12,13) "En ik zag de doden, klein en groot, staande voor God. En de zee gaf de doden, die in haar waren: en zij werden geoordeeld een ieder naar hun werken." Hij, die tot de groeve riep: Gij zijt mijn vader; tot het gewormte: Mijn moeder en mijn zuster; zeide ook: "Want ik weet, mijn Verlosser leeft, en mijn ogen zullen Hem zien." O goede God, hoe wonderlijk is Uw macht! (Joël 3:I1,12) "Komt aan, alle gij volken van rondom, en vergadert u; en trekt op, alle gij heidenen, naar het dal van Josafat, want daar zal Ik zitten om te richten alle heidenen van rondom."

Zo heb ik u verslag gegeven hoe de doden zijn opgewekt; zij zijn allen samengebracht, en nu moeten zij vaneen gescheiden worden; de schapen zullen aan de rechterhand, en de bokken aan de linkerhand worden gesteld. Ziet nu de partijen, die aldus gedagvaard, opgewekt, vergaderd, en afzonderlijk geplaatst zijn. Is hier niet een wereld van mensen, die allen in één dag zullen worden geoordeeld? Alle talen, en naties, en volken van de aarde zullen op één dag voorkomen. Dan zullen wij ieder Adamskind zien, en Adam zal dan zijn ganse nakomelingschap zien. Overweegt dit, gij geringen en aanzienlijken, samen rijk en arm; want "God is geen aannemer des persoons." Luister, o bedelaar, smekingen zijn uit de tijd, doch u behoeft niet te vrezen want in deze dag zal u recht gedaan worden. Alle zaken zullen gehoord worden, en u, hoe arm en veracht in de wereld u ook bent, moet met alle anderen uw vonnis ontvangen. Hoort, o landman! Nu is zowel de pachttijd als het pachtrecht afgelopen; deze dag is de nieuwe oogst van de Rechter, die Zijn tarwe binnen haalt en zijn kaf met onuitblusselijk vuur verbrandt; hier geen omkoperij, geen bidden, geen tranen; maar naar u gedaan hebt, zo wordt u gevonnist. Luister, o landheer! Waar is nu wat u voor u en uw erfgenamen tot een altijddurende bezitting gekocht hebt? Deze dag maakt aan alles een einde, en, rampzalige ziel, als u geen beter land hebt dan een kale rots, om u voor het aangezicht van de Rechter te bedekken en te verbergen. Luister, o overste, hoe ijdel is de hoop van de mens, om door de menigte van een leger verlost te worden. Al had u al de legerscharen van de aarde en de hel onder uw commando, u kunt toch de macht van de hemel niet weerstaan. Hoor! De bazuin blaast, het alarmsignaal roept u op, u moet verschijnen. Allen moeten voorkomen, de bedelaar, de boer, de krijgsoverste, de prins, en al de grootste vorsten van de wereld; ja, allen zullen hun verdiende loon ontvangen.

(2.) Dit is tot verschrikking van de goddelozen; iedereen moet verschijnen. O dat ieder het ter harte wilde nemen! Wilt u weten, wie in die dag zalig zal zijn? Hij is het, die over die dag denkt, en er zich op voorbereidt. O dan, ik smeek u, overdenkt, dat u allen eenmaal voor de Rechter van levenden en doden moet verschijnen, en dan ontvangen zult naar uw werken.

Wij hebben nu de gevangenen gevolgd tot voor het gerechtelijk verhoor, en ik zal u zeggen hoe dit verhoor moet geschieden, namelijk – naar uw werken. Wij worden uit het geloof gerechtvaardigd, maar naar de werken geoordeeld. Vat mij niet verkeerd, de mens zal naar zijn werken worden geoordeeld, want dat is de beste getuige van zijn inwendige gerechtigheid. Doch om u met dit verhoor beter bekend te maken, zullen wij nagaan, –

1. Hoe een ieder zijn werken hun zullen geopenbaard worden.

2. Hoe een ieder zijn werken door God zullen worden onderzocht.

1. Een ieder zijn werken zullen geopenbaard worden. (Openb. 20:12) "En ik zag de doden, klein en groot, staande voor God; en de boeken werden geopend; en een ander boek werd geopend, dat des levens is, en de doden werden geoordeeld uit hetgeen in de boeken geschreven was, naar hun werken." Gedenkt dit, o vergeetachtige zondaar, u mag zonde op zonde bedrijven, en uw zonden vermenigvuldigen; maar rekent er op, dat God goed rekening houdt, en dat geen van uw zonden, al zijn zij nog zo in het verborgen gedaan, vergeten zullen worden. Er is een boek van gedachtenis, dat wordt een gedenkboek genaamd: (Mal. 3:16) "Daar is een gedenkboek voor Zijn aangezicht geschreven, voor degenen die de Heere vrezen, en voor degenen die aan Zijn Naam gedenken." Dit maakt alle verborgen dingen openbaar; dit openbaart alles wat geschiedt, hetzij goed, hetzij kwaad. In deze registers is uitvoerig aangetekend, Abels offer en Kaïns doodslag; Absaloms oproer en Davids godsvrucht; de wreedheid van de Joden en de onschuld van de profeet. Niets zal verborgen zijn wanneer dit boek wordt geopend, want een ieder die voorbijgaat kan het lezen: (Pred. 12:14) "Want God zal ieder werk in het gericht brengen, met al dat verborgen is, hetzij goed, of hetzij kwaad." Bedrijft misbaar, gij boze, beeft en ontzet u. Nu moeten uw binnenkamer zonden worden opgelegd, en uw heimelijke zonden worden ontdekt.

Voor overspel, nijd, godslastering, dronkenschap, vloeken, geweld, doodslag, sabbatschennis, liegen, en elke andere zonde, van het begin tot het einde, van uw geboorte af tot aan uw dood toe, alles bij elkaar genomen, is de eis de eeuwige dood en verdoemenis. Doch er is nog een boek, dat nog vreselijker bewijsmateriaal zal opleveren dan het vorige, namelijk de secretaris in de ziel van de mens. Niemand kan een zonde begaan, of de ziel, die in het feit is ingewijd, zal het in dit boek schrijven. In welk een jammerlijke toestand zal uw arm hart dan zijn! Wat zal het dan met een verschrikkelijke beving worden bevangen, wanneer dit boek geopend en uw zonden geopenbaard zullen worden. Dit boek is nu misschien gesloten en verzegeld, doch in de oordeelsdag zal het worden geopend, en als bewijsmateriaal worden bijgebracht. Er zal een afzonderlijke zitting worden gehouden in het binnenste van elke zondaar: het geheugen is de, getuigenis, de waarheid is de wet, de verdoemenis is het oordeel, de hel is de gevangenis, de duivelen zijn de cipiers, en het geweten zal beide getuige en rechter zien, om het vonnis over u uit te spreken. Welke hoop kan hij in die algemene terechtzitting hebben, wiens geweten hem reeds heeft veroordeeld voordat hij voorkomt? Denk hierover na, gij onboetvaardige zondaar!

Doch wij lezen nog van een ander boek, dat is het boek des levens, waarin de namen van Gods uitverkorenen zijn geschreven, vanaf het begin tot aan het einde van de wereld. Dit is het kostbare boek van de hemel; als onze namen daarin zijn geschreven kunnen alle machten van de duisternis, dood, of duivels, ons daar niet weer uitdoen. Daarom, om enige nuttige toepassingen te maken:

1e Overweeg nu, o zondaar, welke boeken eenmaal voor u zullen geopenbaard worden. De tijd zal komen, wanneer elk woord van uw mond, elke blik van uw oog, ieder ogenblik van uw tijd, iedere preek, die u hebt gehoord, alles wat u hebt verzuimd te doen, alles voor het oog van mensen, engelen en duivelen zal worden opengelegd en gezien; dan en daar zult u verschrikkelijk en eeuwig beschaamd worden. U kunt dan ook nooit de zonde doen, al is het nog zo in het verborgen, al is het middernacht, en al hebt u alle deuren op slot gedaan, of het zal op deze grote dag aan het licht gebracht worden.

2e Als u het goede voor uw ziel zoekt, verbetert dan uw leven, roept uzelf ter verantwoording, zolang als het Heden genaamd wordt, onderzoekt en doorzoekt al uw gedachten, woorden en daden; buigt u met gebroken, bloedende harten ootmoedig voor God neer; bidt, dat uw naam in het boek des levens mag geschreven zijn; en als u dat doet, God is niet onrechtvaardig, dat Hij uw werk zou vergeten en de arbeid van de liefde; want in die dag zal het boek geopend, en onze werken geopenbaard worden, en, naar wij gedaan hebben zal ons vergolden worden, want dan zal Hij een ieder vergelden naar zijn werk. Doch laat ons even met onze gedachten teruggaan.

De gevangenen zijn nu in verhoor genomen, er is uitspraak gedaan, de aanklachten zijn onderzocht en de Rechter is gezeten, met de fonkelende ogen, gereed om het vonnis uit te spreken. Geve de Heere, dat, wanneer deze dag komt, het vonnis vóór ons mag zijn, en wij tot onze eeuwige vertroosting mogen worden zaliggemaakt. O heft nu uw hoofden op, al gij heiligen van de allerhoogste God, want dit zal voor u een gezegende dag zijn. Dan toch zult u de lieflijke hemelse stem van Christus horen, zeggende: "Komt gij gezegenden Mijns Vaders, beërft dat koninkrijk, hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld." Ik kan niet uitdrukken wat een blijdschap dat voor de rechtvaardigen zal zijn, wanneer zij Christus zullen horen zeggen: Komt, gij gezegende ziel, die zich gebaad heeft in tranen van berouw, hier is een vonnis, dat machtig is de doden levend te maken, veelmeer de bedroefden. Treurt u over uw zonden, laat daarvan een ogenblikje af, en overpeinst met mij de volgende melodie. Hoort! Ginds is het engelenkoor, dat de Rechter toejuicht, terwijl Hij uw vonnis uitspreekt. Nu is de dag van uw kroning; nu zult u volkomen gelukzalig gemaakt worden, en dat voor eeuwig, Komt, zegt Christus, gij, die voor Mij geleden hebt, nu zult u uw loon ontvangen; uw zielen zullen boordevol zijn van blijdschap, een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde,

Doch ik moet mij naar de linkerzijde wenden, en u een andere menigte tonen, die toebereid is tot een ander vonnis. O wat een verschrikkelijk vonnis zal dat zijn, dat alle oren zal doen gloeien en tintelen. "Zijne lippen," zegt de profeet, "zijn vol gramschap, en Zijn tong als een verterend vuur." (Jes. 30:27). Welk vuur is zo heet, als dat vurig vonnis: (Matth. 26:41) "Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk de duivel en zijn engelen bereid is."

1. Zij moeten weggaan. Dit schijnt de goddelozen niet zo erg toe. Nu zijn zij tevreden, dat zij weggegaan zijn: zij hebben meer lust in de zonde dan in de dienst van God. Doch waarheen moeten zij gaan? "Van mij." Indien van Mij, dan ook van alle Mijn goedertierenheden, Mijn heerlijkheid, en Mijn zaligheid. Doch waarheen, o Heere, zullen de vervloekten gaan, die van u weggaan? In welke haven zullen zij aanlanden? Welke heer zullen zij dienen? Het wordt als een zware straf aangemerkt, dat men uit zijn geboorteland wordt verbannen; wat zal het dan zijn verbannen te worden van de almachtige God? Maar waarheen moeten zij gaan? In het eeuwige vuur. O wat een bed is dit! Geen veren, maar vuur, geen vrienden, maar helse geesten, geen rustplaats, maar ketenen, geen daglicht, maar donkerheid, geen klokken, die aanwijzen, dat de tijd voorbijgaat, maar een eindeloze eeuwigheid, een eeuwig vuur, altijd branden en nooit sterven. O wie kan eeuwige vlammen verdragen! Het vuur zal nacht noch dag worden uitgeblust, de rook daarvan zal opgaan tot in alle eeuwigheid. De goddelozen zullen als stenen in een gloeiende oven bijeengepakt worden. Doch voor wie werd dit vuur bereid? Voor de duivel en zijn engelen. Die moeten uw metgezellen zijn. Het laatste vonnis is nu uitgesproken. Welk? "Gaat weg." Wie? "Vervloekten, in het eeuwige vuur, naar menigten van duivels." O past toch op, dat u in de vrees Gods leeft, opdat Hij u niet, wanneer u Zijn dienst verlaat, dit loon geeft: "Ga weg van Mij, gij vervloekte, in het eeuwige vuur, dat de duivel en zijn engelen bereid is."

2. Overweegt dan, wat een vreselijke beving uw zielen zal aangrijpen, over wie dat vonnis van het eeuwige vuur zal worden uitgesproken. O waarheen zullen zij zich wenden! Hoe zullen zij de toorn van de Almachtige ontkomen? Teruggaan is onmogelijk, vooruitgaan is ondraaglijk. Wiens hulp zullen zij inroepen? God is hun Rechter. De hemel hun vijand; de heiligen bespotten hen, de engelen haten hen. Goede Heere, wat een wereld van ellenden heeft de ellendige zielen aangegrepen! Hun beulen zijn de duivels, de kerker is de hel; de aarde staat geopend en de oven is brandend, gereed om u te ontvangen. O hoe zullen deze arme zielen schudden en beven! Elk deeltje van hun lichaam zal deelhebber in hun smartelijk gekerm; wenende ogen, wringende handen, slaande borsten, pijn doende harten, schreeuwende stemmen. Nu, o mens van de aarde, wat zal uw rijkdom u baten? Een druppeltje water om uw tong te verkoelen in de vlammen, is meer waard dan al de genoegens van de wereld.

Zo hebt u dan gehoord het vonnis, dat over de rechtvaardigen en goddelozen is uitgesproken. De Rechter is van Zijn heerlijke rechterstoel opgestaan: de heiligen geleiden hem, en de gevonniste gevangenen zijn aan de gevangenbewaarders overgegeven; gillen van afgrijzen zullen gehoord worden. Wat een jammerklachten zuilen worden uitgeschreeuwd, wanneer duivels en verworpenen, en de gehele verdoemde menigte van de hel, in de hel gedreven zullen worden, om er nooit weer uit te komen. Naar onder gaan zij, brullende, gillende en tandenknersend; de wereld laat hen gaan, de aarde verlaat hen, de hel ontvangt hen; daar moeten zij leven, en toch niet leven, noch sterven, maar stervende leven, en levende sterven.

O! Als het verdrinken van de eerste wereld, het door de aarde verzwolgen worden van Korach, en het met vuur en zwavel verbranden van Sodom, met zo’n verschrikking en afgrijselijk geschreeuw gepaard gingen, wat moet dan dit zijn? Hoe oneindig, alle bevatting te boven gaand, zal de beving van die rode vurige dag zijn! In één woord, wat een gejammer, geschreeuw, gebrul en gegil, zal de hemel, de aarde en de hel vervullen! O allerellendigste rampzaligen: (Matth. 22:13) "Neemt hen weg, en werpt hen uit in de buitenste duisternis; daar zal wening zijn en knersing der tanden." Voorwaar een duisternis! Zij moeten voor eeuwig uitgesloten zijn van het licht van de hemel. Nooit zal een zonnestraaltje gezien worden binnen deze muren; daar is niets dan rook en duisternis, dit is het deel van de zondaren, en de vergelding van de goddelozen. Waakt dan te allen tijd, biddende, dat u mag waardig geacht worden te ontvlieden al deze dingen, die geschieden zullen, en te staan voor de Zoon des mensen. Amen.

 

Het woord der zaligheid

Hand. 13:26. Tot u is het woord dezer zaligheid gezonden.

Paulus predikt hier in dit hoofdstuk Christus Jezus; en in dit vers past hij deze preek op zijn hoorders toe, en dat doet hij zeer nauw. Meer in het bijzonder kunnen wij in de woorden letten (1.) Op de beschrijving van de natuur van het Evangelie; het is het woord der zaligheid. (2.) Op de overdracht of opdracht, aantonende tot wie het gericht of gezonden is: Tot u; u, mannen broeders, u, Joden en heidenen, tot wie het gepredikt wordt.

Merkt op, dat het Evangelie, als een woord van zaligheid, gezonden wordt tot elke zondaar, die het hoort.

Voordat ik over deze leer ga spreken wil ik de volgende tegenwerping, die daar tegen kan worden aangevoerd, uit de weg ruimen. Wordt de roeping van het Evangelie hier in de tekst niet beperkt tot degenen, die God vrezen?

Ik antwoord: 1. Indien door hen, die God vrezen, godsdienstige mensen worden verstaan, in de harten van welken God Zijn vrees heeft gelegd, dan zullen die mensen het meest van allen het woord van de zaligheid verwelkomen, omdat zij het meest zien, dat zij het nodig hebben; doch de boodschap van het Evangelie wordt hier niet tot hen beperkt, met uitsluiting van anderen. Neen, de apostel spreekt hier tot allen, die hem horen, beiden begenadigden en onbegenadigden, zoals niet alleen uit deze tekst blijkt: "Mannen broeders, kinderen van het geslacht Abrahams, en die onder u God vrezen, tot u is het woord van deze zaligheid gezonden"; maar ook in de toepassing van deze preek op de onbegenadigden, zowel als op de begenadigden, vs. 40 en 41 vergeleken met de twee voorafgaande verzen.

2. Er is een vrees voor God, die de vrucht van overtuiging is, en een vrees Gods, die vrucht van de bekering is; de eerste is door de wet; de laatste is door het Evangelie. Waarschijnlijk wordt de eerste hier voornamelijk bedoeld; want op die tijd was het Woord met kracht; het vervulde het gehoor van de apostel met ontzag en vrees. Hoewel geen zondaar, ook niet de domste, die het Evangelie hoort, van de roeping ervan is uitgesloten, zodat gezegd kan worden, dat het woord van de zaligheid tot hem niet gezonden is, maar integendeel tot iedereen gezonden wordt; toch zal niemand dan zij, die God vrezen, zo, dat zij met ontzag en vrees vervuld zijn voor God, Die in het Woord tot hen spreekt, en overtuiging van zonde en van hun behoefte aan deze zaligheid hebben, het woord van deze zaligheid aannemen en verwelkomen. Indien zij toch God en Zijn toorn niet vrezen, geen gevoel van zonde hebben, en dat zij de verdoemenis verdienen, zullen zij het woord van de zaligheid niet waarderen, doch dit integendeel verachten of minachten. Deze tekst bepaalt dan ook het woord van de zaligheid niet, alsof het alleen gezonden was tot hen, die God vrezen, doch het wijst alleen aan hoe en op welke wijze het woord van deze zaligheid wordt aangenomen en gunstig ontvangen, en hoe het niet zal worden aangenomen door hen, die in het minst geen ontzag en vrees voor God hebben.

3. Zij, die tot enig gevoel van zonde, en vrees en ontzag voor God ontwaakt zijn, zijn het meest geneigd te menen, dat het woord van de zaligheid tot hen niet gezonden is, daarom worden zij in het bijzonder geroemd en aangemoedigd om het aan te nemen, omdat zij bang zijn het woord toe te passen. Anderen, die geroepen worden, willen niet komen; doch zij die met deze vrees bezet zijn, willen wel, doch missen de moed. Daarom zegt de Heere, als het ware, tot hen: "Vreest niet te komen, want tot u is het woord van deze zaligheid gezonden."

4. Dat het woord van de zaligheid tot allen gezonden is, ook tot hen, die het door gemis van vrees Gods verwerpen, blijkt duidelijk beide uit deze tekst en het verband waarin hij voorkomt, vergeleken met andere Schriftuurplaatsen. Ziet de opdracht: (Mark. 16:15) "Gaat heen in de gehele wereld, predikt het Evangelie aan alle creaturen." (Jes. 46:12) "Hoort naar Mij, gij stijven van hart; gij, die ver van de gerechtigheid zijt." (Openb. 3:20) "Ziet, Ik sta aan de deur, en Ik klop; indien iemand Mijn stem zal horen, en de deur open doen, Ik zal tot hem inkomen, en Ik zal met hem avondmaal houden, en hij met Mij:" iemand, wie hij ook zij. Kortom, het woord van de zaligheid, betekenende alles wat tot zaligheid nodig is, is gericht tot alle zondaren, die deze zaligheid nodig hebben. Het Evangelie zou geen blijde boodschap voor alle volken zijn, als enig zondaar was uitgesloten.

