Aanspraak en raad

van een moeder aan haar kinderen en pleegkinderen

door Mej. C.J. M. Sieben, geboren in Holland en overleden te Harvey (Amerika) de 2e april 1893

"Maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden." Spreuken 31:30

"Mijn zoon! hoor de tucht uws vaders, en verlaat de leer uwer moeder niet. Want zij zullen uw hoofd een aangenaam toevoegsel zijn, en ketenen aan uw hals." Spreuken 1:8 en 9

20 November 1882.

EBEN HAEZER. Tot hiertoe heeft mij de Heere geholpen.

0, Steen der hulpe, mij heeft niets ontbroken. 0, help mij nu uit Uw vrije genade, om deze allang jarige hartenwens te volbrengen en te verkrijgen tot een ware zegen voor mijn zaad en nazaat.

Want o, mijn dierbare kinderen en pleegkinderen, al over lang heb ik gewenst om u enige letteren te schrijven tot raad en aanspraak en ter nagedachtenis en herinnering -jan hetgeen ik u, ofschoon gebrekkig, toch, geleerd heb, na mijn overlijden na te laten, doch ik heb het tot hiertoe nog niet durven doen vanwege de hoogheid Gods, wetende dat ik niet bekwaam ben om het eigen ik er uit en buiten te sluiten en dat ik alzo Gods eer voor mijzelf zou nemen.

Doch in de verlopen zomer 40 jaar geworden zijnde, had ik vanaf die dag werkelijk dieper indrukken van de kortstondigheid mijns levens dan wel anders, en dit maakte mij levendig en werkzaam voor de Heere of het Hem believen en behagen mocht, mij nog tijd en bekwaamheid te schenken tot dit voor mij zo gewichtig werk, al is het ook maar een enkel woordje.

Ja, mijn lieve kinderen, al is het nog zo weinig, het zal in oprechtheid en waarheid gedaan moeten worden voor het oog van een alwetend God. Uit deze opzichte is het dan ook, dat ik het niet eerder heb durven doen of ondernemen dan nu, onder biddend opzien tot de Heere, dat Hij genadig het "ik" en "mij" er uit en buiten beliefde te sluiten door Zijn Heilige Geest, als de geest der uitbranding, en te stellen tot ere van Zijn Naam en tot zegen voor mijn dierbare kinderen!

U weet, mijn kinderen, dat Ik geen geleerd of geletterd mens ben. Daarom durf ik. ook geen hoogdravend voord of geen spreuken te gebruiken. want ik vermag niet vanwege Zijn hoogheid, maar ach. dat ik in eenvoudigheid van het hart u oprecht mag herinneren hetgeen u weet en behoort te weten.

En daar ik van de Heere bid en hoop dat de raad van uw afgestorven Moeder u toch niet vervelend zal zijn, zo zeg ik dan vooreerst tot al mijn allerdierbaarste kinderen. dat u in alles, wat u in dit leven nog voor en over mocht komen, uw oog naar boven mag wenden. daar ik het door Gods genade altijd zo goed bij bevonden heb, al is het nog zo gebrekkig; mijn kinderen, gaat door al die donkerheid heen en roept Hem aan in de dag van de benauwdheid. Is uw hart soms daartoe gesloten of overkropt van zwarigheid, daar dit menigmaal de oorzaak kan zijn, vraag dan maar dat God uw hart openen, verbreken en ontsluiten mag voor Hem, en dat God u vernederen mag om onder Hem te buigen, en Hij zal u zeker op Zijn eigen tijd verhoren, hetzij u bekeerd of onbekeerd bent. Laat u dat nooit terughouden om tot God te vluchten; denk nooit, dat God Zich vreemd houdt of tot u zeggen zal: Ik ken u niet. Want in van de waarheid kan het zo niet zijn, zolang u in de welaangename tijd bent. Maar ach, gaat dan heen met het snoer van de staf en de zegelring uws doops, vraag de Heere op Zijn verbondsbelofte of Hij ook uw God, Helper en Zaligmaker wil zijn.

O houdt toch aan, mijn dierbare en geliefde kinderen. tijdig en ontijdig, niet alleen in de dag van de benauwdheid, maar ook in de dag des voorspoeds, niet alleen om gezet te worden en gezegend te zijn, want dit werden ook Hagar, Ezau, Saul, Jehu en nog zo velen geschonken, maar om waarachtig wedergeboren en van grondstaat van het hart veranderd te worden, en dat u met medeweten van uzelf verzoend en bevredigd mag worden met een Drie-enig God, met Die wij allen in vijandschap staan door onze diepe val in Adam, en alzo door erf- en dadelijke zonde geheel van God gescheiden en vervreemd zijn geworden. Bidt dan. dat God u dit doe zien. want ik weet, dat u dit alles weet volgens hetgeen ik u geleerd heb. Doch dit is niet genoeg. u moet het verstaan en bij bevinding kennen en daaronder vallen en de weg des levens vinden, die weg, die God uit Zijn eeuwige liefde Zelf geopenbaard heeft als de gift van de vader, daar wij van nature zo blind voor zijn als de blindgeborene voor kleuren. Doch door wedergeboorte moet ons deze weg zo eigen worden. zo zeker, zo duidelijk en zo volstrekt, dat wij geen =E9=E9n ander wegje, klein of groot meer over houden, zodat de wettische eigengerechtige Farizee=EBr uit het hart moet, juist dan en daar, waar een arme zondaar, en een rijke Christus =E9=E9n worden door de duidelijke, onweerstaanbare werking des Heiligen Geestes, als de Geest van Vader en Zoon uitgaande.

