5. De heiligmaking

Vraag: Wat is toch de oorzaak, dat een ware overtuigde wedergeboren ziel zo dikwijls zegt: Ik heb geen heiligmaking en zonder heiligmaking zal niemand God zien?

Antwoord: Omdat men verstandelijk geen goed beeld heeft van de heiligmaking. Men denkt dan: Ik zou zeker zo heilig moeten zijn als deze of die van Gods kinderen. Naar hun oordeel bezitten deze een grote mate van heiligmaking en zelf bezitten ze dat niet. Vooral omdat ze nog zoveel zondigen menen ze dat ze geen heiligmaking hebben. Men denkt: Als al Gods kinderen die ik ken niet zó heilig leven als die of die dan bezitten ze geen heiligmaking.

Velen verstaan onder heiligmaking niet het wezen van de zaak, maar alleen een zekere mate van heilig leven. Dat is een verkeerde opvatting.

Vraag: Wat is dan het wezen van de heiligmaking, dat in elke ware wedergeborene gevonden wordt?

Antwoord: De heiligmaking is de uitgestorte genade van de Heilige Geest, die iedere ware overtuigde in de wedergeboorte ontvangt. Dan wordt de mens vernieuwd in zijn gemoed, vernieuwd naar Gods beeld. De heiligmaking is dus in wezen de vernieuwing van het hart waarin de liefde van God uitgestort is. Zo ontstaat een begeerte om heilig te leven, om aanhoudend te bidden, kortom; het is het wedergeboren vernieuwde hart. Zo'n hart had Paulus. Hij schrijft daarvan: "Want ik heb een vermaak in de Wet Gods naar de inwendige mens." De verdorven oude mens, die nog overgebleven is, strijdt daar voortdurend tegen.

…Deze heiligmaking is in alle ware begenadigden te vinden. Door vele verwarde, twijfelmoedige mensen wordt dit niet gezien als heiligmaking. Toch bezitten zij het, want de Heilige Geest heeft in de wedergeboorte de lust, de liefde en de begeerte tot heiligheid in het hart gewerkt.

Vraag: Nemen de gelovigen, die dit nieuwe deel ontvangen hebben, toe in heiligmaking?

Antwoord: Ja, dat is de aard van de heiligmaking: "Die in het huis des Heeren geplant zijn, dien zal gegeven worden te groeien in de voorhoven onzes Gods." De gelovigen groeien als bomen in de Hof des Heeren, de één meer dan de ander. De ene komt tot een grotere mate van heiligmaking dan de ander. Dit hangt af van Gods vrijmacht en van de omstandigheden waarin Gods kinderen komen. De godzaligen bidden, worstelen en strijden tegen hun verdorven deel. Zij maken gelovig gebruik van Gods beloften, waarin Hij hun geestelijke groei belooft. Ze pleiten voor Gods troon, door gelovig op de Heere Jezus te zien, om kracht te mogen ontvangen. Zij zuchten om de Heilige Geest om toe te nemen in heiligheid. Op deze wijze sterft de oude mens en het nieuwe deel krijgt groter kracht. Zo komt er groei in het geestelijk leven en vooruitgang in de heiligmaking.

Vraag: Zijn alle natuurlijke mensen vreemd aan deze heiligmaking? Maar toch spreken zij er over en zeggen dat ze heilig begeren te leven.

Antwoord: Zolang de mens niet wedergeboren is, bezit hij in 't geheel geen heiligmaking en niets van Gods herstelde beeld. Hij is een vijand van ware heiligheid en van Gods nabijheid. Al zijn deugden zijn slechts blinkende zonden. Al zijn uitwendige godsdienstplichten zijn alleen maar het werk van geestelijke doden, die de Heilige Geest niet hebben. Al zijn vermeende heiligheid is slechts schijn en bedrog. Als hij bidt om heilig te zijn, bidt hij tegen zichzelf, want zijn natuur is vijandig tegen zuivere heiligheid. En al kwam een mens met zijn onverandere natuur in de hemel, wat onmogelijk is, want zonder heiligmaking zal niemand God zien, dan zou hij het in de hemel niet kunnen uithouden. Het is hem immers hier op aarde reeds een last om met heilige godzaligen samen te leven!

De barmhartige God zij deze mensen, die nog geen ontferming kennen, genadig.