De roeping is dan ook tot alle einden der aarde: "Wendt u naar mij toe, en wordt behouden." "Wie wil, die kome, en neme het water des levens om niet." "Tot u, o mannen, roep Ik, en Mijn stem is tot der mensen kinderen." "O alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld, en zonder prijs, wijn en melk."

In het verhandelen van de opmerking, zal ik de volgende verdeling volgen:

I. Ik zal een weinig spreken over deze zaligheid.

II. Over het woord van deze zaligheid.

III. Over het zenden van dit woord.

IV. Toepassing maken.

I. Ik zal eerst een weinig over deze zaligheid spreken, en de overweging wat het veronderstelt, en wat het insluit.

1e Het veronderstelt ellende. Onze ellendige staat van nature is een staat van vervreemding van God. Wij zijn "zonder God, en vervreemd van het leven Gods; vervreemd van het burgerschap Israëls." Het is een staat van vijandschap: "Het bedenken des vleses is vijandschap tegen God;" wij zijn in dadelijke opstand tegen Hem. Het is een staat van duisternis en onkunde: wij zijn "uitgeroeid, omdat wij zonder kennis zijn." Het is een staat van dienstbaarheid aan de zonde, de duivel, de wereld. en menigerlei begeerlijkheden; wij zijn geboeid en gevankelijk weggevoerd. Het is een staat van onmacht; wij zijn van nature krachteloos; wij kunnen zelfs niet om onze bevrijding bidden; wij zijn van onszelf niet bekwaam iets te denken, als uit onszelf. Het is een hulpeloze staat, een put waar geen water in is, een troosteloze staat, een staat van verbijstering, een vervloekte en veroordeelde staat; want, "die niet gelooft is reeds veroordeeld." Die het Evangelie niet gelooft, is reeds door de wet veroordeeld: "Vervloekt is een ieder, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen." Het is een staat des doods, van de geestelijke dood, en van de wettelijke dood.

2e Wat sluit het in? Het sluit de ganse verlossing in, die door Christus verworven is, en de gehele toepassing daarvan door de Geest. Het is zaligheid of verlossing uit een staat van vervreemding tot een staat van kennis van God; van vijandschap tot vrede en verzoening; van duisternis tot licht; van dienstbaarheid tot vrijheid. Het sluit in vergeving en rechtvaardigmaking, aanneming tot kinderen, heiligmaking van nature, hart en leven, gemeenschap met God, en hiernamaals een heerlijke opstanding van het lichaam, en eeuwig leven en heerlijkheid in eeuwig met de Heere te zijn.

II. Ons tweede punt was, dat ik een weinig zal spreken over het woord van de zaligheid; dat ik kan doen door de vier volgende vragen te beantwoorden.

Vraag 1. Wat is het woord van de zaligheid?

Antwoord. Niet de wet, maar het Evangelie; dat is de kracht Gods tot zaligheid. Alles wat Christus en de zaligheid door Hem ontdekt is het Evangelie.

Vraag 2. Waarom wordt ‘t het woord van de zaligheid genaamd?

Antwoord. Omdat het de zaligheid ontdekt, de zaligheid beschrijft, de zaligheid overbrengt, evenals een koopbrief een eigendom, of een testament een legaat; het biedt de zaligheid aan en stelt een verband vast tussen het geloof en de zaligheid voor alle zondaren van het menselijk geslacht; want "een ieder, die gelooft zal zalig worden," en omdat ‘t het orgaan of werktuig is waardoor de Geest de zaligheid toepast.

Vraag 3. Hoe werkt het woord in de hand van de Geest, wanneer het geloofd wordt tot zaligheid?

Antwoord. Het werkt als zaad, dat in de grond wordt geworpen. Het werkt als de regen en de dauw: "Mijn leer druppe als een regen, Mijn rede vloeie als een dauw." Als het licht: "Het volk, dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien; het is een licht schijnende in een duistere plaats." Als vuur: "Is Mijn Woord niet alzo, als een vuur?" Als water, als wind, als een zegel, dat de goddelijke natuur indrukt; als een spiegel waardoor wij de heerlijkheid Gods zien; als balsem ter genezing: "Hij zond Zijn Woord uit, en heelde ze."

Vraag. 4. Wat zijn de hoedanigheden van dit woord van de zaligheid?

Antwoord (1.) Het is een goddelijk Woord: "Het woord Gods." God, Vader, Zoon, en Heilige Geest is er de Werker van. Daarom wordt het Evangelie "het Evangelie Gods" genaamd: (Rom. 1:1 en 15:16) "Afgezonderd tot het Evangelie Gods, opdat ik een dienaar van Jezus Christus zij onder de heidenen, het Evangelie Gods bedienende." (2.) Het is een woord van God in Christus: (Hebr. 1:1 en 2:3) "God voortijds veelmaal, en op velerlei wijze, tot de vaderen gesproken hebbende door de profeten, heeft in deze laatste dagen tot ons gesproken door de Zoon. Hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zo grote zaligheid geen acht nemen? Die begonnen zijnde verkondigd te worden door de Heere, aan ons bevestigd is geworden van degenen, die hem gehoord hebben." Het is "in de handen des Middelaars gesteld, ja en amen in Hem." Het is ons door Christus gegeven en in Zijn bloed verzegeld: "Dit is het Nieuwe Testament in Mijn bloed." (3.) Het is een genadig woord van God in Christus; het is vrij, om niet; het wordt niet gegeven of onthouden wegens onze goedheid of slechtheid; onze goedheid bevordert het niet, en onze slechtheid verhindert het niet. Het is een woord, dat uit zuivere genade komt, en voortvloeit uit de vrije barmhartigheid van Hem, Die de God van alle genade is. Het is zo’n genadig woord, dat het alle genade bevat. (4.) Het is dan ook een volmaakt woord, dat al onze zaligheid bevat; want het bevat God, Christus en de Geest in zich. Het bevat een gerechtigheid in zich, die een wettig recht geeft op het eeuwige leven, namelijk, de gehoorzaamheid van Christus: een wettige borgstelling tegen de eeuwige dood, namelijk, de voldoening en de dood van de Borg. Het bevat al de delen van het levens in zich, en wordt daarom terecht het Woord des levens genaamd: het leven in zijn begin in de wedergeboorte: "Naar Zijn wil heeft Hij ons gebaard door het Woord der waarheid;" het leven van de rechtvaardigmaking: wij worden gerechtvaardigd in het geloven en het aannemen van Christus onze gerechtigheid, zoals Hij in het Woord wordt aangeboden; het leven van de heiligmaking, het leven van de vertroosting, en het leven van de heerlijkheid hiernamaals. (5.) Het is een gewis woord: "de gewisse weldadigheden Davids;" het is vaster en zekerder dan een stem uit de hemel, zelfs dan die, welke de discipelen op de berg hoorden: (2 Petr. 1:19) "En wij hebben het profetische woord, (Engelse overzetting) dat nog vaster is." (6.) Het is een genadig, volmaakt, vast woord van God in Christus tot zondaren, zowel als tot heiligen; het is tot zondaren, van Adams geslacht, want het biedt een middel aan voor hun krankheid. Dit leidt mij tot

III. Het derde punt, namelijk, dat ik iets zal zeggen over het zenden van dit woord. Wij kunnen hier onderzoeken van Wie, door wie en waartoe het gezonden wordt.

1e Van Wie is het gezonden?

Antw. Het is een Woord der zaligheid, dat van de God der zaligheid gezonden is, bij Wie uitkomsten zijn tegen de dood; en het draagt het stempel, dat het van Hem is. Gelijk het Woord het woord Gods is, zo ook heeft Hij het gezonden: "Hij zond Zijn Woord uit, en heelde ze" (Ps. 107:20).

2e Door wie is het gezonden?

Antw. Niet door engelen, maar door mensen: "Zo zijn wij dan gezanten van Christus wege" (2 Kor. 5:20) Weliswaar zond God Zijn Woord eerst door Christus: "Hij heeft alzo lief de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft;" maar dan zendt Christus het door mensen, opdat wij niet, evenals Israël vanouds, bevreesd zouden worden bij Zijn verschijning: "Wij hebben deze schat in aarden vaten" (2 Kor. 4:7).

3e Tot wie heeft Hij dit woord van deze zaligheid gezonden?

Antw. Tot alle zondaren, die het horen. Een ieder, die naar het woord van de zaligheid uitziet, zal ervaren, dat het op hem ziet: (Gen. 12:3) "Ik zal zegenen, die u zegent en vervloeken, die u vloekt; en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden." Wat was het Evangelie, dat aan Abraham gepredikt werd? "In u, of, in uw zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde." Is dit niet ook een woord van zaligheid tot ons? Het sluit allen in, zodat elke zondaar het mag aangrijpen: (1 Tim. 1:15) "Dit is een getrouw woord, en aller aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is, om de zondaren zalig te maken." Christus is gekomen, om zondaren tot bekering te roepen: (Spr. 1:22,23) "Gij slechten, hoelang zult u de slechtheid beminnen? En de spotters voor zich de spotternij begeren? En de zotten wetenschap haten? Keert u tot Mijn bestraffing: Ziet Ik zal Mijn Geest ulieden overvloediglijk uitstorten." (Jes. 46:12) "Hoort naar Mij, gij stijven van hart; gij, die ver van de gerechtigheid zijt." Het is een woord, dat voor zondaren gepast is, en wanneer dan ook gevraagd wordt:

4e Waartoe wordt het aan zondaren gezonden? dan is het

antwoord. Voor hetzelfde doel waartoe een geneesmiddel wordt gezonden tot iemand met een dodelijke krankheid; want Christus komt in het Woord, en wordt daar aangeboden tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking en verlossing (1 Kor. 1:30). Meer in het bijzonder, het is gezonden als een woord van vergeving aan veroordeelde zondaren: "Ik, Ik ben het, Die uw overtredingen uitdelg, om Mijnentwil, en Ik gedenk uw zonden niet." Elke veroordeelde zondaar mag het dan ook aangrijpen, zeggende: Tot mij is dit woord van deze zaligheid gezonden. Het is gezonden als een woord des vredes tot de opstandige zondaar, zeggende: Christus heeft gaven genomen, om uit te delen onder de mensen, ja ook aan de wederhorigen." O, mag de zondaar zeggen, ik ben een wederhorige, hier is een woord voor mij. Het is gezonden als een woord des levens tot de doden: "De ure komt, en is nu, wanneer de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben zullen leven." Het is een woord van vrijheid tot de gevangenen: (Jes. 61:1) "De Geest des Heeren Heeren is op mij, omdat de Heere mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen de zachtmoedigen; Hij heeft mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van harte, om de gevangenen vrijheid uit te roepen, en de gebondenen opening van de gevangenis." Het is een woord van genezing tot de kranken; want het Woord zegt: Ik ben de Heere uw Heelmeester." Het is een woord van reiniging, of een reinigend woord tot de onreine: "Ik zal rein water op u sprengen, en gij zult rein worden; van al uw onreinheden en van al uw drekgoden zal Ik u reinigen." Het is gezonden als een woord van besturing tot de verbijsterden: "Ik zal de blinden leiden door de weg, die zij niet geweten hebben, Ik zal ze doen treden door de paden, die zij niet geweten hebben; Ik zal de duisternis voor hun aangezicht tot licht maken, en het kromme tot recht; deze dingen zal Ik hun doen, en Ik zal ze niet verlaten." Het is gezonden als een verkwikkend woord tot de vermoeiden: "De Heere Heere heeft mij een tong der geleerden gegeven, opdat ik wete met de moeden een woord ter rechter tijd te spreken." Het is gezonden als een vertroostend woord tot de ongetroosten; het brengt de goede tijding over van de rivier, welker beekjes de stad Gods verblijden, en van Christus, de Vertroosting Israëls. Het is gezonden als een trekkend en versterkend woord tot de krachteloze ziel, zeggende: Hij geeft de moede kracht, en vermenigvuldigt de sterkte dien, die geen krachten heeft. Uw volk zal zeer gewillig zijn in de dag van Uw heirkracht. Wanneer Ik van de aarde zal verhoogd zijn zal Ik ze allen tot Mij trekken." Kortom, het is gezonden als een woord van zaligheid, allerlei zaligheid en verlossing, tot de verloren ziel, zeggende: "Christus is gekomen om te zoeken en zalig te maken dat verloren was, en dat wij niet verlost zijn door vergankelijke dingen, zilver of goud, maar door het dierbaar bloed van Christus."

IV. Ons laatste punt was, de toepassing.

Is het zo, dat het woord van de zaligheid gezonden is tot iedere zondaar, die het hoort, dan

1e Ziet hieruit de goedgunstigheid van God in Christus over zondaren van het menselijk geslacht. Waarom heeft Hij zo’n onderscheid gemaakt tussen zondigende mensen en zondigende engelen? Nooit werd een woord van zaligheid gezonden tot engelen, die gezondigd hebben; neen, die worden met eeuwige banden onder de duisternis bewaard tot het oordeel van de grote dag; maar "tot u, o mannen, roep Ik, en Mijn stem is tot der mensen kinderen; tot u is het woord van deze zaligheid gezonden.

2e Ziet wat een kostbaar boek de Bijbel is, die dit Woord van de zaligheid bevat. O hoc behoren wij de Schriften te onderzoeken, waarin wij menen, en dat terecht wanneer wij het doen, het eeuwige leven en de zaligheid te hebben, die daarin tot ons worden overgebracht. Waarom? Wel, zij getuigen van Christus, en wij behoren voornamelijk de woorden van het eeuwige leven, de woorden van de zaligheid, die daar te vinden zijn, na te speuren.

3e Ziet hieruit wat een dierbare zegening het Evangelie en de uitdeling daarvan is, en hoe welkom de bediening van het Evangelie ons moet zijn: (Rom. 10:15) "Hoe lieflijk zijn de voeten van degenen, die het goede verkondigen!" Die het woord van de zaligheid bekend maken. Hoe droevig is het wanneer de evangeliedienaars geen lieflijke voeten hebben, wanneer zij hun voeten bevuilen door in de modder van afvalligheid en verdorvenheid te stappen, en daardoor maken, dat arme zielen walgen van het Evangelie, dat zij prediken. Wat is het treurig wanneer zij, die belijden, dat zij het Evangelie des vredes verkondigen, hun voeten bevuild hebben in de modder van de dwaling! Hoe begeerlijk is het wanneer zij het Evangelie des vredes in hun mond, en lieflijke schoenen aan hun voeten hebben; wanneer zij geschoeid zijn met de bereidwilligheid van het Evangelie des vredes, en met een wandel naar het Evangelie, weigerende met anderen in een koers van afvalligheid mee te lopen!

4e Ziet hieruit de onverantwoordelijkheid, van het Evangelie door ongeloof te verwerpen, nu het gezonden is tot een ieder, die het hoort. De mensen hebben geen dekmantel voor hun ongeloof, geen grond om te zeggen: Dit woord van zaligheid is niet tot mij gezonden: ja, tot u is het gezonden, wie u ook bent; het is een touw, dat uw verdrinkende ziel wordt toegeworpen, opdat u het mag aangrijpen.

5e Ziet hieruit hoe schuldig zij zijn, die de deur vernauwen en de roeping van het Evangelie belemmeren, die in kracht zeggen: als u zulke kenmerken niet hebt is het Evangelie niet voor u; het is alleen op die en die voorwaarden voor u. Dit is het Evangelie tot geen Evangelie maken. Het is alsof Christus is gekomen niet om zondaren, maar om heiligen zalig te maken. Zij spreken het werkelijke doel van het Evangelie tegen, dat een woord van de zaligheid is tot zondaren van alle soorten en grootten: Tot u is het woord van deze zaligheid gezonden. Voor u, o zondaar, is de deur van de zaligheid geopend. Alles wat deze deur nauwer maakt, elke leer, die u hoort, welke het aanbod van het Evangelie belemmert, en strekt, om u te doen veronderstellen, dat er voor u geen plaats, voor u geen toegang is, dat mag u verdenken, dat het of geen Evangelieleer is, of dat het zo’n wettisch mengsel is, dat u het behoort te schuwen als de duivel, omdat het u van Christus en de zaligheid afhoudt.

6e Ziet hier de grond van Gods twist op deze dag, alsmede een tegengif tegen de dwalingen en kwaden van onze tijd. De voornaamste grond van Gods twist met het geslacht daar wij onder leven is, dat het woord van zaligheid verworpen wordt. Waarom anders spreekt Hij nu in toorn en oorlog, dan omdat wij niet naar Hem willen luisteren wanneer Hij in goedertierenheid en ontferming tot ons spreekt. Ons land is doof geweest voor Gods Woord en voor de waarschuwingen Gods. De gerechtshoven zijn doof geweest voor het Woord van God, voor het Woord van zaligheid, waardoor zij geroepen zijn zich te bekeren en terug te keren tot de Heere; doof voor elk getuigenis. die opgeheven is tot hervorming; en het ganse land is doof geweest voor de stem Gods in het Evangelie. En wat zullen wij doen als God nu zal donderen en brullen uit Sion, en zeggen, dat u zult horen waar u het doofst bent; als u de stem van het Woord niet wilt horen, dan zult u de stem van het zwaard horen. O wat is de twist? Wel, God zegt: "Deze is mijn geliefde Zoon, hoort Hem." Neen, maar wij weigeren naar Hem te horen. De algemene Synode heeft geweigerd naar Hem te horen, zij hebben meer het oor geleend aan een beschermheer, of een grote, en die meer gehoorzaamd dan de stem van Christus. Hij zeide: "Hoedt Mijn schapen; weidt Mijn lammeren;" maar zij zeggen: neen, laat ze maar door de wolven verscheurd worden, liever dan, dat wij mensen van staat en macht zouden mishagen en ergeren. Hoe rechtvaardig mag de Heere tot dezulken zeggen: "Gaat tot de goden, die u gediend hebt," en ziet of die u kunnen verlossen in de dag van de dood, of in de dag des toorns.

Ziet hier ook een tegengif tegen vele dwalingen van deze tijd. Hier is een tegengif tegen enthousiastische of geestdrijverige dwalingen, namelijk, als wij het Woord van God tot de regel en grond stellen van het geloof en elke bijzondere plicht. Sommigen zullen zeggen, wij moeten wachten op het uitstorten van de Geest; zolang de Geest niet komt, is het niets gedaan; daarom moeten wij stilzitten en niets doen, hetzij inzake het werk van onze zaligheid, of het werk van de wedergeboorte, of in persoonlijk of openbaar werk. Wel, hier is een bedrog, hier is geestdrijverij, als wij de Geest, en niet het Woord van God, tot de regel van het geloof en de plicht maken. Toen God aan de Rode Zee tot Mozes sprak: "Zeg de kinderen Israëls, dat zij voorttrekken," mocht het ongeloof zeggen: Wat? Voorttrekken, in de zee, en allen verdrinken? Neen, wacht totdat wij zien, dat de wateren gekliefd worden. Neen, zegt God, "Zeg het volk, dat zij voorttrekken!" En op het Woord en de roeping Gods voorttrekkende, die Zijn roeping en Zijn Woord tot de regel van het geloof en de plicht maakte, bevonden zij, dat in die weg de zee voor hen gekliefd werd. Op Gods werken te wachten, hetzij uitwendig of inwendig, zonder de roeping van Zijn Woord te beantwoorden en voort te gaan in de weg van de plicht, is te wachten zonder machtiging; het is een waan, een verzoeken van God. U moet ten doel hebben het woord van de zaligheid te geloven, dat tot u gezonden is. Zij die wij Kwakers noemen, zeggen, dat wij niet behoren te bidden voordat de Geest ons beweegt; zij maken de inwendige aandrijvingen van de Geest, en niet het Woord van God, tot de regel van de plicht. Zo is het geen wonder, dat zij misleid worden door een geest van de dwaling, want het Woord van God is het zwaard des Geestes, en al kunnen wij niet strijden zonder de Geest, toch zal de Geest niet voor of met hen strijden, die zijn zwaard niet willen hanteren; al kunnen wij niets doen zonder de Geest, toch zal de Geest niets doen zonder het Woord. Doch indien wij maar eenmaal het zwaard des Geestes in onze hand nemen, ik bedoel, het Woord tot onze regel stellen, en de plicht en het werk van het geloof ten doel hebben, hetwelk het werk Gods is volgens de besturing van het Woord Gods: dan en niet eerder, kunt u verwachten, dat God krachtig zal werken; want Hij zal niet buiten Zijn weg gaan, namelijk, als u uw oor afwendt van naar Zijn Woord te horen, of, als Hij het doet, zal Hij u, voordat Hij verder iets doet, u tot deze weg brengen.

