7. De leiding van de Heilige Geest

Vraag: Wat ondervinden Gods kinderen van de leiding van de Heilige Geest op weg naar de hemel?

Antwoord: God leidt al Zijn kinderen wonderlijk: "Ik zal de blinden leiden door de weg, die ze niet geweten hebben."

Vraag: Hoe moeten wij verstaan dat de Heere gebiedt aan de dode, onmachtige, natuurlijke mens: "Bekeert u, want waarom zoudt gij sterven? Maakt u een nieuw hart en een nieuwe geest." De mens is daartoe toch evenmin in staat als dat een moorman zijn huid kan veranderen?

Antwoord: God gebiedt dat niet omdat de zondaar dat doen kan, maar om de volgende redenen:

De Heere heeft het recht om te eisen en te gebieden, hoewel de mens onmachtig is. Hij wil ons leren hoe diep wij in Adam gevallen zijn. Wij zijn het verplicht om dit te doen, omdat God ons vóór die val goed geschapen heeft. Adams val wordt ons toegerekend: "Gelijk door één mens de zonde in de wereld ingekomen is, en door de zonde de dood, en alzo de dood tot alle mensen is doorgegaan, in welken allen gezondigd hebben".

De zondaar moet overtuigd worden van zijn verplichting om tot een waarachtige bekering te komen. Aan zichzelf wanhopende gaat hij dan bidden: Heere, geef wat Gij gebiedt, dan zult Gij niet tevergeefs gebieden. "Trek mij, wij zullen U nalopen."

Al wat de mens zelf niet doen kan, noch een engel, noch een vrome, noch enig schepsel, dat kan God de Vader om Christus' wil doen door de Heilige Geest, tot Zijn heerlijkheid en tot zaligheid van de zielen: "Tot prijs der heerlijkheid Zijner genade, door welke Hij ons begenadigd heeft in de Geliefde".

Vraag: Als een natuurlijk mens door de middelen der genade, de opwekking en vermaning van de vromen, door zijn geweten, aangespoord wordt tot het bidden om genade, wat bidt hij dan?

Antwoord: Om van een noodzakelijk kwaad, hel en verdoemenis verlost te worden en om in de hemel gelukkig te zijn.

Vraag: Kan een natuurlijk mens niet werkelijk oprecht om genade bidden zolang hij de Geest der genade en der gebeden niet ontvangt, zoals geschreven staat: "Ik zal uitstorten de Geest der genade en der gebeden?"

Antwoord: Neen, want als hij werkelijk wist wat genade is, dan zou hij, zolang zijn hart niet veranderd is, er niet naar verlangen. Want wat is genade? Dat is onze eigen gerechtigheid, eigen zin, eigen wil en eigen belang, zo ver het tegen de genade strijdt, verzaken. Eigen vermaak, boezemzonden moeten wij haten en vlieden. Schepselen, waar ons hart te veel aan vast zit, moeten wij laten varen. Zondige gezelschappen moeten worden gemeden. Wij moeten zelfs ons eigen leven afleggen, als de Heere in tijd en vervolging dit eist. Met een innige begeerte moeten wij heilig gaan leven.

Dat is genade. Dit staat een natuurlijk mens niet aan. Met de rijke jongeling zou hij bedroefd weggaan, als er geen bovennatuurlijke kracht van hartinnemende genade van de Heere bij kwam.

Vraag: Is dan het rechte bidden en het rechte begeren om genade, door de Geest der genade en der gebeden uitgestort, het begin van de genade?

Antwoord: Ja. "Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid".

Vraag: Wat is het eerste teken van groei, dat eerstbeginnenden in de genade ondervinden?

Antwoord: Zij denken bij zichzelf: ik zal alle dagen heiliger en beter worden. Maar zij bemerken dat zij steeds zondiger worden, meer gebreken vertonen. Het gaat hun als Efraïm: "Nadat ik aan mijzelf bekend gemaakt ben, heb ik op de heup geklopt".

Vraag: Bewijs eens dat dit groei in de genade is?

Antwoord: Als iemand het genadelicht ontvangt, ziet hij door dat licht zijn verloren staat en zondigheid. Wanneer hij door genade meer licht ontvangt, ziet hij zijn verborgen zonden en de zondigheid van zijn beste daden en plichten. Dat is meerdere genade en dus groei. Al wat openbaar maakt is licht, maar als de zon er ook nog door gaat schijnen, worden alle stofjes gezien. Dat is meer licht en zo ondervindt men het in de genade ook.

Vraag: Dat moet iemand wel wonderlijk voorkomen en geheel anders dan men verwacht. Welke wonderlijke uitwerking heeft dit in de ziel?