O, hoe dierbaar is dat, mijn lieve kinderen, want was het de Zoon alleen, er zou in onze ziel zo'n beving over schieten; maar nee, het is geen half werk. het is geheel verzoend en bevredigd met Vader, Zoon en Heilige Geest. Dit geschiedt bevindelijk en dadelijk in de ziel en wordt door het geloof omhelsd, dat als een genadegave afdaalt in de zielen van zijn uitverkorenen. En zeg dan ook nooit, misschien ben ik geen uitverkorene. Dit kunt u immers nooit weten, mijn dierbare kinderen, dit zult u van achteren verstaan. Als u wedergeboren bent, dan zult u uw roeping en verkiezing vast maken, want verstaat dit wel, dat uw roeping een gevolg is van de verkiezing, maar het vastmaken van uw verkiezing is een gevolg van de roeping.

Houdt dan ook in het oog, dat niet een ieder zijn roeping even duidelijk is, maar zoekt u uit de vrucht te verzegelen of u de Christus Gods kent als de Middelaar Gods en van de mensen, niet alleen met uw verstand, maar bij bevinding, als het Pad en de Weg om tot de Vader te gaan, teneinde uw pleitgrond daar alleen op te vinden, zonder enige deugd of gerechtigheid van u zelf. Is dat zo, dan geen nood, mijn kinderen, dan hebt u het onbedrieglijke kenteken van de gerechtvaardigden, want dit is zeker, de Heere zal Zich nooit aan een verworpeling openbaren.

En dan, mijn lieve kinderen, pleegkinderen en kleinkinderen, wie u ook zijn mag, na mijn dood, laat Gods Woord altijd uw richtsnoer zijn en blijven, wijk daarvan niet af, in wat weg of nood u ook mocht komen.

Hoe dierbaar, zoet en nuttig de boeken, die ik u wens na te laten, of die u nog mag krijgen, u ook zijn mogen, stelt ze nooit bij of boven Gods Woord en ook nooit uw eigen of een ander zijn bevinding. Och, bid dat de Heere u daarvoor beware!

O schuw dit als het grootste kwaad, want o, welke bittere gevolgen heeft dat al in de wereld gebracht; zet uw hart er zelfs niet voor open, want hoe vaak is het de Satan toegelaten geweest om ene zaak, of zo men meende een belofte, of aanwijzing van een weg of zaak die wij meenden dat nog gebeuren moest, te hebben =F3f voor een ander =F3f voor onszelf. Mijn kinderen, laat die verborgen dingen voor de Heere en zoekt u met geheel uw hart de geopenbaarde dingen uit Gods onfeilbaar Woord: hoort mijn raad, mijn dierbare en wordt wijs. 0, hoe menigmaal heb ik hier treurige gevolgen van gezien en helaas ook ondervonden. Waakt en bidt dan tegen zulke dingen, die u tot zulke verschrikkelijke dwalingen leiden kunnen, zoekt nooit de dingen van de toekomst te weten en dringt niet in zaken, die u te diep en te wonderlijk zijn. Daalt er soms iets in uw gemoed dat naar een aanwijzing van de toekomst zou gelijken, denkt er dan om, dat de Satan omgaat als een briesende leeuw, zoekende wie hij zou mogen verslinden. Indien het mogelijk was, zo zou hij ook de uitverkorenen verleiden. Dus laat u raden van uw Moeder en werpt deze dingen van u, en zoekt het ene nodige voor uw ziel, voor uw huis en uw kinderen, en voor Sion, hier is werk genoeg in eenvoudigheid van het hart. Maar laat profeteren, of vooruit wat zien of zeggen, u nooit bekoren.

Dit heeft meestal dwalingen voortgebracht en droevige gevolgen gehad. Ik heb gezien en opgemerkt, dat de aller vroomste lievelingen des Heeren hier nog gefaald hebben, =F3f in de tijd, =F3f in de wijze, =F3f in het geheel.

Dus, mijn allerdierbaarsten, laten deze weinige letteren u waarschuwen, opdat u nooit uit uw gevoel, opzicht of bevinding enig besluit maakt, maar zoekt in alles achter de Heere te zijn, opdat Zijn wil en Wet uw spijs en drank mag worden. Sta niet naar hoge dingen, noch in, noch uitwendig, maar voegt u bij de nederige, en bent in waarheid nederig, want dan eerst zult u leren dat u een hoog hart hebt, hetwelk tot allerlei dwalingen en hoge dingen genegen is. Zoekt uzelf altijd meer te schamen dan te eren, want tot het eerste zult u altijd reden hebben, maar tot het laatste niet. Immers, alle eer is Godes. Want och, wat is de mens, waarop zoudt u zich verhovaardigen?