Ziet hier ook een tegengif tegen alle of de meeste van de dwalingen van onze tijd. Hier is een tegengif tegen alle praktische dwaling, tegen alle onheiligheid, loszinnigheid, weelderigheid, hoererij en losbandigheid, die reeds lang, als een machtige stroom, door alle standen van mensen heen gestroomd zijn, van de troon af tot de mesthoop toe, in iedere hoek van het land. Wat zal deze kwaden verhelpen? Alleen het aannemen van deze zaligheid, die in het Evangelie tot ons is gezonden. Het ongeloof in deze zaligheid te verwerpen, die een zaligmaken van alle zonde is, zowel als van ellende; dit ongeloof, dat de Zaligmaker en de zaligheid doet verachten, is de wortel van alle losbandigheid en onheiligheid van deze tijd. Men ziet deze wortel niet, die onder de grond verborgen ligt. Hier is een tegengif tegen het Deïsme van onze tijd. Waarom onderschat men de Schriften, en ontkent men de noodzakelijkheid van goddelijke bovennatuurlijke openbaring? Wel, omdat zij het Woord van de zaligheid verwerpen; zij zien niet, dat het Evangelie alleen het woord van de zaligheid is, en dat er geen zaligheid is dan in het geloof daarvan; doch het geloof van dit woord zou het Deïsme van deze tijd genezen. Hier is een tegengif tegen Arminianisme; want de zaligheid komt niet door de vrije wil van de mens, maar door de vrije genade van God, in een Woord van zaligheid, dat tot ons gezonden is. Hier is een tegengif tegen Arianisme. Zou iemand de allerhoogste Godheid van Christus en Zijn Eigen Godheid loochenen, indien zij geloofden, dat Hij de woorden van het eeuwige leven heeft, en dat een woord uit Zijn mond een Woord van zaligheid is? (Jes. 45:22) "Wendt u naar Mij toe, alle gij einden der aarde; want Ik ben God, en niemand meer." Hier is een tegengif tegen Antinomianisme; want door deze zaligheid worden wij niet zaliggemaakt tot zonde en boosheid, maar van de zonde en boosheid. Omdat het Evangelie een Woord van volkomen zaligheid is, verschijnt de genade van God daarin aan alle mensen, krachtdadig onderwijzende wat de wet bevattelijk leert, namelijk, dat wij de goddeloosheid en de wereldse begeerlijkheden verzakende, matig, en rechtvaardig, en godzaliglijk leven zouden in deze tegenwoordige wereld. Hier is een tegengif tegen wettischheid, of Neonomianisme, zoals sommigen het noemen, dat het Evangelie in een nieuwe wet, en het genadeverbond, als het ware, in een werkverbond verandert. Deze tekst en deze leer tonen aan, dat wij niet door een werk, maar door een woord worden zaliggemaakt; niet door een werk van ons, maar door een woord, dat ons van God gezonden is, namelijk een Woord van zaligheid; (Tit. 3:5) "Hij heeft ons zaliggemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid, die wij gedaan hebben, maar naar Zijn barmhartigheid." (2 Tim. 1:9) "Die ons heeft zaliggemaakt, en geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar Zijn Eigen voornemen en genade, die ons gegeven is in Christus Jezus voor de tijden der eeuwen." Hier is ook een tegengif tegen onkundige predikers van het Evangelie, die de kenmerken van het geloof met de gronden van het geloof verwarren, of de bewijzen van het geloof, met de machtiging tot het geloof, of de voorwaarde van het verbond met de hoedanigheden van de bondelingen; alsof de roeping van het Evangelie alleen tot heiligen, of tot zondaren, die zulke en zulke eigenschappen hebben, was. Zo leiden zij de mensen voor een grond van het geloof tot zichzelf, in plaats van hen uit zichzelf te leiden tot Christus, Die hun in een Woord van zaligheid, dat tot hen gezonden is, wordt voorgesteld. De zaligheid zoals het Evangelie die voorstelt, is het tegengestelde van alle wettische ontwerpen in de wereld. Het wettisch pogen veronderstelt altijd de een of andere goede hoedanigheid in de zondaar, voordat hij zich met het Woord van zaligheid mag bemoeien, en zo sluit dat de deur van het Evangelie, welke het meent te openen. Doch het Evangelie brengt het Woord van zaligheid om niet tot de deur van elke zondaar, en veronderstelt, dat hij van elke goede hoedanigheid, welke ook, vervreemd is, en laat voor geen zondaar plaats over om te zeggen, dat hij niet mag toegaan.

7e Ziet hieruit welk belang een ieder erbij heeft, zich te beproeven en te onderzoeken welk onthaal hij geeft aan het Woord van de zaligheid, dat tot hem gezonden is. Hebt u het op een zaligmakende wijze aangenomen, of niet?

l. Hebt u het aangenomen als Gods Woord, het Woord bij uitnemendheid, het Woord van God in Christus, en hebt u aangenomen, "niet als der mensen woord, maar gelijk het waarlijk is als Gods Woord, dat ook werkt in u, die gelooft?" (I Thess. 2:13).

2. Hebt u het aangenomen als het Woord van de zaligheid, een tegenwoordige zaligheid van zonde en toorn, die u nodig hebt, deze nabije zaligheid: (Jes. 56:12,13) "Ik breng Mijn gerechtigheid nabij, de stijven van hart, en hen die ver van de gerechtigheid zijn; Mijn heil zal niet vertoeven;" deze grote zaligheid, deze verworven zaligheid, deze beloofde zaligheid, deze aangeboden zaligheid, die nu wordt aangeboden. Het geloof vestigt zich op iets, dat tegenwoordig is. U behoeft niet te zeggen: (Rom. 10:6-8) "Wie zal in de hemel opklimmen? Het is Christus van boven afbrengen. Of: Wie zal in de afgrond neerdalen? Het is Christus uit de doden opbrengen. Maar wat zegt de rechtvaardigheid, die uit het geloof is? Nabij u is het Woord, in uw mond en in uw hart. Dit is het Woord des geloofs hetwelk wij prediken."

4. Hebt u het aangenomen als een gezonden zaligheid, als van God gezonden, als Gods gift, door de hand van Zijn gezanten gezonden, om niet en vrijmachtig gezonden, zonder dat u er om zocht, gezonden uit de voorraadschuur van de goddelijke genade?

5. Hebt u het aangenomen als gezonden tot zondaren, tot zondaren in het algemeen? Hier is een boodschap van grote blijdschap voor alle volken. (Jes. 25:6) "En de Heere der heirscharen zal op deze berg allen volken een vetten maaltijd maken, een maaltijd van reinen wijn, van vet vol mergs, van reine wijnen, die gezuiverd zijn."

6. Hebt u het aangenomen als tot u in het bijzonder gezonden? Tot u, zondaren, zegt de algemene uitdeling, tot u, zondaar, in het bijzonder, zegt de bijzondere aanbieding: "Wie wil, die kome." Hebt u het dan aangenomen. als tot u gezonden, hoewel u een schuldig zondaar was; tot u, hoewel een snood zondaar? Hebt u het onthaald met een mij, een mij van persoonlijke toepassing, zeggende: Hier is een aanbieding aan mij, een gift aan mij, een belofte uit de hemel aan mij? Hebt u ervaren, dat u bij name geroepen werd, en gezegd: Ik heb, in dit Woord van de zaligheid, recht ontvangen, Christus aan te grijpen, en in de zaligheid, die Hij met Zich brengt, en zo vat ik Hem op Zijn Woord: Ik geloof Heere, kom mijn ongelovigheid te hulp?" Hebt u hierop de kracht van dit Woord ondervonden, dat het als een Woord van de zaligheid, u verloste van uw twijfelingen en vrezen, uw banden en boeien, u redde uit uw hulpeloze en hopeloze toestand, en u deed hopen op een volkomen verlossing van zonde en ellende? Hebt u een begonnen zaligheid ervaren in het geloof van het Woord van de zaligheid, waardoor u werd wedergeboren tot een levende hoop? Begint deze hoop uw hart te reinigen? En begint dit geloof te werken door liefde tot God, en haat tegen de zonde en tegen uzelf wegens de zonde? En is uw voortdurende toevlucht tot dit Woord van de zaligheid, of tot de belofte Gods in Christus om al uw zaligheid?

8e Ziet hieruit wat een stof van blijdschap en lof de gelovigen hebben, die tot het besluit gebracht zijn het Woord van de zaligheid aldus te ontvangen; want wanneer het Woord van de verlossing door genade wordt aangenomen, dan is het werk van de zaligheid begonnen, en u behoeft u nu niet ongerust te maken, al is het, dat u geroepen wordt uw zaligheid uit te werken met vrees en beven; want het is God, Die in u werkt beide het willen en het werken. Hij, Die het goede werk in u begonnen heeft, zal dat voleindigen tot op de dag van Jezus Christus. Het Woord van de zaligheid mag voor u, o gelovige, al de dagen van uw leven, het woord van de vertroosting zijn; want het is een woord van de zaligheid, dat u niet alleen gebracht heeft uit de zondige ellendige staat daar u in was, maar het is ook een Woord van zaligheid dat in elke toestand de goede tijding van de zaligheid brengt; zaligheid van de duivel, de wereld en het vlees; zaligheid en verlossing uit de handen van al uw vijanden; zaligheid van de prikkel des doods, zaligheid of verlossing van de verschrikking van het oordeel, van de vloek van de wet, en van de schuld van al uw zonden; zaligheid niet alleen van alle kwaad, maar zaligheid tot het eeuwige leven, want het Woord van de zaligheid, dat u door genade hebt aangenomen en gunstig ontvangen, bevat al de woorden van het eeuwige leven. Het Woord van de zaligheid is voor u het Woord des levens, wanneer u onder dodigheid verkeert, en het Woord van vrijheid, wanneer u onder dienstbaarheid bent; een Woord van rust, wanneer u moe bent, en een Woord van ondersteuning, wanneer u onder enigerlei nood en benauwdheid verkeert. Het is een Woord van zaligheid, dat bevestigd is met eden van God: "Opdat wij door twee onveranderlijke dingen, in welke het onmogelijk is, dat God liege, een sterke vertroosting zouden hebben, wij namelijk, die de toevlucht genomen hebben om de voorgestelde hoop vast te houden."

9e Ziet hier stof tot verschrikking van hen, die geen acht geven op deze grote zaligheid, die door dit Woord tot hen gezonden is. "Hoe zullen zij ontvlieden, indien zij op zo grote zaligheid geen acht nemen," een zaligheid, die hun zo nabij gekomen is? O zondaar, het is een zaligheid, die u thuis gezonden is, en zult u die verwerpen? Een zaligheid, die tot uw oor gebracht is, zeggende: "Hoor, en uw ziel zal leven." Het is een Woord van zaligheid, dat tot uw hart is gezonden, en waardoor God aan de deur van uw hart klopt. O, zult u zich van Hem afkeren, Die van de hemel spreekt? Indien u het Woord van genade in het Evangelie niet wilt horen, dat zegt; "Tot u is het Woord van deze zaligheid gezonden;" dan moet u er op rekenen, dat u het Woord van Zijn toorn in de wet zult horen, zeggende, ja, zwerende in Zijn toorn, dat u in Zijn rust niet zult ingaan. Als u God niet vreest, zoals mijn tekst zegt, als u nooit overreed zult worden, de Heere te vrezen en Zijn goedheid, zoals die geopenbaard is in het Woord van zaligheid, dat tot u gezonden is, dan moet u er op rekenen, dat u de Heere en Zijn toorn zult vrezen, zoals die in het Woord van de veroordeling is geopenbaard, dat de wet uitspreekt tegen hen, die het Evangelie niet geloven: (Joh. 3:18) "Die niet gelooft is reeds geoordeeld". Er is geen ontkomen aan dit vonnis van veroordeling, dan door het Woord van zaligheid aan te nemen.

10e Ziet hieruit hoezeer het eens ieders belang is dit woord van de zaligheid aan te nemen, gunstig te ontvangen en te verwelkomen. "O hoort, en uw zielen zullen leven." Hoort het lieflijk geklank van de zaligheid, o verloren, verloren gaande zondaar, voordat de deur van ontferming gesloten en de dag van de genade voorbij is. Overweegt:

1. Welke soort van zaligheid aan u is aangeboden. Het is een geestelijke zaligheid, de zaligheid van de onsterfelijke ziel: "Want wat zou het de mens baten, zo hij de gehele wereld won, en aan zijn ziel schade leed?" Indien u uw zielen niet wilt verliezen en verderven, o, neemt dan het Woord van zaligheid aan. Het is een dierbare zaligheid, zij loopt door het kanaal van het bloed van Christus. Zij wordt u om niet in uw hand gegeven, hoe duur zij ook door de Verlosser gekocht is. U hebt er niets voor te betalen, zij is reeds tot de volle prijs betaald; de voorwaarde is vervuld. Het is een volkomen zaligheid, een zaligheid van alles waarvan u zaliggemaakt en verlost moet worden; een zaligheid en verlossing van ongeloof, vijandschap, godloochening, hardheid van het hart, doodheid van het hart, en van alles, wat u tegenwerping doet maken tegen het aannemen van deze zaligheid. U zegt, dat u niet kunt geloven, dat u zichzelf niet kunt bekeren; maar wilt u zaliggemaakt worden van uw ongeloof en uw onboetvaardigheid? Dit, en al het andere wat nodig is tot zaligheid, wordt tot u gezonden, wanneer het Woord van zaligheid tot u gezonden wordt. Wilt u een Zaligmaker verwelkomen om u van alles zalig te maken, om wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking, verlossing, en alles voor u te zijn? Het is een eeuwige zaligheid. Wilt u gelukzalig zijn na de dood, en een eeuwigheid van gelukzaligheid hebben? Het leven en de onverderfelijkheid is door dit Woord van zaligheid aan het licht gebracht. O arme stervende zondaar, overweeg wat een eeuwige zaligheid dit is.

2. Overweegt hoe nodig u deze zaligheid hebt. U hebt een duister verstand en hebt nodig zaliggemaakt te worden van die duisternis en onkunde. U hebt een schuldig geweten, en hebt nodig zaliggemaakt te worden van die schuld. U hebt een hard hart en hebt nodig van die hardheid verlost te worden. U hebt krachtige en sterke verdorvenheden en hebt nodig daarvan te worden zaliggemaakt. U hebt vele harteplagen en hebt nodig van die plagen verlost en genezen te worden. Ziet, al deze zaligheid en oneindig veel meer komt met dit Woord van zaligheid; geen zaligheid die u nodig hebt, uitgezonderd. Uw nooddruft is groot, de dood is dichtbij, het oordeel nadert: "Nu is het de welaangename tijd, nu is het de dag der zaligheid." In de dag van het oordeel zal er voor zondaren geen ander woord zijn, dan een woord van veroordeling: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, dat de duivel en zijn engelen bereid is." Doch nu, in de dag van de zaligheid, wordt dit Woord van zaligheid tot u gezonden; nu, nu is het de dag, en misschien, nu of nooit.

3. Overweegt wat een vaste grond dit Woord van zaligheid is voor het geloof, om daarop te geloven. Het is het Woord van God, Die niet liegen kan. Het is bekrachtigd door een eed van God. Het is een Woord, dat bevestigd is door het bloed van de Zoon van God. Het is een Woord, dat betuigd wordt door de Drie, Die in de hemel getuigen. Het is een Woord, dat gesproken is door de ingeving van de Geest Gods: "die oren heeft, die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt." De Geest en de bruid zeggen: Komt; komt en hoort dit Woord van zaligheid; komt en gelooft; komt en past uzelf toe, wat u in dit Woord wordt aangeboden.

4. Overweegt het goed recht, dat u hebt om u met dit Woord van zaligheid in te laten. Het is u gezonden met het doel, dat u het met toepassing voor uzelf zoudt geloven, en opdat een ieder van u, gij man, en gij vrouw, het zoudt ter harte nemen; want tot u is het Woord van deze zaligheid gezonden. Tot u is deze minnebrief van de hemel gezonden. Leest de overdracht en ziet of hij niet aan u is. Hij is aan u overgedragen, o schuldige zondaar, zeggende: Christus is gekomen om zondaren zalig te maken. Hij is aan u overgedragen, o inwoner van de aarde, die nog niet in de hel bent: "Wendt u naar Mij toe, alle gij einden der aarde, en wordt behouden." Hij is aan u overgedragen, o spotter, die tot hiertoe een bespotter van God en de godzaligheid bent geweest: (Spr. 1:20,22,23). De opperste Wijsheid roept overluid daar buiten: zij verheft Haar stem op de straten: Gij slechten, hoelang zult gij de slechtheid beminnen? En de spotters voor zich de spotternij begeren? En de zotten wetenschap haten? Keert u tot Mijn bestraffing; ziet, Ik zal mijn Geest ulieden overvloediglijk uitstorten, Ik zal Mijn woorden u bekend maken." Hij is aan u overgedragen, o wederhorige zondaar. Indien u was uitgezonderd zouden alle mensen dat zijn. Ziet Christus is opgevaren in de hoogte, en heeft de gevangenis gevangen genomen, en heeft gaven genomen om uit te delen aan de mensen; ja ook de wederhorigen, om bij U te wonen, o Heere God. Hij is aan u overgedragen, zwarte en bloedrode zondaar: (Jes. 1:18) "Komt dan, en laat ons samen rechten, zegt de Heere; al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw, al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol." Hij is aan u overgedragen, die naar andere dingen dorst dan naar Christus: (Jes. 55:l,2) "O alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld en zonder prijs wijn en melk Waarom weegt gijlieden geld uit voor hetgeen dat geen brood is? En uw arbeid voor hetgeen dat niet verzadigen kan? Hoort aandachtiglijk naar Mij, en eet het goede, en laat uw ziel in vettigheid zich verlustigen." Waarom dorst en hijgt u naar andere dingen, die u geen voldoening kunnen geven? Ja, hij is aan u overgedragen, o vernederde, niet overtuigde zondaar. Zeg niet, dat het u niet kan aangaan, omdat u niet van uw zonde overtuigd bent. O het Woord van zaligheid is ook tot u gekomen: (Openb. 3:18) "Ik raad u, dat gij van Mij koopt goud beproefd komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden;" ja, tot u, die, zoals in het voorafgaande vers staat, zegt, dat u rijk en verrijkt bent, en geens dings gebrek hebt: en niet weet, dat u bent ellendig, en jammerlijk, en arm, en blind, en naakt. Zorgeloze zondaar, tot u, ja tot u, is het Woord van deze zaligheid gezonden. Is deze minnebrief voor u? O, weet dan, dat u, al hebt u geen wil, toch een recht hebt om die aan te nemen, en Christus daarin.

Indien u zegt, dat u het niet wilt aannemen, gedenkt dan, dat u vrijwillig uw eigen doemvonnis ondertekent. En ik neem getuigen tegen u, dat u de zaligheid niet wilt hebben, dat u niet tot Christus wilt komen, opdat u het leven mag hebben; dat u een snode begeerlijkheid verkiest boven de Heere der heerlijkheid, en zo, bijgevolg, de verdoemenis verkiest boven de zaligheid, de dood boven het leven.

Als het geen wil van hardnekkigheid, maar van onmacht is, zodat u zegt: O, dat mijn wil maar onderworpen was: ziet het Woord van zaligheid komt, om u van die plaag van onwilligheid zalig te maken, zeggende: "Uw volk zal zeer gewillig zijn in de dag van Uw heirkracht". Tot u is het woord van deze zaligheid gezonden, opdat u het zult verwelkomen, en voor zover u het verwelkomt, zover bent u gewillig. Indien u zegt, dat u het Woord niet als een Woord van zaligheid voor uzelf durft aannemen; waarom durft u niet aannemen wat God u aanbiedt? Hoe durfde u tegen God zondigen, toen Hij het u verbood? En nu durft u Zijn Woord niet tot uw zaligheid aannemen, nu Hij het u gebiedt! Hoe durfde u tegen Zijn gebod u aan Zijn grimmigheid wagen? En nu durft u het, op Zijn roeping en op Zijn gebod, niet wagen op Zijn goedgunstigheid door Christus! Was het niet genoeg, dat u Zijn rechtvaardigheid hebt beledigd? En zult u het nu ook nog wagen Zijn barmhartigheid te verachten? Dit is erger dan al uw vorige zonden, dat Hij aanbiedt u van de schuld van al uw zonden zalig te maken, en dat u dit weigert.