Antwoord: De meesten denken dat hun bekering niet goed is, want zij die ware genade hebben zullen groeien. Gods Woord zegt toch: "Het zal haar gegeven worden te groeien." Inplaats van te groeien, worden zij met de dag zondiger, dus, zo besluiten ze: Ik ben niet op de goede manier bekeerd.

Vraag: Laten wij nu eens aannemen, dat een verstandig, ervaren christen aan iemand vroeg: "Hoe is het met u? Wat denkt u van uzelf?" Dan kreeg hij te horen: "Ik heb geen genade, want ik ben zo zondig van binnen en ik dacht heiliger en beter te worden, maar ik wordt elke dag zondiger. Ik schrei en bid voortdurend om heilig te leven en om de Heere te dienen, maar ik schiet er niets mee op. Was ik maar zo gelukkig als u en andere vromen, die zo heilig kunnen leven en die de Heere zo goed dienen. Was ik maar deze en die zonde kwijt, zij zijn mij zo tot last." Tranen zijn soms een bewijs van de oprechtheid, dat het zo werkelijk in de ziel gesteld is. Bovendien hebben zulke mensen een grote achting en liefde voor Gods kinderen, omdat zij God dienen. De wereld en de natuurlijke mensen zijn hen tot last. Zij moeten en zullen met Gods volk leven, al moesten zij nog zoveel smaad van de wereld en hun familie lijden.

Als nu een ervaren christen tot zo iemand zegt: Voor wat u daar zegt is de belofte: Zalig zijn die treuren. Zij, die treuren om genade, om God te dienen en heilig te gaan leven. Zij, die treuren over hun zonden, om daarvan verlost te worden en vroom te leven. Deze kenmerken van genade merk ik in u op.

Als dit zo werd gezegd, welke uitwerking zou dat hebben op zulke mensen?

Antwoord: Sommigen zullen opgewekt en vertroost worden. Zij zullen denken: "Zou de genade toch ook voor mij zijn? Zou die persoon wel iets in mij zien dat ik niet zie?" Maar nauwelijks is die man of vrouw vertrokken, of zij zeggen tot zichzelf: "Och, wat zou ik denken? Daar ben ik te zondig en te onwaardig voor."

Anderen gaan schreiende weg, vallen in het verborgen op de knieën en bidden: "Och Heere, zou er voor zulk een zondig en onwaardig schepsel nog wel genade zijn?" Zij voelen dat het gezegde hen ondersteund heeft.

Weer anderen denken: "Men wil mij troosten en ik heb geen genade. Ik zie het tegendeel: welk een zondig hart en zulke zondige gedachten, dat kan niet samen met genade bestaan." Komt er een oud christen, die wat aan de harde kant is, dan zegt deze: "Ja, men kan veel overtuiging hebben en nog geen genade bezitten." Deze harde christen verdiept zich niet in hetgeen van binnen in de ziel omgaat. Hij onderzoekt de ondervinding niet aan de hand van Gods Woord. Hij spreekt niet duidelijk over het onderscheid tussen algemene en ware overtuigingen en zo duwen zij die mensen in de put.

Vraag: Wat doet een christen die zo'n moedeloze getroost heeft aan de hand van Gods Woord?

Antwoord: Hij zal in het verborgen deze zaak aan de Heere voordragen. Hij betuigt dan voor God dat hij zijn medemens naar Gods Woord trouw heeft behandeld en getroost. Hij bidt voor de anderen of God hen wil overtuigen van het verkeerde van hun harde behandelingen. Hij zoekt naar een gelegenheid om die ongetrooste, verdrukte, door onweder voortgedreven mensen te troosten, want dat is de plicht van een christen: "Vertroost de kleinmoedigen, vermaant de ongeregelden, weest lankmoedig tegen allen."

Vraag: Is het altijd zo gemakkelijk om deze overtuigden zich te laten uitspreken?

Antwoord: Neen, want sommigen gevoelen zich beklemd vanwege de bestrijding. Anderen zijn niet bekwaam om zich uit te drukken. Het is een heilige kunst om, ook uit eigen ondervinding, de juiste vragen aan hen te stellen, waarop ze niet anders kunnen zeggen dan: "Ja, zo is het nu met mij."

Vraag: Wat doet een christen nog meer om een kleinmoedige en terneergeslagene tot licht te zijn?

Antwoord: Wanneer zo iemand zijn treurigheid en twijfelmoedigheid uitspreekt, dan gaat een goed christen vragen naar de werkingen van Gods Geest. Bidt u veel met ontroering? Is uw hart wel eens geraakt onder de bediening van het Woord of de Sacramenten? Ontvangt u soms troost door het lezen van Gods Woord? Brengt de Heere nu en dan wel eens een Schriftplaats in uw hart tot troost en ondersteuning? En was dat Woord toepasselijk op uw toestand?