Ik, uw moeder, ben een grote zondares, en daaruit bent u voortgekomen. Dus bent u ook een zondaar en kunt u tot uw eigen vernedering zeggen: mijn Vader was een Amoriet en mijn Moeder een Hetitische. En maakte God u zich uit vrije genade een Sionietische, denk dan toch vooral, mijn dierbare: ik heb niets dat ik niet ontvangen hebbe!

En geeft hier altijd acht op elkaar, waakt voor elkaars zielen. Zegt nooit: ben ik mijns broeders hoeder? Misgun elkaar het vele niet, of het goede en het zoete, indien het God behaagde de een uit u meer te geven dan de ander, maar draagt met elkaar het zuur en het zoet, zoveel als het God behaagt aan en onder u te geven, en dat de liefde u aan elkaar verbindt. Draagt elkaars gebreken, als ik niet meer zijn zal, in liefde en doet zonder noodzaak elkaar geen last aan. Doch bidt voor elkaar en draagt elkaars lasten zoveel als in u is.

Denkt altijd aan hetgeen ik u geleerd heb, hoe gebrekkig het ook was. Mijn kinderen, u weet zelf, hoe ik over u gewaakt heb en hoe God het genadig en onverdiend gezegend heeft tot op deze dag toe, en mijn bede tot in lengte van dagen en jaren is, naardat mij God genade heeft gegeven om mijn vlees te pijnigen, om op ordentelijke wijze de roede over u te gebruiken, liever als uw zielen de duivel en uw lichamen tot gebruik van de zonde te offeren. En ik weet, dat u allen tot op heden mij voor dezelve dankt, zoals u nu al betuigt, als u rondom u ziet hoe de opvoeding van de kinderen verwaarloosd wordt. Mocht de Heere het uit genade in uw harten bewaren en daartoe doen, want o, hoe gebrekkig, hoe onrein ben ik in deze geweest.

Doch treurende over het gebrekvolle, bid ik van de God aller genade, dat het goede daartoe Hij mij verwaardigd en bekwaam gemaakt heeft, door u allen ook jaren na mij mag opgemerkt en nagevolgd worden en dat God daartoe mag doen ver boven hetgeen ik zou kunnen bidden of begeren. Want lieve kinderen, om kinderen op te voeden is niet zo'n licht werk, ook geen vleselijk werk, ook geen werk dat in eigen kracht of wijsheid, naar eigen wil of zin, of naar eigen goeddunken mag geschieden, maar naar Gods eeuwig onfeil baar Woord. Want wij zijn daar volstrekt geen baas van of over en er ook niet bekwaam toe van of uit onszelf, maar onze bekwaamheid is uit God. Och, mijn kinderen, bedenkt dit, en zoekt dit met al uw kracht, als God u verwaardigt om kinderen voort te brengen, denkt dan nooit, het zijn m ij n kinderen. Denkt altijd dat God gezegd heeft: zij hebben Mijn kinderen genomen en hebben ze de duivel opgeofferd.

0, gruwel, dat dit in deze dagen zo licht geacht wordt en de stoel van onmacht tot een dekmantel voor ons zo pijnlijk vlees wordt genomen. En gezegd wordt, God zelf moet de kinderen bekeren, hetwelk ene eeuwige waarheid is en een zalig voorrecht, want anders zou er niets van komen. Doch God zal de opvoeding van onze hand eisen en wil ons ook zelf daartoe bekwaam maken. Want o, mijn allerdierbaarste kinderen, wij zijn zeer grote en snode albedervers van onszelf en van de panden ons toevertrouwd. Want, mijn dierbare, als ik zeg, u weet hoe ik over u gewaakt heb, dan bedoel ik dat de Heere door Zijn genade mijn consci=EBntie zo benauwd hield, dat ik u niet op plaatsen van de ijdelheid durfde laten gaan, omdat ik u lief had en vreesde dat u zeer zoudt zondigen. U allen bent nog jong en o, wat is de ijdelheid van de jonkheid groot en verleidelijk. Daarom heb ik niet toegelaten om ulieden in het donker of avondtijden op wegen en dijken te laten gaan of te reizen, want het is, bekend genoeg, dat de duivel zijn netten en strikken van de zonde vrijer uitspreidt bij nacht, dan bij dag.

0, hoeveel bittere gevolgen hebben die nachtzonden gebaard, hoeveel verkeerde huwelijken zijn daaruit gesproten!

Een ieder, die ogen heeft om te zien, zal mij dit wel toestemmen. Daarom, mijn kinderen, volgt in deze mijn raad, want de kerk van God is diep gezonken en het zaad van Gods volk zeer verijdeld, zodat het in dit alles een zeer zwaar werk is om in getrouwheid op uw post te staan, tenminste, zonder waken en bidden kan het niet. want wij hebben niet alleen de duivel en van buiten alles tegen, maar nog een sterkere vijand is ons eigen vlees en van onze kinderen bedorven bestaan van binnen, die de ijdelheidbegeerten uitwerpen als een stroom die niet te stuiten is door onze menselijke krachten.