Zegt u, dat u niet kunt wegens uw algehele onmacht; dat zal u niet verhinderen. U kunt niet geloven, u kunt niet tot Christus komen; doch gelijk het Woord van zaligheid tot u gezonden is, zo is ook de zaligheid tot u gekomen, omdat u niet tot haar kunt komen. De Zaligmaker is tot u gekomen, omdat u niet tot Hem kunt komen. Bent u voor Hem? Het Woord van zaligheid is een Woord van kracht; er is een trekkende kracht in, om u te trekken, die niet kunt komen: "Wanneer Ik van de aarde zal verhoogd zijn, zal Ik ze allen tot Mij trekken". Bent u gewillig om getrokken te worden? Dan is het Woord van zaligheid in zoverre met kracht tot u gekomen, dat het uw onwilligheid weggenomen en u gewillig gemaakt heeft. Ziet uit naar een nieuwe trek van de almacht; want het is het almachtige Woord van de almachtige God. Er is zaligmakende kracht, trekkende kracht in. Verwelkomt het als zodanig, en op de rechte tijd zult u zowel bekwaam zijn als gewillig. Uw geloof moet niet geoefend worden in het besef van bekwaamheid en geschiktheid van uzelf, maar in het besef, dat u van uzelf onbekwaam en ongeschikt bent. Onze bekwaamheid is uit God, de zaligheid is uit God: (2 Kor. 5:18). "En al deze dingen zijn uit God, die ons met Zichzelf verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening van de verzoening gegeven heeft"; en zij bevat alles wat u nodig hebt tot zaligheid. Indien er het geringste deel van aan u was overgelaten, zou het niet al uw zaligheid bevatten. Wat u niet kunt doen, kan deze zaligheid doen; daarom neemt haar aan en dankt er God voor, dat tot u het Woord van deze zaligheid is gezonden. Amen.

 

De verbroken wet groot gemaakt en heerlijk gemaakt

Jes. 42:21. (Engelse overzetting) De Heere heeft lust aan Hem om Zijner gerechtigheidswille; Hij zal de wet groot maken, en haar heerlijk maken.

Dit hoofdstuk wordt ingeleid met een plechtige oproeping van God de Vader, aan de gehele wereld, beiden Joden en heidenen, om acht te geven op Messias de Vorst, de eeuwige Zoon van God, Die Hij in de volheid des tijd in de wereld zou zenden, om de verlossing van verloren zondaren van het geslacht van Adam op Zich te nemen. Om hun aandacht en bewondering te wekken voor deze buitengewone Persoon worden vele grote en heerlijke dingen van Hem gezegd: als, dat Hij des Vaders Knecht was, Zijn Uitverkorene, de Lieveling en de Verlustiging van Zijn ziel; dat Hij tot Zijn werk bekwaam en geschikt gemaakt, en geroepen werd. Over de lage behandeling gesproken hebbende, die Hij van het Joodse volk zou ondergaan, verklaart de profeet in de woorden van onze tekst, hoe de Vader over Zijn Persoon en Zijn werk dacht. Welke lage en gering gedachten Zijn vrienden en landgenoten van hem ook mogen hebben, toch is Hij "heerlijk in de ogen des Heeren". Gods gevoelens van Hem zijn geheel verschillend van de hunne, want "de Heere heeft lust aan Hem om Zijner gerechtigheidswille". Alsof Hij zeide: Hoewel "Hij veracht was, en de onwaardigste onder de mensen, als een wortel opgeschoten uit een dorre aarde"; hoewel u Hem niet hoger acht, dan alsof Hij doof en stom was, toch is Hij Mijn geliefde Zoon. in Wie Ik Mijn welbehagen heb." Merkt uit dit verband op, dat Gods gedachten over Christus zeer veel verschillen van de gedachten, die een ongelovige wereld van Hem heeft. Een ongelovige wereld met Herodes en Zijn krijgsknechten verachtten Hem. maar Zijn Vader houdt hem voor "het Afschijnsel van Zijn heerlijkheid", en noemt Hem "Zijn Uitverkorene".

De woorden dan in het algemeen zijn de Heere Zijn uitspraak over de gerechtigheid, die door de grote Messias is aangebracht, met de grond daarvan; de Heere heeft lust aan Hem om Zijner gerechtigheidswille.

Wij kunnen daarin aanmerken:

1. De grote en heerlijke Partij van Wie hier wordt gesproken, dat is, de HEERE, Jehovah, de rechtvaardige Rechter, de beledigde Heere en Wetgever, aan Wiens toorn alle mensen onderhevig en onderworpen zijn, door de verbreking en schending van het eerste verbond.

2. Iets, dat van Hem wordt verklaard, dat de aandacht van alle mensen mag trekken, en alle harten met blijdschap en hun monden met lof mag vervullen, namelijk, dat Hij lust aan Hem heeft. Zodra de mens had gezondigd, ontstak de toorn en gramschap Gods over hem, en brak zijn grimmigheid uit als vuur, en niets bleef voor de arme mens over dan een schrikkelijke verwachting van toorn, en hitte des vuurs, om hem en zijn ganse nakomelingschap als een schare verraders en oproermakers te verslinden; doch hier is een verrassende verklaring, dat hoewel Hij vertoornd is, Zijn toorn nochtans is afgekeerd, Zijn fronsen in glimlachen is veranderd: de Heere heeft lust aan Hem.

3. Wij hebben hier de oorzaak en de grond van deze verrassende verklaring. Wat toch is de oorzaak daarvan, dat Hij lust aan Hem heeft? Het is om Zijner gerechtigheidswil; niet om enig rantsoen, verzoening of voldoening, die de zondaar kon geven, want niemand kan op enigerlei wijze zijn ziel, of die van zijn broeder verlossen, noch God Zijn rantsoen geven. De verlossing van de ziel is te kostelijk en zal in eeuwigheid, ophouden; doch het is om de gerechtigheidswille van Hem, "Die de overtreding gesloten en de zonde verzegeld heeft," en zo "een eeuwige gerechtigheid heeft aangebracht." "Want de Heere is rechtvaardig, Hij heeft gerechtigheden lief," en daarbuiten kan Hij niet met welgevallen op iemand van het geslacht van Adam neerzien. Omdat Christus "het einde der wet wordt tot rechtvaardigheid," vervult Hij het gebod, en ondergaat de straf daarvan, waarop de Heere verklaart, dat Hij lust aan Hem heeft, om Zijner gerechtigheidswil.

4. Wij hebben hier de reden waarom de Heere de gerechtigheid van de Borg in de plaats van de zondaar hoog houdt, of waarom Hij zozeer lust aan Hem heeft om zijner gerechtigheidswil; wel, Hij zal de wet groot maken en haar heerlijk maken. De heilige wet van God, die de mens in de staat van de rechtheid als een verbond, of als een eeuwige regel van de gerechtigheid is gegeven, werd geschonden en verbroken, en het gezag van de grote Wetgever werd door de ongehoorzaamheid van de mens beledigd en veracht; doch Christus, als onze Borg, is "geworden uit een vrouw, geworden onder de wet," en door een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, heeft Hij niet alleen de wet, beide in haar gebod en in haar strafschuld, vervuld, maar Hij heeft haar ook groot gemaakt en heerlijk gemaakt, Hij voegt aan de wet, door de waardigheid van Zijn Persoon, Die haar gehoorzaamt, een nieuwe luister en heerlijkheid toe, die zij nooit tevoren had.

Sommigen lezen het laatste zindeel van dit vers aldus: Hij zal de wet grootmaken en (Hem) heerlijk maken, en dan is de mening deze (1.) Christus zal niet alleen de eer van de wet herstellen, maar Hij zal ook aan God, de grote Wetgever, de eer teruggeven. Nooit werd zo’n inkomst van heerlijkheid en eer aan de kroon van de hemel toegebracht, als door de gehoorzaamheid en voldoening van Christus: "Nu, zegt Christus, is de Zoon des mensen verheerlijkt, en God is in Hem verheerlijkt." Door Christus kan God zondaren zaligmaken, en Zijn liefde, genade en barmhartigheid uitlaten op voorwaarden, die eervol zijn voor Zijn wet, rechtvaardigheid, heiligheid, gestrengheid, en andere volmaaktheden, die door de zonde van de mens verkleind en beledigd waren. Of (2.) Hij zal de wet grootmaken, en Hem (dat is Christus) heerlijk maken, en zo genomen is het laatste zindeel van het vers een belofte van de Vader aan de Zoon, dat Hij, op Zijn herstellen van de eer van de wet door Zijn vernedering, Hem heerlijk zou maken door een heerlijke verhoging, en "Hem een Naam zou geven, welke boven allen naam is." In het vervolg van de behandeling zal ik onze overzetting volgen, en de zin, die ik daaraan reeds heb gegeven.

Uit de aldus geopende woorden, trek ik de volgende veelomvattende leer, met bijna dezelfde woorden:

Dat Christus, als onze heerlijke Borg, de wet groot gemaakt en heerlijk gemaakt hebbende, de Heere Heere verklaart, dat Hij lust aan Hem heeft, om Zijner gerechtigheidswil.

Ik zal deze leer in tweeën verdelen:

Ten eerste: Dat Christus, als onze Borg, de wet groot gemaakt en heerlijk gemaakt heeft door Zijn gehoorzaamheid tot de dood.

Ten tweede: Dat hoe ook God misnoegd en getergd was door de zonde van de mens, Hij nochtans lust aan Hem heeft omwille de gerechtigheid van de gezegende Borg.

Ik begin met de eerste, namelijk: "Dat Christus, als de Borg van verloren zondaren de wet groot heeft gemaakt, en haar heerlijk heeft gemaakt"

Ik zal tot bevestiging van deze leer slechts twee Schriftplaatsen aanhalen. De ene is Rom. 8:3,4, waar de apostel zegt, dat door de offerande en de voldoening van Christus, "de zonde veroordeeld, en het recht van de wet vervuld is in ons;" en Rom. 10:4, waar gezegd wordt, dat "Christus het einde der wet is tot rechtvaardigheid een ieder, die gelooft."

In het verhandelen van deze leer, of dit deel van het geheel van deze leer, zal ik met Gods bijstand de volgende orde en wijze van behandeling volgen.

I. Enkele dingen opperen aangaande de wet, en hoe die door de zonde van de mens verkleind werd.

II. Een weinig spreken over de heerlijke Persoon, Die als onze Borg op Zich neemt haar te herstellen.

III. Onderzoeken wat vervat kan zijn in de uitdrukking, dat Hij de wet groot en heerlijk zal maken.

IV. Hoe Hij de wet groot maakt, en langs welke weg Hij haar heerlijk maakt.

V. De redenen aanwijzen van deze leer.

VI. Enige toepassing maken.

I. Ons eerste punt is, dat ik enkele bijzonderheden zal opperen aangaande de wet Gods, die door de zonde van de mens verkleind en verlaagd is.

1e U moet dan weten, dat hier met de wet voornamelijk de zedelijke wet van de tien geboden wordt bedoeld, die eerst op de harten van onze eerste ouders bij hun schepping is ingedrukt, en later, omdat die afdruk door de val zeer geschonden en onduidelijk was geworden, aan Israël uit de mond Gods op de berg Sinaï bekend gemaakt, en op stenen tafelen geschreven, en tot gebruik voor Israël in de ark werd weggelegd. Deze wet wordt hier bedoeld. De ceremoniële en rechterlijke wetten waren bijzonder voor de Joden of het burgerschap Israëls, doch de zedelijke wet was er zodra de mens geschapen werd, en is verbindend voor alle volken. Wegens de verbreking van deze wet werd de mens veroordeeld, en zijn ganse nakomelingschap onder de vloek gelegd, daarom moet het deze wet zijn, waartoe Christus, als onze Borg, is gekomen, om die groot en heerlijk te maken. Ik voeg hier aan toe:

2e Dat de zedelijke wet niets anders is dan een afschrift van de oorspronkelijke heiligheid en zuiverheid van Gods natuur. Gods wezenlijke heiligheid en rechtvaardigheid was, zelfs in de staat van de rechtheid, een voorbeeld, dat voor de mens te schitterend en verblindend was, daarom neemt Hij er een kopie van, en schrijft die in het hart van de mens, opdat zij een regel van zijn gehoorzaamheid en hart en leven zou zijn, van hem eisende, dat hij heilig zal zijn, gelijk Hij heilig is.

3e De wet een kopie of uitstraling van Gods heiligheid en rechtvaardigheid zijnde, moet zij Hem dierbaarder zijn dan hemel en aarde, of het gehele samenstel van de natuur. Daarom zegt Christus: (Matth. 5:17,18) "Meent niet, dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om die te ontbinden, maar te vervullen. Want voorwaar zeg Ik u, totdat de hemel en de aarde voorbij gaan, zal er niet een jota, noch een tittel van de wet voorbijgaan, totdat het alles zal zijn geschied." Vrienden, welke gering of lage gedachten wij ook van de wet hebben, door de verduisterdheid van ons verstand, toch kan ik u verzekeren, dat zij zo heilig is in het oog van God, dat Hij eerder het samenstel van de natuur uit haar hengsels lichten en tot haar oorspronkelijkheid niet zal terugbrengen, dan dulden, dat zij door zondaren met voeten vertreden wordt, zonder een gepaste verbolgenheid te betonen.

4e Deze wet werd aan onze eerste ouders gegeven onder de vorm van een verbond: hun werd een belofte van het leven gedaan onder voorwaarde, dat zij haar volmaakt zouden gehoorzamen, en er werd een bedreiging van de dood aan toegevoegd in geval van ongehoorzaamheid: "Ten dage, als gij daarvan eet, zult gij de dood sterven." In dit verbond stond Adam als het openbare en plaatsbekledende hoofd van zijn ganse nakomelingschap: was hij in zijn gehoorzaamheid aan de wet van dat verbond gebleven, dan zou hem en al zijn zaad, uit kracht van de belofte Gods, het eeuwige leven verleend zijn, want de inhoud en het hoofdbestanddeel van dat verbond was, zoals de apostel ons zegt: "De mens, die deze dingen doet, zal door dezelve leven."

5e De mens, die aan de vrijheid van zijn eigen wil was overgelaten, verbrak, door het vleiend gesis van de oude slang, de wet van God, en verbeurde zo zijn recht op het leven krachtens dat verbond, en bracht zichzelf en al zijn nakomelingen onder de vloek of de strafschuld van de tijdelijke, geestelijke en eeuwige dood: (Rom. 5:12) "Door één mens is de zonde in de wereld ingekomen, en door de zonde de dood, en alzo is de dood tot alle mensen doorgegaan, in welke allen gezondigd hebben."

6e De wet verbroken en geschonden zijnde, werden de eer van de wet en het gezag van God, de grote Wetgever, als het ware, in het stof gelegd en met voeten getreden door de wederhorige en ongehoorzame zondaar. Toen de mens zondigde, ontkende hij zakelijk, dat de wet heilig, rechtvaardig en goed was, en op dezelfde tijd loochende hij de soevereiniteit van God, met de trotse Farao zeggende: "Wie is de Heere, dat ik Hem zou gehoorzamen?" Ik ben heer, en zal niet meer tot U komen. In één woord, iedere zonde, elke overtreding van de wet, is een verscheuren van Gods banden, en een van zich werpen van Zijn touwen, praktisch zeggende: "Laat de Almachtige van ons wijken, want aan de kennis van Zijn wegen hebben wij geen lust." Wat een ondraaglijke belediging en hoon is dit, welke een mens, die een worm is, de Hoge en Verhevene, Die in de eeuwigheid woont, aandoet! En wat is het een wonder, dat niet "verbolgenheid en toorn, verdrukking en benauwdheid", de ganse eeuwigheid door, iedere zondaar achtervolgen.

7e De wet geschonden en de Wetgever beledigd zijnde, zoals wij dat hebben aangestipt, is de zaligheid van zondaren door de wet en de werken van de wet geheel onmogelijk geworden, en kan geen mens zalig worden, tenzij de eer van de wet en van de grote Wetgever op de een of andere wijze hersteld en teruggegeven wordt. Het is een van de onherroepelijke besluiten van de hemel, dat "geen vlees zal gerechtvaardigd worden voor Hem", tenzij de heiligheid van de wet verdedigd wordt door een volmaakte gehoorzaamheid aan haar geboden, en een volkomen voldoening aan de rechtvaardigheid wordt gegeven voor de beledigingen, die de eer van de grote God en Wetgever zijn aangedaan, zonder dit "zal Hij de schuldige geenszins onschuldig houden". Zo stonden de zaken met Adam voor de eerste belofte van Christus, en zo staat het met al zijn nakomelingen, tenzij zij tot Hem de toevlucht nemen, Die "het einde der wet is tot rechtvaardigheid een ieder die gelooft."

II. Ons tweede punt is, dat wij zullen onderzoeken; Wie Hij is, Die op Zich heeft genomen de wet groot te maken, en haar heerlijk te maken als onze Borg?

Ik antwoord, dat het niemand anders is dan Messias de Vorst, de eeuwige Zoon van God, Die Zich vrijwillig heeft aangeboden als een Borg en Zaligmaker van verloren zondaren, en Die van eeuwigheid met Zijn Vader is overeengekomen, dat Hij, in de volheid van de tijd, niet alleen onze natuur zou aannemen, maar ook de eer van de wet zou herstellen en de rechtvaardigheid ten volle zou voldoen, zeggende: (Ps. 40:8,9) "Zie Ik kom, in de rol des boeks is van Mij geschreven: Ik heb lust, o Mijn God, om Uw welbehagen te doen; en Uw wet is in het midden Mijns ingewands." Nu. deze is de Persoon, Die de wet groot en heerlijk maakt, en over deze heerlijke Persoon worden in dit hoofdstuk vele grote dingen gezegd. Zoals

1. Dat Hij des Vaders Knecht is. (vs. 1). "Ziet Mijn Knecht, Die Ik ondersteun." Hij is wezenlijk aangemerkt in de gestaltenis Gods, en heeft het geen roof geacht Gode evengelijk te zijn", en toch "heeft Hij Zichzelf vernietigd, en de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen". en als een Knecht, is Hem beide Zijn werk en Zijn loon door Zijn Vader toegewezen. Zijn werk was, de verloren zondaren van Adams geslacht te verlossen door Zijn gehoorzaamheid tot de dood; en Zijn loon was, Zijn Eigen en Zijns Vaders eer, en onze zaligheid. Voor deze "vreugde, die Hem voorgesteld was, heeft Hij het kruis verdragen en de schande veracht", achtende Zijn drie en dertigjarigen dienst maar een korte tijd, voor de liefde, die Hij de eer van Zijn Vader en onze zaligheid toedroeg. Ik zeg dit met zinspeling op de dienst van Jacob om Rachel.

2. Hier wordt ons gezegd, dat Hij des Vaders Uitverkorene is: (vs. 1) "Ziet Mijn Knecht, Die Ik ondersteun, Mijn Uitverkorene"; Mijn Uitverkorene, dat is, Hem, Die Ik verkoren heb, volgens Ps. 89:20: "Ik heb hulp besteld bij een Held; Ik heb een Verkorene uit het volk verhoogd." Hij was door Zijn Vader uitverkoren, en wij zijn uitverkoren in Hem: (Ef. 1:4) "Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegging der wereld." O vrienden! Laat Gods Uitverkorene, onze uitverkoren Verlosser, ook onze keuze zijn. De reden waarom Zijn Vader Hem verkoren en van eeuwigheid gezalfd heeft was, dat niemand anders geschikt was om het te ondernemen, dat niemand machtig was om het gewicht van die dienst te dragen, dan alleen Hij.