Vraag: Welk antwoord geeft zo iemand meestal op deze vragen?

Antwoord: Mijn hart is vaak zo hard, dat ik niet kan bidden. Ik krijg zoveel zondige gedachten onder mijn bidden, dat ik vaak mijn ellendige toestand niet voor de Heere kan brengen. Als ik eens echt ontroerd en met tranen kan bidden, dan ben ik verblijd en wenste ik, dat ik altijd zo kon bidden. Ik kan niet ontkennen dat mijn hart geraakt wordt en dat mijn ziel zich verblijdt wanneer ik over de kenmerken van genade hoor. Dikwijls ween ik van liefde, blijdschap en verwondering en dan denk ik: ja, dat en dat kenmerk bezit ik.

Maar helaas, het gaat zo spoedig over en dan twijfel ik weer. Dan denk ik dat het allemaal voorbij zal gaan. Ik geloof maar zo lang als ik gevoel. Op een andere tijd ben ik weer zo hard en ongevoelig en dan heb ik geen geloof, zodat ik niet weet wat ik van mijzelf moet denken. Ik vrees wel tien keer dat ik nog verloren zal gaan, tegen één keer dat ik een klein beetje hoop heb dat ik behouden zal zijn.

Onder het lezen van het Woord bemerk ik wel, dat de ondervinding van de vromen in de Bijbel, voornamelijk in de Psalmen, overeenkomen met mijn beleving. De beloften en uitnodigingen in het Woord worden gedaan aan mensen, zoals ik dikwijls ben, maar ik kan en durf dat toch niet op mijzelf toepassen.

Soms zie ik wel dat een Schriftplaats op mijn toestand slaat, maar ik geloof niet dat het Gods Geest is die mij dit aanwijst en dat het een blijk van Gods genade is. Ik denk dat het maar toeval is, of dat ik zoiets van te voren gehoord of gelezen heb en dat dit mij nu te binnen valt. Deze teksten komen in mijn gedachten omdat ik er veel aan denk en omdat ik het graag zou hebben. Daarom kan ik van zulke Schriftplaatsen niet denken, dat het speciaal blijken van Gods genade zijn.

Vraag: Wat denkt u van deze mensen die dit alles ondervinden?

Antwoord: Het is de tale Kanaäns, die Gods Geest leert aan allen die genade ontvangen want het is naar Gods Woord.

Een ziel die zo bedroefd is omdat zij niet bedroefd kan zijn; die schreit omdat zij in het bidden niet kan schreien, is voor de natuur onverstaanbaar. Maar de verbrokenheid van het hart, het bidden om te kunnen bidden, het zoeken naar een eenzame plaats en het uitstorten van de ziel zoals Hanna, zijn allemaal bewijzen dat de Geest der genade en der gebeden over een ziel is uitgestort, volgens de profetie: "Ik zal uitstorten de Geest der genade en der gebeden." Toen de Heere aan Ananias een bewijs gaf van Paulus' verandering, zei Hij: "Want zie hij bidt." De natuurlijke mens weet daar niet van en oordeelt over deze dingen dwaas en verkeerd. Iemand zei van haar zuster, waar zij bij woonde, en die de Heere had veranderd: "Mijn zuster is rooms geworden, want zij gaat voortdurend in het verborgen op haar knieën bidden.

De Geest der genade troost zo iemand onder de middelen der genade, volgens de Godsspraak: "Troost, troost mijn volk, zal hunlieder God zeggen." De predikant preekt uit Gods onfeilbaar Woord en de Geest getuigt dan met hun geest, dat de kenmerken van genade in de ziel zijn. Zo iemand gelooft dat wel, maar niet langer dan dat hij het gevoelt. Dat komt door het ongeloof en omdat de Satan het bestrijdt. Maar het blijft een waarheid, dat de tranen van liefde en verwondering door de Geest worden opgewekt, want niemand kan dat zichzelf geven.

Dat iemand onder het lezen van het Woord zich verenigd vindt met de ondervinding van de vromen, is een bewijs dat het Schriftwoord vervuld is: "En Ik zal hun enerlei hart en enerlei weg geven." Dat men dit niet op zichzelf kan toepassen ligt niet aan de waarheid van de zaak, maar aan de zwakheid van het geloof.

Het zijn blijken van Gods gunst en genade als men door de Heilige Geest troostwoorden uit de Schrift ontvangt, die op zijn toestand passen. Maar dat men dit niet kan geloven, is geen wonder, want daar is onderscheiden licht voor nodig. Als men dit nog mist, kan men die blijken van Gods genade niet op zichzelf toepassen. Dat is Gods werk, volgens Zijn belofte: "Ik zal geven dat hun werk in waarheid zal zijn."