Maar God zal de zegen gebieden als het er ons maar om te doen is en wij ons niet verbergen achter ons eigen vlees, want al bent u nog onbekeerd, het zal van uw hand ge=EBist worden om God in te roepen om uw kinderen, u van God gegeven, volgens plicht en eed op te voeden, niet uit dwang, maar uit liefde tot hun ziel en lichaam. Want hun zielen zijn net zo kostelijk als uw zielen. En hun vlees is vlees van uw vlees en ook hebben uw kinderen hier volkomen recht op, want zij zijn door u als middel voortgebracht en zij dragen uw eigen evenbeeld. Zij hebben, als u, een zwak, broos, sterfelijk lichaam en een onsterfelijke, zondige ziel, aarde uit aarde en vlees uit vlees.

Denk nu niet mijn kinderen dat ik dit te sterk aandring. Neen, want ik weet zelf met hoeveel tranen en gebeden ik van de Heere heb moeten vragen alles waarvan ik u nu onderricht, en Hij, Die u zelf op mijn hart bindt met al uw belangen en zaken naar ziel en lichaam, voor het tegenwoordige en het toekomende, voor tijd en eeuwigheid, Hij zelf, zeg ik, is getuige van deze dingen. 0 hoe menigmaal heeft die genadige, liefderijke Verbondsgod in deze dingen aan mij, arm wormpje, Zijn gunst en hulp betoond. Menigmaal heb ik een blijkje van goedkeuring ondervonden, als ik u gekastijd of gestraft had. En ontglipten mij mijn driften, gelijk niet zelden gebeurde, zo schonk mijn onveranderlijke God mij menigmaal diepe ootmoed en vergeving. Evenwel bleef de bestraffing nodig en goed. Hem zij de ere!

Menigmaal ook heb ik verhoring van het gebed voor u mogen opmerken, als ik soms moedeloos was omdat ik geen vruchten zag, en toch altijd weer aan het bestraffen en vermanen moest, en wel veeltijds alles tegen had, zoals u zelf wel weet. En ik, worm, dan zo innig kreeg te klagen en te vragen, of het dan Zijn vrije Goedheid nog eens mocht behagen, om mij in de een of ander van u enige vruchten te doen zien of horen.

0 dan kan ik getuigen, dat mijn allergoedertierenste Ontfermer zelden achter bleef om mij die bede te geven.

Doch om uwentwil wil ik liever zwijgen wat vruchten dezelve waren.

Dat ik nu zo uitgebreid over dit geschreven heb, is niet om mijzelf een naam te maken, maar omdat het u, mijn dierbare kinderen, allen tot moed en navolging mocht verstrekken, zodat, wanneer u gevoelt dat uw vlees bezwijkt, God dan ook in deze uw aller toevlucht en sterkte mocht zijn of worden, want ik weet dat u dit nodig hebt.

Want och, mijn kinderen, als de zwarte zijde van dit uw doen u voor ogen komt, o dan ziet het er zo bitter uit. Bedenkt, wij zijn en blijven onreine, snode albedervers. En dit weet de duivel ook, en die wijst ons op dezelve en zegt, wees eerst geheel oprecht, ontdaan van wereld, zin en lusten. U bent immers zelf niet altijd van de wereld los, en van hoogmoed; vijandgezindheid kleeft u immers ook nog aan? U bent niet altijd even ijverig in uw godsdienst. De Sabbathsviering is u ook niet altijd even ernstig. Hoe kunt u dan uw kinderen vermanen en opwekken tot eerbied, en naar uw gezetheid voor God en godsdienst, om oplettend te zijn onder het lezen of zingen en catechiseren enz., daar u menigmaal slaperig bent en vadsig?

Ja kinderen, zo redeneert eerst de Duivel menigmaal met ons, niet om ons zo vroom en oprecht te maken, maar om onze kinderen een goede opvoeding te onthouden en opdat de wereld en de duivel een vrije loop in onze huizen en harten zouden hebben. Doch, kinderen, denk er omdat, waar onze deuren en harten wijder voor de wereld, hoogmoed en zonden open gaan, daar gaan ze voor de Heere en Zijn dienst meer dicht, en de zonde komt allengs en de vervreemding van Gods gebod komt als een vrucht van de zonde dan ook allengs, want de zonde brengt een slaapachtige kracht mee, zodat men spoedig veel verder weg is dan men zelf weet of denkt.

Dus, kinderen, wacht u voor de listen van de satan, maar vreest het gebod, in Gods Woord geopenbaard, want daar naar zult u geoordeeld worden. Wees onder het trouw gebruik van de middelen altijd biddende voor uw zielen en voor die van uw zaad (als u ze hebt) met een verlangend uitzien dat het God mag behagen de Geest des levens over u en hen uit te storten, opdat Zijn belofte ook aan u en uw zaad vervuld mag worden, dat de doden zouden leven en horen de stem des Zoons Gods.

7 Mei 1883

Er is al weer een gehele tijd verlopen sedert ik begon te schrijven, doch ik heb niet eerder tijd gehad en ik vertrouw, dat de Heere mij wel tijd en gelegenheid zal schenken eer ik sterf, om u, mijn lieve kinderen, mijn verlangen te doen weten, want ik ben in deze zeer afhankelijk van de Heere. Al wat ik schrijf, o, 't vloeit zo maar uit mijn pen, wat de Heere van al mijn wensen voor mijn geest belieft te brengen. U weet dat ik door alle zorgen en benauwdheid een zeer slecht geheugen heb gekregen. Al wat ik gisteren dacht en voor mijn geest was daar weet ik vandaag niets meer van, en kladden of voorschriften kan ik niet gaan maken, dus moet ik alles van de indachtigmakende Geest ontvangen. En ik wens ook niet anders.