3. Hier word ons gezegd, dat Hij des Vaders Lieveling of Verlustiging is: (vs, 1) "Ziet Mijn Knecht, Die Ik ondersteun, Mijn Uitverkorene in Wie Mijn ziel een welbehagen heeft". Hiermee komt overeen wat Christus, onder het begrip van de Wijsheid Gods, van Zichzelf zegt: (Spr. 8:30) "Toen was Ik een voedsterling bij Hem, en Ik was dagelijks Zijn vermakingen, te aller tijd voor Zijn aangezicht spelende", O vrienden! Laat het ons met verwondering vervullen, en met bewondering van de liefde Gods tot verloren zondaren, dat Hij Zijn geliefde Zoon, Zijn enige Zoon, Zijn Schootzoon en Verlustiging, wilde nemen, en Hem voor ons zondaren in de dood heeft overgegeven, opdat Hij, ten koste van Zijn bloed, de eer van de wet zou herstellen, en wij zo in overstemming met de wet en de rechtvaardigheid Gods konden worden zaliggemaakt. "Dit is van de Heere geschied, en is" terecht "wonderlijk in onze ogen".

4. Ons wordt aangaande deze Persoon, Die als onze Borg de wet heeft groot gemaakt, gezegd, dat Hij, door de zalving van de eeuwige Geest, door Zijn Vader voor het werk en de dienst van de verlossing is bekwaam gemaakt: (vs. 1) "Ik heb Mijn Geest op Hem gegeven". God, Zijn God, heeft Hem met vreugdeolie gezalfd boven Zijn medegenoten". Er is in Hem, als het Hoofd van het verborgen lichaam, een volheid des Geestes, opdat wij uit Zijn volheid zouden ontvangen ook genade voor genade, en wegens de geur van deze goede zalf "is Zijn Naam als een olie, die uitgestort wordt."

5. Hij is Iemand Wiens last zeer uitgebreid is; want aan het slot van vs. 1. wordt gezegd, dat "Hij het recht den heidenen zal voortbrengen." De eeuwige raadslagen van de hemel, hier het recht genaamd, zouden niet alleen aan de Joden, maar ook aan de heidenen, die gedurende vele honderden jaren "vervreemd waren van het burgerschap Israëls," worden bekend gemaakt. Ik zal hem niet alleen geven, "om op te richten de stammen Jacobs, en om weder te brengen de bewaarden in Israël", maar ook, "tot een Licht der heidenen, om Mijn heil te zijn tot aan het einde der aarde". O! Dat er nu, nu deze profetie vervuld is, een samenvergaderen van de arme heidenen mag zijn tot Hem, Die staan zal tot een Banier der volkeren." "Christus gepredikt onder de heidenen" is een deel van de onbegrijpelijke "verborgenheid der godzaligheid".

6. Ons wordt van Hem gezegd, dat Hij een zachtmoedige en nederige Zaligmaker zou zijn, en dat Hij Zijn werk zonder veel geraas zou doen en voleindigen: (vs. 2) "Hij zal niet schreeuwen, noch Zijn stem verheffen, noch Zijn stem op de straten horen laten".

7. Dat Hij zeer teer en medelijdend zou Zijn voor Zijn arme volk, in het bijzonder voor de zwakken van Zijn kudde: (vs. 3) "Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken, en de rokende vlaswiek, die zal Hij niet uitblussen"; Hij zal de geringste mate of beginselen van geloof, liefde, of gehoorzaamheid niet ontmoedigen of verachten; neen, "Hij zal Zijn kudde weiden gelijk een herder; Hij zal de lammeren in Zijn armen vergaderen en in Zijn schoot dragen, de zogenden (Engelse overzetting: de drachtigen) zal Hij zachtkens leiden".

8. Dat Hij overwinnend en voorspoedig zou zijn in Zijn werk, niettegenstaande al de tegenstand, die Hij zou ontmoeten, hetzij van de hemel, van de aarde, of van de hel: (vs. 3, 4) "Met waarheid zal Hij het recht voortbrengen. Hij zal niet verdonkerd worden en Hij zal niet verbroken worden, totdat Hij het recht op aarde zal hebben besteld".

9. Van Hem wordt gezegd, dat Hij Zijns Vaders opdracht zou overbrengen, en door de rechterhand Zijner kracht in Zijn werk zou ondersteund worden: (vs. 6) "Ik de Heere heb U geroepen in gerechtigheid, en Ik zal U bij Uw hand grijpen, en Ik zal U behoeden". Hij drong Zichzelf niet op in het werk van de bediening: Hij liep niet zonder gezonden te zijn. Neen, maar "Hij is van God geroepen, gelijk Aäron", en geroepen zijnde, werd Hij niet alleen gelaten.

10. Van Hem wordt gezegd, dat Hij de genadegift van God is aan een verloren wereld: (vs. 6) "En Ik zal U geven tot een Verbond des volks"; zodat een ieder, die in Hem gelooft een zaligmakend deel heeft aan het verbond der genade en der belofte, en aan alle gewisse weldadigheden Davids. Een ieder, die in Hem gelooft en Hem zijn eeuwig al toebetrouwt: een ieder, die Hem aanneemt als de onuitsprekelijke gave Gods, mag het ganse verbond doorgaan en daar alles oprapen wat Hij tot zijn gebruik vindt, en zeggen: "Dit is van mij, en dat is van mij, en alles is van mij, omdat Christus de Mijne is, als de genadegift Gods".

11. Ons wordt van Hem gezegd, dat Hij het Licht van de wereld zou zijn, en in het bijzonder een Licht voor de arme heidenen, die zo lange tijd in het rijk van de schaduwe des doods hadden gezeten: (vs. 6.) "Ik zal Hem geven tot een Licht der heidenen". (vs. 7) "Om te openen de blinde ogen". Christus is de ware Zon der gerechtigheid, het Licht der wereld, en iedereen heeft evenzeer recht, om van Hem gebruik te maken voor alles wat hij tot zijn zaligheid nodig heeft, als hij heeft, om gebruik te maken van het licht van de zon in het uitspansel, waarvan ieder mens, hij zij rijk of arm, van adel of gering, een heilige of een zondaar, krachtens geboorte een erfgenaam is. O vrienden! Laat het licht van de Zon der gerechtigheid in uw verstand ingaan, en gij zult "genezing vinden onder Zijn vleugelen".

12. Er wordt van Hem gezegd, dat Hij de gevangenen van de duivel zou losmaken: (vs, 7) "Hij zal de gebondenen uitvoeren uit de gevangenis, en uit het gevangenhuis hen, die in duisternis zitten". Zondaren zijn de wettige gevangenen van de hel, en de duivel heeft tegen het ganse mensdom de wet en de rechtvaardigheid aan zijn zijde, om hen als Gods gevangenbewaarder in de banden van de ongerechtigheid gevangen te houden. Doch Christus maakt de wet groot en maakt haar heerlijk en de grote Rechter heeft lust aan Hem om zijner gerechtigheidswille: daarom zegt Hij in een dag van Zijn heirkracht tot de arme gevangenen: "Gaat uit". Zo ziet u Wie en Wat Hij is, van Wie hier in het verband wordt gezegd dat Hij de wet groot maakt.

III. Ons derde punt was, dat ik zal onderzoeken wat daarin vervat is, dat Hij de wet groot en heerlijk zal maken.

In deze uitdrukking worden de volgende dingen verondersteld en zijn daarin vervat.

1e Zoals u hebt gehoord, veronderstelt het dat de wet verbroken is, en dat daardoor haar, en Hem, Die de wet heeft gegeven, de grootste smaad is aangedaan. Daarom wordt de zonde, die een overtreding van de wet is, een achter onze rug werpen van Gods raad genoemd, gelijk wij doen met iets, dat wij versmaden en waarvan wij walgen. De zondaar versmaadt onder het bestuur van de wet Gods te zijn, en richt zijn begeerlijkheden en verdorven neigingen in haar plaats op; en welke grotere schande en oneer kan de koninklijke wet van de hemel worden aangedaan?

2e De uitdrukking houdt in of veronderstelt, dat God, de grote Wetgever, herstel eist. Hij wil, dat Zijn wet gehandhaafd en in haar eer hersteld wordt, anders kan niemand, die leeft, worden zalig gemaakt. O, dat zondaren, die de wet op onnoemelijk veel tijden en wijzen hebben verbroken, dit recht overwogen! Indien de heilige wet geen genoegdoening ontvangt voor de overtreding van haar, staat zij als een eeuwige sluitboom onze zaligheid in de weg. Nu, bent u in staat haar volmaakt te gehoorzamen, nadat u haar hebt verbroken? Of kunt u de straf, die u haar schuldig bent, voldoen, en de rechtvaardigheid verzoenen?

3e Het houdt in, dat de mens, die de wet heeft verbroken geheel onbekwaam is haar eer te herstellen, of de rechtvaardigheid te voldoen. Wel tracht een ieder, die door de werken van de wet zoekt zalig te worden, dit te doen, doch, helaas, hij wandelt als in een beeld, hij woelt ijdellijk, hij wandelt in de vlam van zijn vuur, en in de spranken, die hij ontstoken heeft, en dan ligt hij in smart neer. Hij vermoeit zich slechts door zijn grote reis, want zijn webben deugen niet tot klederen, en hij kan zich niet dekken met zijn werken; want "door de werken der wet zal geen vlees gerechtvaardigd worden."

4e Het houdt in, dat God, de grote Wetgever de plaatsvervanging van de zondaar door een Borg toestaat, anders kon Hij de wet niet voor ons en in onze plaats groot maken. Vrienden, indien God had vastgehouden aan de strenge eis van Zijn wet, volgens de inhoud van het eerste verbond: "Ten dage, als gij daarvan eet, zult gij de dood sterven", zou Hij herstel van ons in onze personen hebben geëist, in welk geval wij, als een eeuwig offer, in de handen van wrekende toorn en rechtvaardigheid zouden zijn gevallen: doch, Zijn Naam zij eer, Hij staat af van de strenge eis van Zijn wet, en laat een Borg toe; en Hij laat niet alleen een Borg toe, maar Hij zorgt ook voor Iemand, Die Borg voor ons is: "Ik heb hulp besteld bij een Held; Ik heb David mijn Knecht gevonden."

5e Het geeft te kennen, dat Christus, als onze Borg, werkelijk Zijn nek onder het juk van de goddelijke wet heeft gezet. Hoewel Hij geen schuldenaar aan de wet was, hetzij aan haar gebod, of aan haar straf, toch heeft Hij Zijn heerlijk hoofd gebogen, opdat dat zware juk voor ons om Zijn nek zou worden gestrengeld. Eiste de wet heiligheid en wel volmaakte heiligheid, in onze natuur? Wel, zij ontvangt haar eis in Christus, want Hij is van nature heilig: Hij is vrij van de smet of bevlekking van de erfzonde: (Luk. 1:35) "Dat heilige, dat uit u geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden." "Hij was heilig, onnozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren." Eiste de wet volmaakte gehoorzaamheid aan haar geboden? Wel, die ontvangt zij in Christus; want Hij heeft alle gerechtigheid vervuld: "Hij heeft geen onrecht gedaan, noch bedrog is in Zijn mond geweest." Eiste de wet voldoening aan de rechtvaardigheid, of de uitvoering van de straf? Wel, in Hem heeft zij wat zij eist; want, "Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld. Hij, de Rechtvaardige, "heeft voor de onrechtvaardiger geleden, opdat Hij ons tot God zou brengen." Zo verliest de wet niets bij de plaatsvervanging van Christus. maar ontvangt alles wat zij eist.

7e Het houdt in, dat de heilige wet, in plaats van iets te verliezen, meer eer en heerlijkheid wordt toegevoegd door de gerechtigheid van de Borg. Nooit tevoren had de wet zo’n voorwerp, als haar Heere, Die haar gemaakt had. Veronderstelt, dat de onzondige gehoorzaamheid van Adam en al zijn nakomelingen, en de gehoorzaamheid van alle engelen in de hemel, en van alle schepselen bijeengevoegd werden, en dat deze gehoorzaamheid de eeuwigheid door duurde, dan kon dit toch de wet niet groot maken, noch haar heerlijk maken; omdat de gehoorzaamheid van schepselen niets is dan wat zij volgens recht aan de wet van hun grote Schepper schuldig zijn. Doch hier is de grote Heere van engelen en mensen, Wiens wil voor hen allen een wet is, Die de wet gehoorzaamt in onze plaats. Dit voegt zeker een nieuwe luister en verhoogde heerlijkheid toe aan de wet, die zij tevoren nooit heeft gehad. Zo ziet u wat daarin vervat is, dat Christus de wet groot maakt en haar heerlijk maakt.

IV. Ons vierde punt was, dat ik zal onderzoeken, hoe Christus de wet groot maakt, en op welke wijze Hij haar heerlijk maakt.

Om dit duidelijk te maken moet u overwegen, dat de zedelijke wet op tweeërlei wijze moet worden aangemerkt, namelijk als een verbond, en als een regel des levens. Als een verbond, het eeuwige leven belovende aan een ieder, die haar geboden volmaakt gehoorzaamt, en de dood dreigende aan een ieder, die in het doen van deze voorwaarde in gebreke blijft. Zij kan ook worden aangemerkt als een regel van gehoorzaamheid, enkel de plicht voorschrijvende, die het redelijke schepsel schuldig is aan God, zijn grote Schepper, Behouder en Weldoener, zonder dat er enige belofte van het leven of bedreiging van de dood aan verbonden is, welke haar de vorm van een verbond geeft. Christus nu heeft de wet groot gemaakt, en haar heerlijk gemaakt, in beide deze opzichten aangemerkt.

Ten eerste. Als een verbond, maakt Hij de wet groot en heerlijk; en Hij deed dit om aan al haar eisen te voldoen. Zoals ik reeds aanhaalde waren er drie dingen, waarop de wet bij de gevallen mens aandringt, uit kracht van de verbondsovereenkomst tussen God en Adam in de staat van de rechtheid. 1. Heiligheid van nature. 2. Rechtvaardigheid van leven. 3. Voldoening voor zonde en ongehoorzaamheid. Wij kunnen in het minste niet aan een van deze dingen voldoen, doch aan elk van deze heeft Christus volmaakt voldaan.

1. De wet, als een verbond, eist van ons een volmaakte heiligheid en oprechtheid in onze natuur. God gaf die aan Adam in de staat van de rechtheid; want Hij maakte hem recht, naar Zijn beeld. Deze rechtheid en onverdorvenheid van nature werd door de val geheel verloren; wij zijn "in zonde ontvangen en in ongerechtigheid geboren; het ganse hoofd is krank, en het ganse hart is mat. Van de voetzool af tot het hoofd toe is er niets geheels aan hetzelve, maar wonden, striemen en etterbuilen." Hierdoor zijn wij "van nature kinderen des toorns," zodat de wet onder degenen. die door natuurlijke voortteling uit Adam gesproten zijn, geen heilige, zuivere, en onverdorven natuur kan vinden. Deze eis van de wet is echter in Christus, de tweede Adam, als het openbare Hoofd en de vertegenwoordiger van Zijn geestelijk zaad vervuld; want Hij werd, door de kracht van de Heilige Geest, in de baarmoeder ontvangen, en uit haar zonder zonde geboren: (Luk. 1:35) "Dat heilige, dat uit u geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden." Hebr. 7:26) Hij is "heilig, onnozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren." De wet eist van elk Adamskind, dat hij een natuur zal hebben even oprecht en heilig als die, welke hij bij zijn schepping van God heeft ontvangen. Dit te geven is voor ons volstrekt onmogelijk, maar zij wordt in Christus gevonden; want in Hem is de menselijke natuur weer in haar oprechtheid en volmaaktheid hersteld, en iedere gelovige wordt, als in Christus zijn openbaar Hoofd en Vertegenwoordiger zijnde, door de wet aangemerkt, als in Christus, de tweede Adam, heilig geboren, even heilig als hij in de eerste Adam werd geschapen. Daarom wordt van de gelovigen gezegd, dat zij volmaakt zijn in Hem (Kol. 2:10). Zij hebben een volkomen heiligheid van nature in Hem. Dit duurt, volgens de eisen van de wet, in Christus voort; want de wet eist niet alleen, dat onze natuur heilig is, maar ook, dat wij daarin zullen volharden en blijven. Deze eis van de wet nu wordt in Christus volledig beantwoord, want in Hem blijft onze natuur voor eeuwig volmaakt heilig, hoe onheilig zij ook mag zijn in ons, persoonlijk of op zichzelf aangemerkt. God, onze natuur aanschouwende zoals die in Hem is, niet zoals zij in ons is, ziet ons geheel schoon en volmaakt in heiligheid in Hem, zonder het minste bederf, volgens Hoogl. 4:7: "Geheel zijt gij schoon, mijn vriendin, en daar is geen gebrek aan u." Aldus is deze eerste eis van de wet, wat de volmaakte heiligheid van onze natuur betreft, in Christus vervuld.

2. De wet eist niet alleen een volmaakte heiligheid van nature, maar ook een volmaakte en onzondige gehoorzaamheid van leven. De taal van de wet, als een verbond, is tot alle kinderen Adams: "Die deze dingen doet zal door dezelve leven. Wilt u in het leven ingaan, onderhoud de geboden." Wij moeten "blijven in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen." Doch nu kan deze eis van de wet door ons niet beantwoord of vervuld worden; want geen bloot mens kan, sedert de val, de geboden Gods volmaakt houden, doch hij overtreedt ze dagelijks in gedachten, woorden en daden. Onze natuur, zoals u gehoord hebt, geheel verdorven zijnde, is elke gedachte en overlegging ten allen dage, ten allen tijde, alleen boos. Nu, hoewel geen mens, die door natuurlijke voortteling van Adam afstamt, de wet volmaakt kan gehoorzamen, toch heeft zij, wat zij eist, van Christus, onze heerlijke Borg, Hoofd en Plaatsbekleder, ontvangen. De wet eist van ons, dat onze gehoorzaamheid algemeen, volmaakt en volstandig zal zijn, en dit alles wordt gevonden in de gehoorzaamheid van onze Borg. Want

(1). Zijn gehoorzaamheid aan de wet, als onze Borg, is algemeen: alles wat in het boek van de wet geschreven is moet gehoorzaamd worden; indien er een jota of een tittel ontbreekt aan de gehoorzaamheid aan haar geboden, legt zij de mens onder de vloek. Nu, Christus heeft alles wat de wet eiste gedaan; Hij heeft alle gerechtigheid vervuld; Hij deed "geen onrecht, en in zijn mond is geen bedrog geweest."

(2). Zijn gehoorzaamheid aan de wet was, wat de wijze betreft, in elk opzicht volmaakt. De wet eist, dat wij niet alleen alles zullen doen wat zij eist, maar dat wij de Heere zullen liefhebben, en Hem dienen, "uit geheel ons hart, en uit geheel onze ziel, en uit geheel onze kracht, en uit geheel ons verstand, en onze naaste als onszelf." O! Wie van het ganse geslacht van Adam kan de Heere op die wijze gehoorzamen en liefhebben? Maar in Christus is dit gedaan: liefde tot God en de mensen blonk in haar volmaaktheid uit in Hem, en in de ganse loop van Zijn gehoorzaamheid.

(3). Zijn gehoorzaamheid was volstandig, en duurde voort tot de einde toe. Zo eiste de wet, dat wij niet alleen alles zouden doen, maar "dat wij zouden blijven in alles wat geschreven is in het boek der wet, om dat te doen." De mens, "die in waarde is, blijft niet", en in de beste staat, in zijn beste gestalten, kan hij niet een ogenblik blijven in zo’n algemene en volmaakte gehoorzaamheid, als de wet eist; doch Christus, onze heerlijke Borg, bleef tot de einde toe in een algemene en volmaakte gehoorzaamheid; van Zijn geboorte af tot aan Zijn dood, van de baarmoeder af tot aan de grafspelonk. Daarom staat er geschreven, dat Hij "gehoorzaam was tot de dood"; en "dat Hij voleindigd heeft het werk, dat de Vader Hem gegeven heeft om te doen." Zo ziet u, dat de wet in Christus, onze Borg, groot gemaakt en heerlijk gemaakt is, ten opzichte van deze eis van rechtvaardigheid van leven. Dit noemen de godgeleerden gewoonlijk Zijn dadelijke gehoorzaamheid.

3. Een andere zaak, die de wet van de gevallen mens eist, is een volkomen voldoening aan de rechtvaardigheid, overeenkomstig de wettige straf of het vonnis van de wet: "Ten dage, als gij daarvan eet, zult gij de dood sterven." De waarheid en getrouwheid Gods was bij deze bedreiging betrokken, en de rechtvaardigheid eiste haar uitvoering, aangezien er zonder dood of bloedstorting geen vergeving van zonde kan zijn. Nu, verondersteld, dat de bedreiging van de tijdelijke, geestelijke en eeuwige dood, over Adam en zijn nakomelingschap voor eeuwig was uitgevoerd, dan zouden de wet en de rechtvaardigheid verheerlijkt zijn in ons verderf, doch toch zou nooit gezegd kunnen zijn, dat de wet en de rechtvaardigheid voldaan waren, en veel minder zouden zij groot en heerlijk gemaakt zijn geworden; maar door de dood en het lijden van de Zoon van God in onze plaats, is de straf van de wet zodanig vervuld, en de rechtvaardigheid zo ten volle voldaan, dat de Heere HEERE zelf verklaart, dat Hij lust aan Hem heeft om Zijner gerechtigheidswil, omdat de wet daardoor groot gemaakt en heerlijk gemaakt is. Het is de Man, Die Gods Metgezel is, en "Die het geen roof behoeft te achten Gode evengelijk te zijn", Die een vloek en een offerande voor ons geworden is. Het beste bloed van de ganse schepping wordt gegeven ter voldoening van de wet en de rechtvaardigheid. Zo ziet u hoe al de eisen van de wet in Christus ten volle voldaan zijn, en zo maakt Hij ten volle de wet als een verbond groot.

Ten tweede. Christus maakt de wet groot, niet alleen als een verbond, maar ook als een regel van het leven, en dit doet Hij op verscheiden wijzen.

1. Door, in Zijn Eigen voorbeeld, aan al Zijn navolgers een schoon afschrift van gehoorzaamheid ter navolging te geven. Christus noemt de wet, als een regel van gehoorzaamheid, Zijn juk: "Neemt Mijn juk op u", en om het juk voor Zijn vrienden licht te maken draagt Hij het eerst, en Hij maakt het glad, opdat het hun hals niet zal bezeren. Daarom wordt ons gezegd, dat Hij ons een voorbeeld heeft nagelaten, opdat wij Zijn voetstappen zouden navolgen. Wij moeten alzo wandelen gelijk Hij gewandeld heeft, Hem navolgen, en onze loopbaan lopen, ziende op Hem, als ons heerlijk Voorbeeld van gehoorzaamheid. Wij moeten heilig zijn, "gelijk Hij, Die ons geroepen heeft heilig is."

2. Door ze in haar grootste uitgestrektheid te verklaren, want, gelijk David zegt, "zij is zeer wijd". De Joodse leraars loochenden de geestelijkheid van de wet, en beperkten haar betekenis tot de enkele letter, om zo hun eigen gerechtigheid te kunnen oprichten; doch Christus verdedigt in Zijn bergrede de wet tegen die beperkte en bedorven verklaringen, en legt haar open in haar uitgebreidheid en geestelijkheid. Hij toont aan, dat de wet van God niet alleen bij de uitwendige mens, of de openlijke handelingen van het leven betrokken is, maar dat zij zich tot het hart en de innerlijke schuilhoeken van de ziel uitstrekt, zoals wij zien in Matth. 5, waar Hij hun zegt, dat ten onrechte toornig zijn in het oog van de heilige wet doodslag is, en dat, "zo wie een vrouw aanziet om haar te begeren reeds overspel in zijn hart met haar gedaan heeft", en dergelijke.

3. Door de verplichting om haar te gehoorzamen aan al Zijn volgelingen als een regel vast te stellen. Hoewel Hij de verplichting om haar als een verbond te gehoorzamen voor alle gelovigen heeft ontbonden, zodat zij er niet door gerechtvaardigd of veroordeeld zullen worden, nochtans stelt Hij haar vast als een regel van plicht, zowel voor de gelovigen als voor anderen: (Matth. 5:17) "Meent niet, dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden, Ik ben niet gekomen om die te ontbinden, maar te vervullen". (Rom. 3:31) "Doen wij dan de wet teniet door het geloof? Dat zij verre: maar wij bevestigen de wet". De wet is ons nu overgegeven in de hand van de Middelaar; zij heeft niets van haar oorspronkelijk gezag als van God de Schepper komende, verloren, doch deze wet van de Schepper ontvangt een bijgevoegd gezag, als aan ons uitgevaardigd zijnde door God de Verlosser.

4. Christus maakt de wet groot door haar met de vinger van de Geest in het hart van al Zijn volgelingen te schrijven, volgens de belofte: (Jes. 31:33) "Ik zal Mijn wet in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn". Wanneer iemand krachtdadig wordt geroepen door het Woord en de Geest van Christus, legt Hij, op dat ogenblik, een beginsel van heiligheid, of gelijkvormigheid aan de wet, in Zijn hart. Vandaar die uitgangen van de ziel naar gehoorzaamheid aan de wet, die wij zo gedurig onder de heiligen vinden: "Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. Ach, dat mijn wegen gericht werden, om Uw inzettingen te bewaren! Houdt mijn gangen in Uw sporen, opdat mijn voetstappen niet wankelen".

5. Door gehoorzaamheid aan de wet in te scherpen aan al Zijn volgelingen, door krachtiger beweegredenen dan de wet, op zichzelf beschouwd, kon verschaffen. Dood, hel en verderf zijn de voornaamste beweegredenen, waarvan de wet gebruik maakt in het eisen van gehoorzaamheid van de gevallen mens: "Ten dage als gij daarvan eet zult gij de dood sterven; verbolgenheid en toorn, verdrukking en benauwdheid over alle ziel des mensen, die het kwaad werkt." Doch Christus in het Evangelie trekt de mens niet met geweld, maar lieflijk in de wegen van de gehoorzaamheid, door de overweging van verlossende liefde; Hij trekt hen met touwen der liefde, en met mensenzelen. Paulus zegt:, "De liefde van Christus dringt mij." Christus zegt: "Indien gij Mij liefhebt, zo bewaart Mijn geboden." Hij maakt hen vrij van de toorn en de vloek, en dan roept Hij hen, opdat "zij Hem zullen dienen zonder vrees, in heiligheid en gerechtigheid voor Hem, al de dagen huns levens". En zo maakt Hij Zijn juk zacht, en Zijn last licht.

6. Door hen in hun gehoorzaamheid aan de wet door Zijn Geest aan te sporen, volgens die verbondsbelofte: (Ezech. 36:27) "Ik zal Mijn Geest geven in het binnenste van u: en Ik zal maken, dat gij in Mijn inzettingen zult wandelen, en Mijn rechten zult bewaren en doen." Hierdoor benaarstigen zij zich heilig te zijn in al hun wandel, en het licht van hun gehoorzaamheid en heiligheid in hun wandel schijnt, zodat anderen, die hun goede werken zien, "hun Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken."

Zo ziet u, hoe Christus de wet groot maakt, en haar als een verbond heerlijk maakt; als een Borg, het recht van de wet vervullende in Zijn Eigen Persoon, en als een regel van gehoorzaamheid in de harten en levens van Zijn volgelingen. Naar mijn gedachten moeten onze tekstwoorden voornamelijk in de eerste zin worden verstaan, namelijk als een verbond, zoals duidelijk blijkt uit het andere zindeel van het vers, vergeleken met de woorden: De Heere heeft lust aan Hem om Zijner gerechtigheidswil; niet om Zijner gehoorzaamheidswil, maar om Zijner gerechtigheidswille heeft de Heere lust aan Hem.

V. Ons vijfde punt was, de redenen van deze leer aan te wijzen, waarom Christus de wet groot en heerlijk maakt.

Hierop antwoord ik in de volgende bijzonderheden.

1e Hij deed het uit de achting, die Hij had voor de eer en het gezag van Zijn Vader, die beledigd waren door de schending van de wet. De soevereiniteit, heiligheid, rechtvaardigheid, en andere volmaaktheden van God waren veracht, en Zijn regering was verstoord in de verbreking van de wet. Om nu die eer die Hij niet geroofd had, aan God terug te geven, wilde Hij de wet groot maken, en haar heerlijk maken: daarom kon Hij tot Zijn Vader zeggen, toen Hij Zijn werk had voleindigd: "Vader, ik heb U verheerlijkt op de aarde", waar Hij door de zonde van de mens onteerd was.

2e Hij deed het uit de liefde, die Hij onze zaligheid toedroeg, welke niet kon worden verwezenlijkt, zonder dat de straf, die de wet eiste, ondergaan en haar gebod gehoorzaamd was. De wet en de rechtvaardigheid Gods stonden gereed op ons te vallen, maar Hij kwam tijdig tussenbeide, zeggende: "Zie Ik kom; Ik heb lust, o Mijn God, om Uw welbehagen te doen, en Uw wet is in het midden Mijns ingewands."

3e Omdat Hij van eeuwigheid door God voor dit werk verordineerd was; Hij was daartoe door het besluit en de verordening van de hemel gezalfd, en Hij deed altijd die dingen, die Zijn Vader behaagden.

4e Omdat Hij zich in de Raad des vredes had verbonden; Hij had Zijn Naam in de rol des boeks ingeschreven, en Zijn oor laten doorboren, om voor dit werk de Knecht Zijns Vaders te zijn. En tot Zijn schade gezworen of beloofd hebbende, wilde Hij niet veranderen. Het was op grond van deze verbintenis van Christus, om de wet en de rechtvaardigheid te voldoen, dat de heiligen onder het Oude Testament in de hemel werden toegelaten. Als Hij niet had gedaan wat Hij op Zich had genomen, zouden zij weer uit de hemel naar de plaats van de verdoemden zijn gezonden, maar Zijn Vader wist, dat Hij bekwaam voor Zijn werk was, en dat "Hij niet verdonkerd en verbroken zou worden, totdat Hij het recht op aarde zou hebben besteld."

5e Hij maakte de wet groot, als een verbond, opdat wij van haar in haar verbondsvorm en vloek zouden worden vrijgemaakt: (Gal. 4:4) "Hij is geworden onder de wet, opdat Hij degenen, die onder de wet waren, verlossen zou": (Rom. 7:4) "Gij zijt der wet gedood door het lichaam van Christus."

6e Hij heeft de wet groot gemaakt en haar heerlijk gemaakt als een verbond, opdat wij haar als een regel zouden gehoorzamen, en de Heere zonder vrees voor de vloek en de veroordeling zouden dienen "in heiligheid en gerechtigheid al de dagen onzes levens". Indien Christus de eer van de wet niet had hersteld, zouden wij door vrees voor de straf van de wet, die ons ieder ogenblik zo hebben aangegrepen, aan de dienstbaarheid onderworpen zijn geweest.

7e Om Zijn regeringsrecht als Middelaar teweeg te brengen en te bevestigen: (Rom. 14:9) "Want daartoe is Christus ook gestorven, en opgestaan, en weer levend geworden, opdat Hij beiden over doden en levenden heersen zou." Hij was besloten, dat Hij Heere zou zijn, niet alleen krachtens recht van schepping, maar ook krachtens recht van verlossing; niet alleen de Heere, Die ons gemaakt, maar ook de Heere, Die ons gekocht heeft, en daarom maakt Hij de wet heerlijk.

8e Om de vijand en de wraakgierige te doen ophouden, en de duivel in zijn eigen strik te vangen. De heerschappij van de duivel en zijn door overweldiging genomen Koninkrijk in de wereld, rustte op de schending van de wet. Toen de wet verbroken was kreeg de duivel zijn macht van God, als zijn gevangenbewaarder en beul, over de arme mens; doch nu Christus, als een Borglosser, de wet vervuld en de rechtvaardigheid voldaan heeft, valt het koninkrijk van de duivel van zijn grondslag, is zijn kop vermorzeld, en heeft Hij door de dood teniet gedaan degene, die het geweld des doods had. Toen de duivel de mens had overgehaald om de wet te verbreken. en hem zo onder de straf van de wet had gebracht, (de ziel, die zondigt, die zal sterven) heeft de duivel ongetwijfeld gezegd: Nu heb ik het gewonnen, God kan de mens niet zaligmaken zonder krenking van Zijn heiligheid en getrouwheid, die bij de straf, die de wet eist, verbonden zijn. Hij dacht ongetwijfeld, dat hij God verrast had, die nu verplicht was Zijn onderkoning, die in deze benedenwereld Zijn beeld droeg, te verderven. Doch oneindige Wijsheid is wijzer dan de vijand, Hij "vangt de wijzen in hun arglistigheid", dat "de raad van die verdraaide geest gestort of overhoop geworpen, wordt". God zegt: Mijn Zoon zal de menselijke natuur aannemen, en voor de mens en in zijn plaats de wet groot maken, en heerlijk maken, door haar geboden te gehoorzamen en de vloek op Zich te nemen. Hij zal op die grond de zaligheid en bevrijding van de mens teweegbrengen in overeenstemming met Mijn heiligheid en waarheid: "Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken van de duivel verbreken zou". Zo ziet u de redenen, waarom Christus de wet groot gemaakt en heerlijk gemaakt heeft.

VI. Ik ga nu over tot ons zesde punt, dat is de toepassing.

Het eerste gebruik, dat ik van deze leer zal maken zal zijn bij wijze van gevolgtrekking in de volgende bijzonderheden.

1e Is het zo, dat Christus, als onze Borg, de wet groot en heerlijk gemaakt heeft? Ziet dan hieruit de voortreffelijkheid van de wet, en de heilige hoogachting welke God voor haar heeft. Indien de mens, die de wet heeft geschonden, ooit in de tegenwoordigheid Gods, of tot de genieting van Hem wordt toegelaten, hetzij hier of hiernamaals, dan zal het in zo’n weg zijn, dat de eer van de wet behouden en hersteld zal worden. O vrienden! Wacht u voor geringe gedachten van de heilige wet van de tien geboden, want God denkt eervol over haar, en Hij wil, dat haar eer tot elke prijs wordt gehandhaafd. Indien haar recht niet door toerekening in u vervuld wordt, zal haar straf in u vervuld worden. Het grote plan van de eeuwige Wijsheid, in het werk van de verlossing, was, dat de wet groot en heerlijk zou worden gemaakt in de zaligheid van de verloren zondaar. Omdat dit op geen andere wijze kon geschieden, moet de eeuwige Zoon van God "worden uit een vrouw", opdat Hij kon "worden onder de wet", en alzo de eer van de heilige wet zou worden gehandhaafd en bewaard. O getuigt dit niet, dat God een heilige hoogachting voor haar eer heeft? En toch, helaas! Hoe weinigen zijn er onder de belijdende Christenen, die enige hoogachting voor haar eer doen blijken, omdat zij haar elke dag met voeten treden, door haar ongehoorzaam te zijn in gedachten, woorden en daden. Niemand is waarlijk een Christen, zo hij niet enigermate, evenals God, eervolle gedachten van de wet heeft, en met Paulus zegt: De wet is heilig, rechtvaardig en goed. David had zulke hoge gedachten van haar, dat hij haar dag en nacht overdacht, en alle haar geboden, van alles, voor recht hield.

2e Ziet hieruit het kwaad van de zonde, en waarom Christus is gekomen om de overtreding te sluiten, en om de zonden te verzegelen. De zonde toch is een overtreding van de wet, welke Christus wil, dat groot gemaakt en heerlijk gemaakt wordt. God, die Rechtvaardige Rechter, heeft wegens de schending van de wet zulk een twist tegen de zonde, dat Hij "verbolgenheid en toorn, verdrukking en benauwdheid, heeft aangekondigd over alle ziel des mensen, die het kwaad werkt." Zijn twist daartegen zal tegen een boze ongelovige wereld worden voortgezet tot in de onderste hel. Hij heeft besloten, dat de goddelozen zullen terugkeren naar de hel toe, alle Godvergetende heidenen, die Zijn wet achter hun rug werpen. Toen de zonde door toerekening op Hem werd gelegd, die voor geen zonde had te boeten, namelijk op de eeuwige en geliefde Zoon van God, ontwaakte het zwaard van de gerechtigheid tegen Hem, en verwondde Hem om onze overtreding. Vrienden! Ontdekt niet dit alles de boosaardigheid en het kwaad van de zonde, zoals zij een overtreding is van die wet, die God tot elke prijs groot en heerlijk gemaakt wil hebben? O, u, die de Heere liefhebt, haat ze, want het is die gruwelijke zaak, die Hij haat.

3e Heeft Christus de wet groot gemaakt, en haar heerlijk gemaakt? Ziet dan hieruit de vreselijke toestand van elke zondaar, die buiten Christus is, verstoken van Zijn gerechtigheid. De wet van God toch, die iedere zondaar de dood aankondigt, staat in haar volle kracht tegen Hem; zij dringt nog steeds bij u aan op de schuld van volmaakte onzondige gehoorzaamheid, en omdat u die niet kunt geven kondigt zij u de vloek Gods aan: (Gal. 3:10) "Want zovelen als er onder de werken der wet zijn, die zijn onder de vloek." De wet wil, dat haar vloek wordt uitgevoerd en vervuld, hetzij in de Borg, of in de zondaar.

4e Ziet hieruit de wonderlijke liefde Gods tot verloren zondaren, die Zijn Zoon zond om de wet groot te maken, nadat wij die geschonden en verbroken hadden; en tegelijkertijd ontdekt het de genade en liefde van onze Heere Jezus Christus, Die hoewel Hij de allerhoogste Rechter, Koning en Wetgever is, toch gewillig was "te worden onder de wet", en haar als een onderdaan te gehoorzamen, opdat wij van de wraak van de wet zouden worden verlost, en het recht van de wet in ons vervuld zou worden door Hem: (Rom. 8:3,4) "Want hetgeen de wet onmogelijk was, dewijl zij door het vlees krachteloos was, heeft God, Zijn Zoon zendende in gelijkheid des zondigen vleses, en dat voor de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees. Opdat het recht der wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest."

5e Ziet hieruit de onkunde en dwaling van hen, die bevooroordeeld zijn tegen de leer van de toegerekende gerechtigheid, en van de rechtvaardigmaking door het geloof, alsof die afbreuk zou doen aan de heilige wet, of op enigerlei wijze haar eer en haar gezag zou verkleinen. Het is er toch zo ver van af, dat de wet daardoor zou worden verkleind, dat het de enige weg is waarin zij kan vervuld en groot gemaakt worden. Christus doet de wet niet teniet, maar Hij vervult haar recht, in Zijn Eigen Persoon door een dadelijke en lijdelijke gehoorzaamheid, en in Zijn leden door toerekening. Daarom staat er geschreven, dat "Christus het einde der wet is tot rechtvaardigheid." De wet krijgt wat zij in Christus zoekt, en wanneer een zondaar in Jezus gelooft, houdt de wet op die zondaar te achtervolgen, roepende: Er is voor hem geen verdoemenis, want wat Ik eiste heb Ik gekregen in zijn Borg, Die een eeuwige gerechtigheid heeft aangebracht, waardoor Ik geëerd ben.

6e Ziet hieruit de dwaling van hen, die beweren, dat een gerechtvaardigde gelovige de vloek of het strafrecht van de wet nog onderhevig is. Doch hoe zou de gelovige haar vloek nog onderhevig kunnen zijn, aangezien de wet, zowel wat het gebod als de straf betreft, in Christus, de Borg, voldoening heeft ontvangen. Deze leer verkleint de uitnemendheid van die wet-verheerlijkende gerechtigheid, die de gelovigen in hun rechtvaardigmaking wordt toegerekend. Indien Adam in de volmaakte gehoorzaamheid aan de wet was staande gebleven, zouden noch hij, noch zijn nakomelingen de vloek of de straf van de wet onderworpen zijn geweest; hoeveel te minder is de gelovige die onderhevig, die door toerekening met de gerechtigheid Gods versierd is. Dit woord mag hen, die zo’n leer voorstaan, wel van schrik verpletteren: (Rom. 8:33) "God is het, Die rechtvaardig maakt. Wie is het, die verdoemt?" God ontslaat de gelovige van de vloek; wie zou hem die dan nog onderhevig durven maken?

7e Ziet de dwaling en dwaasheid van hen, die bezig zijn om "hun eigen gerechtigheid op te richten" als de grond van hun rechtvaardigmaking en aanneming, en, evenals de Joden, weigeren "zich aan de rechtvaardigheid Gods te onderwerpen" (Rom. 10:3) O, hoe verkleinen zij, die zo doen, de wet, en hoe verachten zij de gerechtigheid van Christus! Want de eigengerechtige mens zegt metterdaad, dat hij beter in staat is, om door zijn gehoorzaamheid de wet groot te maken, dan Christus. Om deze minachting van de gerechtigheid van Christus door de Joden, versmaadde en verwierp God het gehele Joodse volk, en om deze zonde zal elke eigengerechtige door God verworpen worden.