En nu, mijn dierbare kinderen, (als ik kinderen zeg, dan bedoel ik u alle vier) als u allen dan nog in leven bent met allen die de uwe zijn, ik hoop, u zult mij in het bovenstaande goed begrijpen en niet denken dat ik u tot deugden en plichten wil drijven, en dat het dan genoeg is. 0, ver vandaar en dit kunt u ook wel vernemen, en u weet toch ook wel. dat ik een stijve aandringster ben van een gehele wedergeboorte, geheel en al door en uit Gods Geest gewerkt, zonder het minste aasje er bij of toe te doen, of wil van de mens. Doch, mijn geliefden, wij moeten het ene doen en het andere niet nalaten. God wil Zijn zegen geven in Zijn eigen weg, ook de bedeling van gemene gaven des Geestes, doch voor en boven alles, staat naar een volle bekering, naar een volle zaak. God wil er van den huize Jacobs om gevraagd zijn, houdt aan, tijdig en ontijdig, het is een zaak van belang, het gaat de eeuwigheid en uw onsterfelijke ziel aan. Denk niet, was God zo gewillig om mij te bekeren als ik ben om bekeerd te worden; als u dit nog denkt, komt het door uw blindheid en geringe ontdekking en uw boze vijandschap. Want ook de Heere is wel gewillig om u op Zijn eigen tijd en wijze te bekeren, maar u bent onwillig en daaraan bent u niet ontdekt. Hij wil immers wederhorigen bij Hem doen wonen. Mijn kinderen, God zal onwilligen gewillig maken. God bekeert een mens door Wet en Evangelie. De overtuiging van het Evangelie is veel zwaarder en nijpender dan die van de Wet. Doch ik hoop, dat u dit in uw binnenste zult leren verstaan.

O bidt toch nooit om naarheid en zwarigheid, maar om waarheid en klaarheid, diepe vernedering, oprechte ootmoed, slechte gedachten van uzelf en hoge gedachten van God.

De Heere geve u, mijn kinderen, hiervan een groot deel, en make u de zonde tot uw grootste last en Gods ere uw hoogste goed. Dan bent u waarlijk wedergeboren. Of twijfelt u daar zelf nog aan? 0, weet dan, dat deze dierbare verlichten niet groeien op onze inlandse grond. Deze komen van een buitenlandse, en wel van een hemelse landouwe.

O neen, mijn kinderen, op onze akker groeit geen goed. Wij willen van nature wel verhoogd, maar niet vernederd worden. Ziet op de Heere Jezus, hoe is Hij vernederd geworden! Niet voor Zichzelf, maar voor Zijn duurgekochte Kerk. Hij wil ook niet anders dan in nederige harten wonen. Hij koos hier op aarde een beestenstal, hoewel Hij God was, Schepper van al het geschapene. Dus, mijn kinderen, moet u een beestenstal worden, anders zal de Zoon des mensen, de Eeuwige Jehovah, er niet inkomen. O, bidt dan, dat Hij u door Zijn Heilige Geest een beestenstal make, dan zal Hij alles meebrengen, dat u in die beestenstal van node zult hebben.

O, wat zijn dat zoete dingen, mijn lieve kinderen!

Wiens hart springt niet op van loutere vreugde, als hij de Middelaar Gods en van de mensen in de beestenstal zijns harten mag vinden?

Ja, mijn lievelingen, u hebt menigmaal tot mij gezegd: Moeder, u lijkt toch altijd wel bedroefd, maar neen, mijn kinderen, dat waren niet altijd en alleen tranen van droefheid, ook waren er tranen bij van hoop, en blijdschap en erkentelijkheid, die mijn ziel dan nederig schreide voor mijn grote en algenoegzame Weldoener.

Ik ben menigmaal bang geweest, dat u harde gedachten van de weg van de bekering zoudt krijgen, omdat u mij vele tranen zaagt schreien, waarom ik ze menigmaal heb verborgen. Doch weet dan, mijn geliefden, dat die tranen alle geen tranen waren van droefheid, maar ook wel tranen van vreugde. De Heere geve ze u beiden te leren kennen, want de bitterste tranen, geschreid om of over Godsgemis, zijn zoeter, o oneindig veel zoeter dan alle vreugdegetier van duizend werelden. Dat zult u kunnen verstaan als de Heere u een vreemdeling in dit aardse Mesech maakt, want dat zult u toch allen moeten worden. U kunt geen twee heren dienen, want =F3f u zult de ene moeten haten en de ander aanhangen.

Hoort u wel, lieve kinderen, dat haten en aanhangen recht tegen elkaar overstaan? Haten heeft heel wat in, maar aanhangen ook, legt dat nu zelf nader uit, maar zegt intussen met Groenewegen:

Heere, sla de grendelen van mijn ziel aan stukken,
't Zal anders niet gelukken.

Mochten er nu ook onder u zijn, wie de Almachtige het heeft doen gelukken om de ene aan te hangen en de andere te haten, o driewerf gelukzalig bent u dan!! Maar denkt niet, het is genoeg, want het zal in beoefening gebracht moeten worden. En daartoe zult u genade van node hebben. En dat zal op de knie=EBn gezocht en uit de Hemel ontvangen moeten worden.