8e Deze leer doet ons de dwaling zien van hen, die, al willen zij de gerechtigheid van Christus niet volstrekt verwerpen, het nochtans willen wagen er iets van hun eigen mee te vermengen. O, zeggen sommigen: "Christus en mijn geloof, Christus en mijn goede werken, Christus en mijn gebeden, mijn berouw, mijn tranen en goede hoedanigheden, zullen mij rechtvaardigen." Wel, hoe u er ook over denkt, langs deze weg wordt de gerechtigheid van Christus verkleind, alsof die alleen niet volledig aan de wet Gods kon beantwoorden. Vrienden, gedenkt, dat het geloof een berusten is alleen op Christus en Zijn gerechtigheid, met uitsluiting van alles in u, of van u, als de grond van uw aanneming. Het is alleen de gerechtigheid van Christus, die de wet groot maakt, en daarom is er geen behoefte aan iets van het onze; ja, indien u maar ten dele gerechtigheid door de wet zoekt, bent u van de genade vervallen, en zal Christus u geen nut doen. Zegt daarom met de Kerk: (Jes. 45:24) "In de Heere alleen heb ik gerechtigheid", en met David: (Ps. 71:16) "Ik zal heengaan in de mogendheden des Heeren Heeren; ik zal Uw gerechtigheid vermelden, de Uwe alleen."

9e Ziet de dwaling van hen, die loochenen, dat de dadelijke gehoorzaamheid van Christus aan de wet enig deel zou uitmaken van onze rechtvaardigmakende gerechtigheid; bewerende, dat alleen Zijn lijdelijke gehoorzaamheid of Zijn lijden van de straf ons wordt toegerekend tot rechtvaardigmaking. Wanneer toch hier wordt gezegd, dat Christus de wet groot en heerlijk gemaakt heeft, moet dit noodzakelijk verstaan worden van zijn gehoorzaamheid aan het gebod, en dat voornamelijk, omdat het gebod alleen de wet is. De straf is haar niet wezenlijk eigen, maar is er alleen een gevolg van in geval van ongehoorzaamheid, zodat Zijn groot maken van de wet noodzakelijk betrekking heeft op het gebod; en Zijn gehoorzaamheid aan het gebod van de wet is eigenlijk Zijn gerechtigheid, welke ons toegerekend is: (Rom. 5:19) "Want gelijk door de ongehoorzaamheid van die ene mens velen tot zondaars zijn gesteld geworden; alzo zullen ook door de gehoorzaamheid van Één velen tot rechtvaardigen gesteld worden." Hierop is ons recht op het leven gegrond, gelijk Adams recht in het verbond der werken op zijn personele gehoorzaamheid aan het gebod gegrond was.

10e Ziet hieruit hoe weinig reden de gelovigen, die voor God gerechtvaardigd zijn, hebben, zich te beroemen op hetgeen zij deelachtig zijn en zullen worden. Wel zijn zij begenadigd in de Geliefde, en zij zijn hoog vereerd en verhoogd: maar het is in de gerechtigheid van de Borg, niet in hun eigen, dat zij verhoogd zijn: Hij was het, en niet zij, die de wet groot en heerlijk gemaakt heeft. Daarom zullen de heiligen in de hemel hun kronen voor Zijn voeten werpen, zeggende: "Gij hebt ons liefgehad, en gewassen in Uw bloed": en daarom: "Waardig is het Lam dat geslacht is."

Een tweede gebruik van deze leer kan dienen tot beproeving, of het recht van de wet in ons vervuld is door de toerekening van de gerechtigheid van Hem, Die de wet groot gemaakt en haar heerlijk gemaakt heeft.

Tot uw beproeving in deze zaak, zal ik de vier volgende kenmerken voorstellen.

1e Ik vraag u, heeft de wet u gedood, en u van uw eigen gerechtigheid doen afzien? Paulus stond voor zijn bekering sterk voor de wet, en hij meende, dat hij leefde, wegens zijn gehoorzaamheid aan en zijn ijver voor de wet, zijnde "naar de rechtvaardigheid, die in de wet is, onberispelijk." Doch o! Toen het gebod kwam, in zijn geestelijkheid, werd de zonde weer levendig, en hij stierf. Hij zag, dat hij, niettegenstaande zijn vermeende gehoorzaamheid aan de wet, en zijn ijver voor haar, een dood mens was; en toen rekende hij hetgeen hem gewin was schade, en in het bijzonder zag hij, dat zijn eigen gerechtigheid maar schade en drek was. O! zegt hij: "Ik ben door de wet gestorven aan de wet," en aan alle rechtvaardigheid door de werken van de wet. Nu, beproeft uzelf hieraan. Is de wet met zo’n kracht op uw geweten gekomen, dat zij al die verrotte planken van het werkverbond waarop u drijvende uw leven trachtte te redden, aan stukken heeft gebroken?

2e Ik vraag u: Waar hebt u uw standplaats voor de eeuwigheid, en voor een ontzaglijk gericht gekozen? Ik ben er zeker van, dat u, als het recht van de wet door het geloof in Christus in u vervuld is, zich hebt neergezet alleen op het fondament van de wet-verheerlijkende gerechtigheid van Christus, met de Kerk zeggende: "Gewis in de Heere zijn gerechtigheden en sterkte", en dan zult u daarop alleen vertrouwen, als de grond van uw aanneming hier, dat u er goed zult door komen voor het gericht van de grote God. Wanneer u op de heilige wet en op uw persoonlijke gehoorzaamheid aan haar ziet, zult u niet aarzelen uit te roepen: Weg met haar, het zijn maar vuile vodden; "zo Gij, Heere, de ongerechtigheden gadeslaat; Heere, wie zal bestaan?" Doch wanneer u op de wet ziet, zoals die door Christus groot en heerlijk gemaakt is, dan zult u gereed zijn te zeggen: "Hierop, en hierop alleen zal ik vertrouwen; in Hem zal ik gerechtvaardigd worden, en in Hem zal ik roemen, als de Heere mijn gerechtigheid." En wanneer de wet of het geweten u aanklaagt wegens de gehoorzaamheid. die u haar verschuldigd bent, als de voorwaarde van het leven, dan zult u met uw antwoord gereed zijn: Het is zo, ik erken, dat ik een schuldenaar aan u ben in het stuk van gehoorzaamheid, als een regel, doch in het stuk van gerechtigheid en rechtvaardigmaking, ben ik u niemendal schuldig. Neen, ik ben aan de wet gestorven, door mijn betere Man, Die in mijn naam de wet groot en heerlijk gemaakt heeft, en daarom moet u zich tot Hem wenden om betaling van de schuld.

3e Indien u onder de bedekking van die gerechtigheid bent, die de wet groot maakt, ben ik er zeker van, dat u de wet, als een regel van gehoorzaamheid, alle eer zult geven, die u kunt; en uw dankbaarheid aan Hem, Die de wet als een verbond voor u vervuld heeft, zal als olie voor de wielen van uw wagenen zijn in het lopen van de weg van Zijn geboden. Uw harten zullen zo verwijd zijn in liefde en dankbaarheid, dat Zijn geboden u niet zwaar zullen zijn. Neen, maar u zult "een vermaak hebben in de wet Gods, naar de inwendige mens." Zijn juk zal zacht, en Zijn last zal u licht zijn.

U, voor wie de weg van heilige gehoorzaamheid een last is, en die nooit in uw element bent, dan "wanneer u de begeerlijkheden van het vlees volbrengt", door liegen, vloeken, drinken, sabbatschenden, moet u niet inbeelden, dat u ooit onder deze wet-verheerlijkende gerechtigheid bent gekomen. En waarom niet? Omdat de wet, als een regel, uw lust niet is.

4e U zult zich geroepen gevoelen Hem groot te maken, Die, als uw Borg, de wet heeft groot gemaakt. De lof van de Verlosser zal gedurig in uw mond zijn; u zult bij alle gelegenheden eervol over Hem denken en spreken als dezulken, die met de witte livrei van Zijn gerechtigheid bekleed zijn. Op de berg Sion roepen zij uit: "Het Lam, Dat geslacht is, is waardig. De zaligheid zij onze God, Die op de troon zit, en het Lam." O, mensen zullen in hem gezegend worden met een volmaakte gerechtigheid, en daarom zullen alle natiën en geslachten Hem welgelukzalig roemen, (Ps. 72:17).

5e U zult bij alle gelegenheden door het geloof gebruik maken van de gerechtigheid van Christus, tot al die doeleinden en gebruiken, welke ik gemeld heb, toen ik over de uitnemendheid van deze gerechtigheid handelde. U zult er gebruik van maken als een rantsoen aan de rechtvaardigheid, om u te verlossen, dat u in het verderf niet nederdaalt. U zult er gebruik van maken als een wasvat, om u te wassen van de zonde en onreinheid; als een geestelijk feestmaal, waarmee u uw hongerende zielen zult voeden, want dit is waarlijk spijs, en waarlijk drank; als een kleed, om uw naaktheid te dekken, en het beste kleed, om daarmede voor het aangezicht Gods te verschijnen; als een schaduw, om te beschermen tegen de verzengende hitte van de vurige wet, of een ontwaakt geweten; als een schuilplaats, om in te schuilen, wanneer u door de wrekende rechtvaardigheid wordt achtervolgd; als een ladder waarlangs u hier en hiernamaals zult opklimmen tot de gemeenschap met God; en als de enige rechtsgrond van uw aanspraak op het eeuwige leven. Dus zult u gedurig door het geloof gebruik maken van de gerechtigheid van Christus, tot sommige van deze doeleinden en gebruiken; en in deze zin hebben wij dat woord van de apostel te verstaan: (Rom. 1:17) "Want de rechtvaardigheid Gods wordt daarin geopenbaard uit geloof tot geloof." Het geloof zet zich daarop in het eerst vast tot rechtvaardigmaking, en in de voortgang van de ziel op de weg naar de heerlijkheid past het geloof gedurig deze gerechtigheid toe tot het een of ander nuttig gebruik.

6e Indien het recht van de wet in u vervuld is, door de gerechtigheid, die door de Middelaar is aangebracht, zult u menig inwendig gevecht gehad hebben met het zondig en wettisch ik. De apostel Paulus, die in de gerechtigheid van Christus roemde, en meer dan iemand de verborgenheid der rechtvaardigmaking aan anderen predikte, heeft menig inwendig gevecht met zichzelf gehad: (Rom. 7:23) "Maar ik zie een andere wet in mijn leden, welke strijdt tegen de wet mijns gemoeds, en mij gevangen neemt onder de wet der zonde, die in mijn leden is. Ik ellendig mens! Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?" U, die zegt, dat u zich aan de gerechtigheid van Christus onderwerpt en toevertrouwt, als de enige grond van uw rechtvaardigmaking en aanneming, en die toch geen strijd hebt met deze binnenlandse vijand, en u nog nooit wegens zijn overmacht in het stof voor de Heere hebt nedergebogen; ik vrees, dat, welke orthodoxe hersenen u ook mag hebben, uw harten toch niet gezond zijn vastgesteld op het fondament van de wetverhogende gerechtigheid van Christus. De reden, die ik hiervoor heb is, omdat er in elke gelovige, door de overblijfselen van de inwendige verdorvenheid, zo’n sterke neiging tot de wet als een verbond en tot de zonde is, die hem gedurig stof van geestelijk werk verschaft, zodat zijn hart als een slagveld is, waar twee legers elkaar ontmoeten, en tegen elkaar strijden om de overwinning: "Wat ziet gijlieden de Sulammith aan? Zij is als een rij van twee heiren. Het vlees begeert tegen de Geest, en de Geest tegen het vlees, en deze twee staan tegen elkander." De bewegingen van de zonde, die een mens in zijn leden voelt werken, zijn een voortdurende stof van vernedering voor hem, en zetten hem aan het werk, om de werkingen des lichaams te doden, en het vlees met de bewegingen en begeerlijkheden te kruisigen. De sterke neiging, die hij in zijn ziel tot de wet als een verbond gewaar wordt, vervult hem met vrezen en jaloersheden, of hij zich wel ooit aan de gerechtigheid van Christus heeft onderworpen; dat hem werkzaam maakt om zich te onderzoeken en te beproeven, of hij ooit Christus gewonnen heeft en in Hem gevonden is, hebbende "die gerechtigheid, die door het geloof van Christus is". U, die nooit iets hebt gekend van deze en dergelijke werkzaamheden, bent, naar ik vrees, nog vreemdelingen van een waarlijk aannemen van de gerechtigheid. die door de grote Messias is aangebracht.

7e Wanneer het geweten bloedt door de een of andere wond, die u is toegebracht door een pijl van verschrikking van de wet, of wanneer de schuld van de zonde, en een toornige en fronsende God, u in het aangezicht staren: waar loopt of vliedt u dan heen om hulp en ondersteuning? Wat de hopeloze zondaar betreft, hij versmoort de stem van het geweten met afleiding en ontspanningen. Zij zullen evenals Saul soms de trommel en de harp opnemen, of evenals Kaïn handelen, die, toen God en het geweten tegen hem wraak riepen wegens het broed van zijn broeder Abel, in het land Nod ging en daar afleiding zocht met steden en huizen te bouwen. Wat de huichelaar aangaat, die wikkelt zich in zijn belijdenis en vermeende genade, en daar vindt hij rust. Wat de wettische betreft, wanneer hij verwond is door de verschrikkingen van de wet: die loopt, omdat hij aan de wet getrouwd is, tot de plichten en werken van de wet, en tracht daarmee God te behagen en het geroep van zijn geweten te stillen. Doch wat de gelovige betreft, de ganse schepping kan hem geen verlichting geven, zolang hij niet door een vernieuwde geloofsdaad onder de schaduw van die eeuwige Gerechtigheid kan komen, door welke de wet groot en heerlijk gemaakt is, en totdat hij ziet, dat God lust aan Hem heeft om Zijn gerechtigheidswil, en zijn ziel weer zichtbaar toelacht door deze Gerechtigheid; dit, en niets dan dit, kan hem vertroosten. O! Wanneer hij ziet, dat God hem door deze gerechtigheid toelacht, geeft dit meer vreugde in zijn hart dan ter tijd, dat koren en most vermenigvuldigd worden. Beproeft uzelf hierbij.

In één woord, als het recht van de wet in u vervuld is door de gerechtigheid van Christus, dan zal het leven, dat u in de wereld leeft, door het geloof in de Zoon van God zijn, en u zult het er niet zozeer voor houden, dat u leeft, maar dat Christus in u leeft. Wanneer u tot de majesteit van God opziet, en Zijn onbevlekte heiligheid en onpartijdige rechtvaardigheid beschouwt, of de donder van de berg Sinaï hoort; wanneer u het oog gericht hebt op de andere wereld, of op een ontzaglijke rechterstoel; wanneer u let op de verdorvenheid van uw natuur en de ontelbare kwaden, die u omringen; wanneer u acht geeft op het somber voorkomen van de voorzienigheid, dan zult u altijd weer door het geloof de toevlucht nemen tot Christus, als uw Borg en Verlosser, en er op zien, dat de wet verhoogd, en de rechtvaardigheid voldaan, en God verzoend is in de Persoon en het werk van Christus; en wanneer u Hem aanschouwt zal uw geest verlicht worden en verlichting vinden, en met David zeggen: "Mijn ziel, keer weder tot uw rust. want de Heere heeft aan u wel gedaan." Ik ga nu over tot

III. Het derde gebruik van deze leer, hetwelk kan zijn tot verschrikking van alle goddelozen, die in openbare of heimelijke schending van Gods heilige wet leven.

Heeft God de wet groot gemaakt, en haar heerlijk gemaakt ten koste van de vernedering, vleeswording, gehoorzaamheid, de dood en het lijden van zijn eeuwige Zoon? Hoe vreselijk en droevig is dan de toestand van hen, die, in plaats van aan deze wet de gehoorzaamheid van het geloof op te brengen, dagelijks het gezag van de wet met voeten treden, Gods banden verscheuren, en de touwen van Zijn wet van hen werpen, en toch aanspraak maken op de Naam van Christus en die belijden, alsof Hij de wet groot en heerlijk gemaakt heeft, opdat zij vrijheid zouden hebben die te verbreken, en de neiging van hun vleselijk harten en verdorvenheden te volgen. De apostel Judas noemt hen in vs. 4 van zijn zendbrief, waar hij over zulke losbandige Christenen spreekt, "goddelozen, die de genade van onze Gods veranderen in ontuchtigheid, die eertijds tot dit oordeel tevoren zijn opgeschreven". O vrienden! verstaat dit niet verkeerd, Christus heeft de wet groot gemaakt, en haar heerlijk gemaakt, niet om haar te ontbinden; maar om de verplichting aan haar als een regel van de gehoorzaamheid vast te stellen, heeft "Hij Zichzelf voor ons gegeven, opdat Hij ons zou verlossen van alle ongerechtigheid, en Zichzelf een Eigen volk zou reinigen, ijverig in goede werken" (Tit. 2:14).Hij heeft ons uit de hand van onze vijanden verlost, opdat wij Hem dienen zouden zonder vrees, in heiligheid en gerechtigheid voor Hem, al de dagen onzes levens", (Luk. 1:74,75) en opdat wij, "de goddeloosheid en de wereldse begeerlijkheden verzakende, matig, en rechtvaardig, en godzaliglijk leven zouden in deze tegenwoordige wereld" (Tit. 2:12). Zodat u, die uit de leer, dat Christus de wet groot en heerlijk gemaakt heeft, aangemoedigd wordt om de wet van God te schenden en te onteren, het doel waartoe Christus gehoorzaam geweest is tot de dood, tegenwerkt, en evenals de vuile spin vergif zuigt uit het Evangelie van de zaligheid. Verwacht u, dat u in zo’n weg als deze door de gerechtigheid van Christus gerechtvaardigd, en door Zijn bloed eeuwig zalig zult worden? Neen, neen, "u hebt geen deel noch lot in dit woord". Zo waarachtig als de Heere leeft, u bent onder de wet als een verbond, en daarom onder de heerschappij van de zonde, en onder de vloek van de verbroken wet, u bent reeds "veroordeeld en de toorn Gods blijft op u". Tot u zegt de Heere: "Wat hebt gij Mijn gerechtigheid te vermelden? En neemt mijn verbond in uw mond? Omdat u de kastijding haat, en Mijn woorden achter u heen werpt". Overweegt daarom intijds uw gevaar, voordat u voor de ontzaglijke rechterstoel van God zult verschijnen, opdat Hij niet, wanneer u daar komt, u verscheurt, en niemand u uit Zijn hand redt. Doch ik wend mij weer van de berg Sinaï tot de berg Sion, en ga voort tot

IV. Het vierde gebruik van deze leer, bij wijze van bemoediging van overtuigde en ontwaakte zondaren, en van twijfelende en bevende gelovigen.

Wij hebben last ontvangen, "om te verbinden de gebrokenen van hart, om de treurigen Sions te troosten, om de slappe handen te versterken en de struikelende knieën vast te stellen, en om te zeggen tot de onbedachtzamen van hart: Weest sterk en vreest niet, wij verkondigen u grote blijdschap", tijdingen, die u kunnen doen juichen, en uw hart van blijdschap in u kunnen doen opspringen, gelijk het kindeke op de groetenis van Maria opsprong in de buik van Elisabeth. Hier is het beste nieuws, dat ooit gehoord werd, voor door de wet veroordeelde zondaren, dat Christus als onze gezegende Borg, een eeuwige gerechtigheid heeft aangebracht, waardoor Hij de wet groot gemaakt en haar heerlijk gemaakt heeft.

Uit deze leer vloeien de volgende gronden van bemoediging en vertroosting voort.

1e Is de wet, die door de zondaar verbroken was door de Borg groot gemaakt? Dan volgt hieruit dat de grote Wetgever voldaan en bevredigd is, gelik de tekst luidt: "De Heere had lust aan Hem om Zijner gerechtigheidswille". Wat de Majesteit Gods misnoegde en tergde was de verbreking van zijn wet, maar nu de wet weer groot gemaakt is kan Hij niet anders dan een bevredigd God zijn.