God heeft volheid genoeg en is gewillig om uw ledige schatkamers te vervullen, mits u dezelve niet opgevuld hebt met stank en zwijnendraf van deze wereld. Want rekent er op mijn kinderen, dat er dan eerst een pijnlijke ontlediging plaats moet hebben; en begint u dit in te zien, dan zult u zich zoeken te verbeteren; doch denkt er om, Mozes zal u niet ontzien wanneer hij u vindt. En Christus zal het overspel Van zijn duur gekochte kinderen niet zo licht opnemen. Dus, wat ik u raden mag, houdt dan biddend voor uw aandacht, wat de Heere zegt in Zijn Woord: Ik doe wandelen in de weg van de gerechtigheid, Ik Jehova alleen. Ik doe het niet om uwentwil, enz. Ik zal maken, dat hun werk in waarheid is en zijn zal. Ik doe Mijn liefhebbers be=EBrven dat bestendig is, enz. Hier, en hier alleen. mijn kinderen, ligt de pleitgrond van Gods volk voor tijd en eeuwigheid, in al hun wegen, zaken en omstandigheden. Hiervan zegt de Apostel: hebben wij gezondigd, wij hebben een Voorspraak bij de Vader, namelijk Jezus Christus, de Rechtvaardige.

Dat is de Liefste van de mensenkinderen, de Man uit duizend. waarvan de dochteren Jeruzalems vragen wat is uw liefste meer dan een andere liefste? Maar wacht, zei de Bruid van Christus, ik zal het u zeggen, want zij wist het zeer goed. Mijn Liefste is blank en rood, zei ze, en Hij draagt de banier boven tienduizenden. Zo'n is mijn Vriend.

Onder deze Banier moet het wezen, mijn kinderen. Daar is het, waar de wolf bij het lam verkeert en het luipaard bij de geitenbok neerligt, daar is ieder veilig, ieder, van wat taal, tong of natie hij ook mag zijn, daar is de rokende Berg gepasseerd, ja hier wordt de balsem voor zijn gemaakte wond uitgedeeld, hier is het: Mijn schapen kennen Mijn stem en volgen Mij. Hier is men veilig! Evenwel, hier leeft men niet zonder waken, bidden, worstelen en strijden. Neen, het volgende gedichtje zal door onze zonden altijd waarheid blijven, namelijk:

Er moet veel strijd gestreden zijn,
Veel kruis en leed geleden zijn.
Er moeten heilige zeden zijn,
En veel gebeds gebeden zijn,
Zal 't hier en namaals vrede zijn.

Doch dit kruis is niet altijd even zwaar, er komen bij alle Christenen tijden dat het vlees zwijgen moet. En dan wordt met de nu zalige Rutherford gezegd: ziet, zoet, zoet kruis. Dan is Christus en Zijn kruis dierbaar, dan wil hij geen pad gaan dan door die kruisweg, kruisstraat en enge poort, al was het ook in zijn macht een ander te kiezen, hij wil dan geereen ramp of tegenheid minder hebben als zijn God hem bestemd heeft, want hij ziet dan bij Geestes licht hoe nodig het voor hem is, hoe wijs, hoe heilig en hoe goed, hoe vol van onbegrijpelijke liefde de weg is, die God met hem, onwaardige gehouden heeft om hem van en uit de hel tot en in de hemel te brengen. En daar zinkt hij bij vernieuwing dan weer voor, God met alles wat hij wil en heeft. O dan wenst hij zo zonder enige wil of eigen bedoeling op 't eindje aan te gaan.

Maar tot zijn diepe smart,
Draagt hij die vijand nog in 't hart,
En moet daar tot zijn dood mee strijden,
Dat maakt dan ook zijn grootste lijden.

Doch zulke 'toestanden zijn hem zo zoet, dat hij dezelve met geen koningstronen of kronen wil ruilen.

Nee, hij zegt dan met David:

Geen vader sloeg met groter mededogen
Op teder kroost ooit zijn ontfermend' ogen,
Dan Isra=EBls Heere, op ieder die Hem vreest.

Dan weer:

Hij is het, die ons Zijn vriendschap biedt.

O wonder, hier zegt hij met Jakob: ik heb alles en dan kan hij Ezau het vele van de wereld wel laten houden; hij heeft genoeg, zijn Jezus leeft, hij plukt daar de vruchten van, de zoen en kruisverdiensten van zijn Borg en Middelaar. En daar zakt en zinkt hij dan al vaster en dieper op neer en wil dan wel met zijn bloed ondertekenen dat Gods wegen enkel goedheid zijn, en dat hij zelf de oorzaak is van het zure en bittere, zodat hij zegt met zijn gehele hart: ik heb de Heere moeite gemaakt met mijn zonden. En dus, mijn geliefde kin deren, wordt er ook zoetigheid gesmaakt op weg naar de Hemel, en vreugdetranen geschreid, lofliederen gezongen. En ook stille rust genoten, want daar rusten de vermoeiden van kracht, die daar dood gewerkt zijn aan het zelfdoen en geleerd hebben wat het is: laat u zaligen. Niet dat zij geen wettische overblijfsels meer hebben en woelachtigheid en een heilig proberen om zichzelf te redden, te heilige, te vernederen, te verootmoedigen of zich van de wereld en aarde los te maken en berouw over zonden te krijgen, enz. 0 ja, dat willen zij gedurig nog proberen, maar slaan ook gedurig weer terug en worden er weer aan ontdekt en zeggen dan met David:

Gelijk een schaap heb ik gedwaald in 't rond, enz.

Maar in de grond van de zaak zijn ze aan dit zelfdoen gestorven en hebben daar de wapenen neergelegd. Waar zij heilig gedwongen worden te betuigen: U bent mij te sterk geworden en hebt mij overmocht, enz. En dus, mijn geliefde kinderen, niet door werk, maar door genade:

Niets van u, 't is al van Hem,
Zo moet ik naar Jeruzalem.

Maar bedenk altijd, dat men daar op =E9=E9n dag niet klaar mee is. Paulus zei: ik sterf alle dagen en dit zal zo blijven zolang zij hier beneden zijn; ook het zuchten en het klagen zal niet ophouden. Waren er geen zonden, dan waren er geen plagen, maar nu zijn ze er beide en het verdriet spruit uit de aarde, zegt Job, maar de mens is tot moeite geboren om en door de zonden. En daarenboven, kinderen, denkt aan de les van de Apostel, die zegt: allen die godzalig willen leven, zullen vervolgd worden. Daarom, laat het u niet moedeloos maken, wanneer u vervolgd of verdrukt wordt, maar laat het u tot ere strekken, dat u niet lijdt als een kwaaddoener of als een die zichzelf met eens anders doen bemoeit en zo u ten onrechte lijdt, zo is het zaligheid en het kenmerk van de schapen van Christus.

Daarom, scheldt ook niet weer als u gescholden wordt, maar ziet met medelijden op die arme mensen neer, die hun tong gebruiken om de maat van hun ongerechtigheid vol te maken tot hun eeuwig verderf, tenzij God ze genadig bekeert.

Hoe u ook verdrukt wordt of vervolgd, draagt uw zaken aan God op, Die eenmaal gewis recht doen zal. Onder al die verdrukkingen uitwendig is dit vrijwel het gevoeligste, als laster en leugen over u gebracht wordt en dan soms van alle kanten.

0, ik weet het, het is een zwaar lot, nochtans, de Heere kan u helpen. U weet zelf, mijn kinderen, hoeveel ik in deze verdrukt ben geweest en ook, dat God mij altijd kort hield, zodat ik noch voor noch achterwaarts kon om mij te verdedigen. Niet, dat ik altijd genegen was om goed voor kwaad te vergelden!

0 neen, mijn natuur bruiste er wel eens tegen op. Maar mijn genadige Heere belette mij om kwaad te doen en heeft mij van achteren geleerd hoe goed en nuttig het voor mij was, want mijn hart was van nature zeer eerzuchtig. En zo wist mijn genadige God mijn vijanden te gebruiken tot ontdekking van mijn eerzucht enz., zodat ik met Ledeboer moest zeggen: als het mijn eer geldt, dan ben ik levend, maar als het Gods eer geldt, dan ben ik dood. Zodat ik in deze een welgevallen leerde nemen in de straffen van mijn eigen ongerechtigheid en alzo opgekeerd en bewaard wordt, om niet met de hond op de steen te bijten en naderhand mijn vijanden wel beschaamd zijn geweest en betuigden met hun eigen mond, dat ik hun kwaad met het goede had overwonnen. U weet zelf hoe dat God hun soms met kracht voor mij neerwierp, mij vergeving vragende en met daden getuigden niet waard te zijn op mijn vloer te staan enz., maar dit was nadat mijn genadige God mij zelf eerst vernederd had.

Toen bracht de drukking van de melk boter voort, toen gevoelde ik iets van wat het is, als Gods ere onze zaligheid wordt. Anderen zijn met hun nijd blijven lopen, maar God zij dank, Die mij niet toelaat hen zuur aan te zien, want ze zijn mij als de raven die mij brood brengen, omdat hun boosheid mij tot mijn genadige Helper drijft, Die mij nog nooit begeven of verlaten heeft, maar mij door die verdrukkingen geleerd heeft wat het is als eigen eer schande wordt. Toen wij het beeld Gods verloren hebben, is alle eer en roem schande geworden. En als men dit door genade geleerd heeft, dan spreekt de Heere weer in ontferming tot Zijn volk: die Mij eren, zal Ik eren.