Het is op deze grond, dat zulke verklaringen zijn uitgevaardigd: "Grimmigheid is bij Mij niet;" Ik "was toornig. maar Mijn toorn is afgekeerd". "Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere Heere. zo Ik lust heb in de dood des goddelozen! Maar daarin heb Ik lust, dat de goddeloze zich bekere van zijn weg, en leeft. Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen, want waarom zoudt gij sterven?" O vrienden! Wat u bang maakt om tot God terug te keren is de bevatting, dat God vanwege de verbreking van de wet onverzoenlijk is, en nooit verzoend zal worden. Doch laat mij u tot uw bemoediging zeggen, dat een God in Christus lust aan Hem heeft om Zijner gerechtigheidswil, omdat Hij de wet groot en heerlijk gemaakt heeft. In Christus achtervolgde God de wereld niet als een wrekende vijand, maar verzoende Hij de wereld met Zichzelf. Laat daarom geen boos en ongelovig hart u doen afwijken van de levende God, alsof Hij geen lust aan Hem had om Zijner gerechtigheidswille. Het was niet voor niets, dat die afkondiging driemaal met een hoorbare stem van de hemel gedaan is; "Deze is Mijn geliefde Zoon, in Dewelke Ik Mijn welbehagen heb". O het is een heerlijke bemoediging voor een verloren zondaar, die over de mond van de hel hangt, dat God voldaan is in Zijn Christus.

2e Is de wet groot gemaakt en heerlijk gemaakt? Dan volgt daaruit, dat de grote sluitboom, die in de weg van onze zaligheid lag, is weggenomen. Op de eerste schending van de heilige wet door Adam, werden bergen van toorn in de weg van de zaligheid gerold; de weg werd zo vol met doornen en distelen, dat hij geheel onbegaanbaar werd voor iemand van het geslacht van Adam. Vandaar kwam die verschrikking en wanhoop in het hart van onze eerste ouders, terstond nadat zij gezondigd hadden. Het gezicht van de Cherubim, en het vlammig lemmer eens zwaards, dat zich omkeerde, om te bewaren de weg van de boom des levens, had een droevige betekenis. Doch Christus, de tweede Adam, heeft de wet groot gemaakt, en maakte haar heerlijk, en daarom moet daaruit noodzakelijk volgen, dat al die beletselen en hinderpalen in de weg van onze zaligheid nu zijn opgeruimd, en de weg is vrij voor een ieder die lust heeft om door het geloof in te gaan. (Joh. 10:9) "Ik ben de deur; indien iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden, en hij zal ingaan en uitgaan, en weide vinden". Alle wettige beletselen in de weg van de zaligheid, die ontstaan uit de wet en de rechtvaardigheid, zijn nu uit de weg geruimd, en er is een vrije nodiging aan iedereen om in te gaan en zalig te worden; zodat niets het kan verhinderen dan het ongeloof, dat een weigeren is om door Christus in te gaan. En hoe zullen zij ontvlieden, die dat doen?

3e Is de wet groot gemaakt en heerlijk gemaakt? Dan is hier bemoediging, dat "de zonde verzegeld en de ongerechtigheid verzoend is". Het wezen van de zonde ligt in de overtreding van de wet. Nu, als dan de wet weer groot gemaakt is, waar is dan de zonde? Zij is zeker begraven in de gehoorzaamheid van Christus tot de dood, door de gerechtigheid van de Borg. De schuld van de zonde is weggenomen, en haar kracht en heerschappij is in iedere gelovige verbroken, en haar bestaan zal eerlang worden vernietigd. Zodat ik tot de gelovigen, die onder de bedekking van de gerechtigheid van Christus zijn, mag zeggen wat Mozes ten opzichte van de Egyptenaren, die hem ter dood toe achtervolgden, tot Israël zeide: "Vreest niet, staat vast, en ziet het heil des Heeren, dat Hij heden aan ulieden doen zal; want de Egyptenaren, die u heden gezien hebt, die zult u niet weer zien in der eeuwigheid" (Exod. 14:13). Arme gelovige, u bent bevreesd, dat die ontelbare zonden, die u omringen en u achtervolgen, u het leven zullen benemen; doch sta stil, en zie het heil, dat God gewerkt heeft. Al uw zonden zijn voor eeuwig van voor het aangezicht Gods weggenomen, en zullen ook van voor uw aangezicht worden bedekt in de Rode Zee van het bloed van de Verlosser, en onder de bedekking van Zijn wet-verheerlijkende gerechtigheid, waarmee Hij de zonde heeft verzegeld.

4e Is de wet groot gemaakt en heerlijk gemaakt? Dan is het handschrift van de vloek, dat tegen ons was, uitgewist en buiten werking gesteld. Op grond van de gerechtigheid van Christus, waardoor de wet groot gemaakt is, is die genadige afkondiging gedaan: (Joh. 3:17) "God heeft Zijn Zoon niet gezonden in de wereld, opdat Hij de wereld veroordelen zou, maar opdat de wereld door Hem zou behouden worden". Christus heeft de schuldbrief, die in de hand van de rechtvaardigheid was, ingetrokken, en die in Zijn opstanding uit de doden krachteloos gemaakt; en op deze grond wordt nu verklaard, dat er "geen verdoemenis is voor degenen, die in Christus Jezus zijn." Vraagt u wat de reden is van deze voorlopige beslissing. Het is deze: Christus heeft de wet groot en heerlijk gemaakt; daarom kan de straf van de wet niet worden uitgevoerd aan iemand, die onder de bedekking van Zijn gerechtigheid is. Neen, neen, "Christus heeft ons verlost van de vloek van de wet, een vloek geworden zijnde voor ons."

5e Is de wet groot gemaakt en heerlijk gemaakt? Dan volgt daaruit, dat genade en barmhartigheid heersen door rechtvaardigheid, en dat de wet en de rechtvaardigheid vergevende genade niet in de weg kunnen staan. De arme gevoelige zondaar, wiens ogen op zijn zonde en op de heiligheid van de wet zijn gevestigd, zal veeltijds zeggen en bij zichzelf denken: O! God kan nooit in overeenstemming met Zijn wet en rechtvaardigheid, aan zo iemand als ik ben, barmhartigheid bewijzen. Hij is verplicht, krachtens Zijn rechtvaardigheid, Zich op mij te wreken. Doch, vrienden, overweegt, dat de Borg Jezus de wet heeft groot en heerlijk gemaakt, opdat barmhartigheid en genade een vrije loop zouden hebben zelfs tot de schuldigste zondaren, die in Jezus geloven. Daarom zegt de apostel: (Rom. 3:24—26) "En worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijn genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is. Welke God voorgesteld heeft tot een verzoening door het geloof in Zijn bloed, tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid, door de vergeving van de zonden, die tevoren geschied zijn onder de verdraagzaamheid Gods. Tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid in deze tegenwoordige tijd: opdat Hij rechtvaardig zij, en rechtvaardigende degene, die uit het geloof van Jezus is." Laat dit u daarom bemoedigen, om naar de vergeving van de zonde te jagen op deze grond, dat de wet reeds groot en heerlijk gemaakt is in de gerechtigheid van de Borg. God verhoogt en verheerlijkt Zijn Naam Genadig en Barmhartig, wanneer Hij op deze grond de ongerechtigheden uitdelgt; ja, verheerlijkt ook de wet en de rechtvaardigheid meer dan wanneer Hij de twist met u, de eeuwigheid door, tot in de onderste hel zou voortzetten.

6e Is de wet groot gemaakt en heerlijk gemaakt? Dan volgt hieruit, dat de voorwaarde van het genadeverbond, eigenlijk zo genoemd, reeds vervuld is. Sedert de val van Adam is God nooit rechtstreeks en onmiddellijk met de mens Zelf in verbond gekomen; neen, het genadeverbond is met ons gemaakt in Christus, als onze Borg, ons Hoofd, en onze Plaatsbekleder. Gelijk het werkverbond met de eerste Adam werd gemaakt, als ons natuurlijk verbondshoofd, en met ons in Hem, zo is het genadeverbond gemaakt met ons in de tweede Adam, als ons geestelijk Hoofd, en werd de voorwaarde van het verbond door Hem vervuld. Vraagt u mij: Wat is de eigenlijke voorwaarde van het genadeverbond? Dan antwoord ik: Het is dit, dat Christus zou worden onder de wet, en dat Hij haar door Zijn gehoorzaamheid tot de dood zou groot maken en heerlijk maken. Op deze voorwaarde werd het eeuwige leven, met alles wat daartoe behoort, aan Hem en Zijn zaad beloofd. Wanneer nu iemand van het verloren geslacht van Adam in Christus gelooft, vervult hij door die geloofsdaad de voorwaarde van het genadeverbond niet, maar hij grijpt slechts de voorwaarde daarvan aan, die door Christus vervuld is; en zodoende worden zij "erfgenamen Gods en medeërfgenamen met Christus." En zo mogen zij dat ruime veld van het verbond doortrekken, en deze en die zegening van het verbond plukken, zeggende: Dit is van mij, en het ganse verbond is van mij, omdat de voorwaarde in mijn nieuw geestelijk Hoofd, Jezus Christus, van mij is; Hij heeft de wet groot en heerlijk gemaakt. O! Wat zou de gelovige moedig te werk gaan in aanspraak te maken op het verbond en de zegeningen ervan, als hij, in het licht des Heeren, dit recht kon bezien.

7e Is de wet groot gemaakt en heerlijk gemaakt door Christus onze Borg? Dan volgt daaruit, dat alles wat in de eerste Adam werd verloren, nu door de tweede Adam is teruggegeven. Wij hadden door het eerste verbond, als wij daarin staande gebleven waren, een recht op God als onze God, een recht op Zijn gunst en gemeenschap, een recht op de schepselen, alle dingen onder onze voeten gesteld zijnde, en een recht op een zalige eeuwigheid, nadat de loop van onze gehoorzaamheid in deze wereld voleindigd was. Door de val van Adam hebben wij dit alles, en meer dan ik kan noemen, verloren. Doch alles is in het nieuwe Verbondshoofd weer hersteld, doordat Hij de wet groot gemaakt en haar heerlijk gemaakt heeft. Voor de ziel die met Hem verenigd is, zijn al deze verliezen in Hem met voordeel hersteld. In Hem hebben wij God, als de Heere onze God, want God is in Christus onze God en onze Vader. "Ik vaar op," zegt Christus, tot Mijn Vader, en uw Vader, en tot Mijn God en uw God." In Hem is het beeld van God voor ons volkomen hersteld, en in ons gaat dit trapsgewijs voort. Wij hebben een volmaakte voorraad van kennis in Hem, Die ons van God geworden is tot wijsheid, en een straal van die kennis, die in het Hoofd is, schijnt in het hart van iedere gelovige. Wij hebben een volmaakte gerechtigheid in Hem, en wij zijn rechtvaardigheid Gods gemaakt in Hem. Wij hebben in Hem een volmaakte heiligheid van natuur, want Hij heeft Zichzelf om onzentwille geheiligd, opdat ook wij geheiligd mogen zijn in waarheid, en door de heiligheid van Christus het Hoofd, aanschouwt God al de leden, en zegt: "Geheel zijt gij schoon, mijn vriendin, en daar is geen gebrek aan u." Wij hebben in Hem een volmaakte en volkomen hemel van de heerlijkheid, en het eeuwige leven; want die in de Zoon gelooft heeft het eeuwige leven, en hiervan zijn wij verzekerd door het waarachtige Woord van de Drieëenheid: (1 Joh. 5:11) "Dit is het getuigenis, namelijk, dat God ons het eeuwige leven gegeven heeft, en ditzelve leven is in Zijn Zoon. Die de Zoon heeft, die heeft het leven." Dus is alles wat in de eerste Adam verloren was in Christus, de tweede Adam, teruggekregen, en dat alles op deze grond, dat de tweede Adam, als onze Borg, de wet groot en heerlijk gemaakt heeft.

8e Heeft Christus de wet groot gemaakt en haar heerlijk gemaakt? Dan staat de voorbidding van Christus voor ons, in de hemel, op een hechte grond, en zal ons ten goede krachtig zijn. Zij is gegrond op die eeuwige gerechtigheid, die Hij heeft aangebracht, waardoor Hij de wet groot en heerlijk gemaakt heeft. Hierom wordt Hij genaamd, Jezus Christus de Rechtvaardige: (1 Joh. 2:1, 2) "Indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak bij de Vader, Jezus Christus de Rechtvaardige. En Hij is een verzoening voor onze zonden." Gelovige, vrees niet, dat uw zaak, die in handen van uw Advocaat gegeven is, voor het hoogste Hof hierboven, niet goed zal uitkomen; neen, Hij heeft nog nooit de zaak van een ellendig mens verloren, want de Vader hoort Hem altijd. Uw Advocaat is niet alleen zeer ervaren in de wetten van het Hof, maar ook in het bepleiten van uw zaak; Hij pleit op grond van een wet-verheerlijkende gerechtigheid, en daarom moet Hij, u ten goede, het winnen.

9e Heeft Christus de wet groot en heerlijk gemaakt? Dan is er goede grond van vrijmoedigheid, om "tot de troon der genade toe te gaan, om barmhartigheid te verkrijgen, en genade te vinden om geholpen te worden ter bekwamer tijd." Wel, gelovige, die gerechtigheid, die de wet groot en heerlijk maakt, is u toegerekend, en u moet door het geloof met deze borggerechtigheid toegaan: dit is de grond van uw vertrouwen in al uw handelingen met God. Wij denken zo gemakkelijk: O mijn gebeden zullen door God worden afgewezen, Hij zal ze nooit verhoren, want ik kan Hem mijn zaak niet recht voorstellen: ik kan niet tot deze of die gestalte of verwijding van het hart komen. Wel gelovige, dat is maar een bijsmaak van de ouden wettische Adam in u, die zich inbeeldt, dat God uw persoon aanmerkt naar uw gestalten en verruimingen. Neen, neen, "Hij heeft ons begenadigd in de Geliefde." U, en uw beste gestalten, genaden en verruimingen zouden uit de tegenwoordigheid van een oneindig heilig God worden verdreven, als het niet hierom was, dat Christus de wet groot en heerlijk gemaakt heeft. Laat dit daarom uw enige grond van vrijmoedigheid voor de Heere zijn: "dewijl wij dan een grote Hogepriester hebben, Die door de hemelen doorgegaan is, namelijk Jezus de Zoon van God; laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden om geholpen te worden ter bekwamer tijd."

10e Heeft Christus de wet groot gemaakt, en heerlijk gemaakt? Dan volgt daaruit, dat het gebrekkige van de gehoorzaamheid van de gelovige, het verbond der genade, of het recht van de gelovige op de zegeningen en voorrechten van het verbond, niet teniet doet. De gehele wet toch, als een verbond, en al de gerechtigheid en gehoorzaamheid, die zij eist, is volmaakt vervuld in zijn Hoofd Jezus Christus; daarom kan de gelovige niet door de onvolmaaktheden van zijn gehoorzaamheid uit het verbond vallen. Wel behoort een gelovige naar niet minder dan volmaakte gehoorzaamheid in zijn eigen persoon te streven, en smart om te dragen over het gebrekkige in zijn gehoorzaamheid: "God zal zijn overtredingen met de roede bezoeken, en zijn ongerechtigheid met plagen;" doch merkt op, wat er volgt: "Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen," namelijk van Christus, met Wie het verbond is gemaakt, en Die de voorwaarde daarvan door Zijn volmaakte gerechtigheid heeft vervuld. Daarom "zal ik mijn verbond niet ontheiligen," of verbreken, noch het woord van de belofte veranderen, "dat uit mijn lippen is gegaan."

11e Heeft Christus de wet groot gemaakt en haar heerlijk gemaakt? Dan hebben de gelovigen stof van eeuwige roem en blijdschap in Christus, en kunnen zij de geest van de dienstbaarheid tot vrees niet ontvangen, dan in een weg van tuchtiging. De gelovigen wordt geboden zich ten allen tijde te verblijden, en van vreugde op te springen: wanneer zij dan ook zien hoe alles in Christus vastgesteld is, zullen zij zich altijd verblijden, namelijk, wanneer zij niet in het vlees betrouwen. Wat toch zou hen ontmoedigen, in wie, door Christus, het recht van de wet vervuld is; ja, die rechtvaardigheid Gods zijn in hem? Wat de gelovige op enige tijd onder een geest van de dienstbaarheid wederom tot vrees brengt is het ongeloof, de wettischheid van zijn hart, dat zijn ogen aftrekt van Christus, en dat het recht van de wet in Hem vervuld en groot gemaakt is. Dan zullen de verschrikkingen van het verbond van de wet en van een vertoornd God op hem vallen; "denkt hij dan aan God, dan maakt hij misbaar, en pijlen des Almachtigen zijn in hem." Doch zolang de gelovige door het geloof kan zien, dat in zijn Hoofd de wet grootgemaakt is, en de Heere lust aan hem heelt om Zijner gerechtigheidswille, zal zijn hart zich verblijden en niemand zal zijn blijdschap van hem wegnemen.

12e Heeft Christus de wet groot gemaakt en haar heerlijk gemaakt? Ziet dan op welk een gunstige grond de gelovige staat in de strijd tegen zijn geestelijke vijanden. Door de wet-verheerlijkende gerechtigheid van Christus heeft hij God aan zijn zijde, de wet aan zijn zijde, de rechtvaardigheid aan zijn zijde: ja, hij heeft de Almacht aan zijn zijde, en daarom mag hij zijn hoofd opheffen op de dag van de strijd, en al zijn vijanden moedig tegengaan.

Bij voorbeeld: (1.) Wanneer hij door de opstand van de inwonende zonde, of door de een of andere begeerlijkheid gekweld wordt, mag de gelovige moed vatten in die te doden en te kruisigen, omdat, door de gerechtigheid van Christus, de zonde geen wetsrechts heeft om over de gelovige te heersen als over andere mensen, die onder de wet als een verbond zijn: "De zonde," zegt de Heere, "zal over u niet heersen, want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade."

(2.) Verontrust en kwelt de satan u met zijn vurige pijlen? Wel, gelovige, houd moed, want doordat Christus de wet heeft groot gemaakt is de kop van de duivel vermorzeld, en heeft Hij volgens de wet niet meer recht u te verontrusten en te plagen, dan hij heeft om uw heerlijk Hoofd, Dat boven is, lastig te vallen. Daarom, doet aan het borstwapen van Zijn eeuwige gerechtigheid, en wederstaat hem, vast zijnde in het geloof.

(3.) Wordt u aangevallen door de wet, die in uw geweten inkomt en de schuld van volmaakte gehoorzaamheid van u eist, als de voorwaarde des levens? Hier is een kort antwoord voor deze vijand. Zeg de wet en het geweten, dat de wet, als eer verbond, in uw nieuwe Verbondshoofd alles heeft gekregen wat haar verschuldigd is, en meer dan zij eiste; want Hij heeft haar niet alleen ten volle gehoorzaamd, maar Hij heeft haar groot gemaakt, en heerlijk gemaakt.

Wordt u op enige tijd tijd onder dienstbaarheid gebracht door vrees des doods? Wel, hier is bemoediging om met deze koning in het strijdperk te treden. De schending van de wet gaf de dood zijn kracht en zijn prikkel; maar de gelovige mag zeggen: Hier is de wet weer groot gemaakt en verheerlijkt, en daarom, o dood, wat hebt u te zeggen? Weliswaar moet ik voor een poosje deze lemen tabernakel afleggen; maar ik doe dat, niet als een schuld, die ik aan de wet verschuldigd ben, of aan haar vloek; doch het is de wil van mijn God en Vader, dat mijn lichaam in het graf zal neerliggen, opdat ik het in de morgen van de opstanding weer terug ontvang zonder de minsten zweem van zonde, of reuk van de dood. De gelovige mag zeggen: de dood is voor mij geen dood; neen, het leven is mij Christus, en het sterven is mij gewin, omdat Christus, mijn Hoofd, de wet groot gemaakt, en haar heerlijk gemaakt heeft, en daarom de dood verslonden heeft tot overwinning; de dood en de hel zijn nu door de gerechtigheid van mijn Hoofd. teruggeworpen in de poel waaruit zij gekomen zijn.

Zo ziet u welke onuitsprekelijke bemoediging en vertroosting voortspruiten uit deze leer, dat Christus de wet groot gemaakt en haar heerlijk gemaakt heeft. De Heere zegene Zijn Woord. Amen.