0, hoe wonder zijn Gods wegen, mijn kinderen, omdat God in alles de gerechtigheid van Zijn troon vasthoudt, waarvoor het schepsel eerst zal moeten buigen en vernederd worden, eer het verhoogd wordt. 0 wat diepe heilgeheimen zijn Gods wegen, mijn kinderen! En o, hoe zoet als dit bevindelijk geleerd wordt! Gelijk de Apostel zegt: zolang de verdrukking aanwezig is schijnt het geen zaak van vreugde te zijn, maar daarna werkt het een vreedzame vrucht van de gerechtigheid. En zo, mijn kinderen, al is het, dat u door een ander benadeeld wordt, ziet op de eerste oorzaak en wreekt uzelf niet. Bedenkt altijd, dat uw tijden in Gods hand zijn. God heeft de maat van zegeningen en tegenheden voor en over u bepaald. Zijn hand heeft u immers toegewogen rijkdom en uw armoede naar Zijn wijze raad en beschik kingen over u. Deze palen zijn immers door Hem geslagen voor al uw wegen, en het zal u zoet zijn om met diep ontzag in dezelve te rusten. Maar o, dat u echter door luiheid, lompheid, slordigheid, gierigheid, voorbarigheid of anderszins geen oorzaak van uw eigen ellende bent! En zo het mocht zijn, dat gijzelf de oorzaak van een of ander voorval bent (want wij zijn allen ellendige mensen, tot hinken en zinken gereed en wij struikelen allen in vele), och, mijn lieve kinderen, blijft dan niet bij uw zonden staan, alsof het nooit meer te verhelpen was. Neen, belijdt dan de Heere uw misdaden, en zegt gul en oprecht: Heere, ik heb mijzelf in ellende gebracht, maar och, help mij toch evenwel, want U bent groot van barmhartigheid, en u weet, Heere, dat wij altijd bedervers zijn en blij van. 0 kom en pleit zo op genade, op- en aangebracht in en door Christus. Deze is dan ook weer onze Voorspraak bij de Vader.

Och kinderen, kende u die weg nu!

O wat zou ik verblijd zijn en met u willen praten uit zo'n heerlijke, hoge en heilige weg, daar de dwaas niet op dwaalt en de blinde niet omkomt, want anders had Gods arme volk (en ik) reeds lang schipbreuk geleden. Wie toch is er blinder en dwazer dan ik, mijn kinderen? O ik zou het duizendmaal met mijn bloed willen ondertekenen, dat ik de blindste en dwaaste van allen ben, was het niet dat mijn verstand zei, wij zijn allen even diep gevallen. En toch, het waarachtige Licht schijnt nu en is opgegaan in de duistere plaats mijns harten, opdat ik niet meer zou zijn duister, maar licht in Hem.

O wonder van vrije genade! wie behoor ik nu te zijn in een heilige wandel voor Hem!

Bedenkt dit altijd, mijn kinderen, als God u bekeren mocht, vraagt uzelf dan dagelijks af: hoedanig is mijn wandel voor God? Laat de Heilige Schrift hierover oordelen. Legt u daar dagelijks bij neer in uw gedachten, in uw woorden en werken; deze zal het heilige vonnis over u vellen, hoedanig u bent in uw liefde, ijver, lijdzaamheid, waakzaamheid, orde in en uitwendig, in vriendelijke bescheidenheid, in onderdanigheid jegens allen die over u gesteld zijn, in herbergzaamheid, mildheid, ware eerbaarheid, matigheid, wijsheid, voorzichtigheid, kennis, lankmoedigheid, in het verdragen, in nederigheid. ware oprechtheid, ootmoedigheid, kinderlijke vrees, eenvoudigheid en wat dies meer zij. Want Christus zegt: hierin wordt Mijn Vader verheerlijkt, dat u veel vrucht draagt. En daartoe wil Hij zelf Zijn Geest uitstorten en alle ranken die in Hem blijven, wil Hij reinigen, opdat zij meer vrucht dragen.

Nu wens, ik, mijn kinderen, van al de bovengenoemde eigenschappen een woordje te zeggen, doch ik weet zeer goed dat er vele boeken zijn en ook wel in uw bezit, en ik, ellendeling, in de schaduw van die schrijvers niet staan kan, om u de weg van de Waarheid en des Levens bescheidenlijk uit te leggen als zij gedaan hebben. 0, ik hoop en bid, dat u dezelve naarstig mag onderzoeken en daarom denk ik maar enkel met een woordje aan te stippen.

In liefde. Deze is de meeste, want zij is de volbrengster van de gehele Wet. God liefhebben boven alles en onze naaste als onszelf. Waren we hierin volmaakt, mijn kinderen, dan waren alle andere eigenschappen er vanzelf. Maar ook in deze geldt het woord: wij hebben gezondigd, zodat wij ook deze heerlijkheid Gods derven. Nochtans, de Apostel zegt: wij zouden tot de volmaaktheid toe voortvaren en jagen daarnaar, opdat wij het ook te eniger tijd verkrijgen mochten.

Nu dan, mijn kinderen, ziet dan al uw wegen en wandel na, en vraagt bij alles wat u doet en doen zult: hoeveel en hoever drijft mij de liefde Gods om dit te doen en dat te laten? En ook, hoeveel en hoever drijft mij de liefde des naasten, die uit God vloeiende is? Dit kunt u goed weten als u iets koopt of verkoopt, mijn kinderen, of bij u de wet van de liefde voorop staat, of het hebben of begeren. Als u meer begeert, dan u zelf in uw hart overtuigd bent dat uw goed waard is, dan hebt u niet de liefde des naasten en de Wet Gods op het oog, maar uzelf, Dit geld of goed wordt niet gezegend, mijne kin deren, want denkt er om. God wordt alleen maar in Zijn eigen weg ontmoet. Ik weet, dat niemand een reine uit de onreine geven zal, maar dit is zeker de enige veilige weg, niet alleen om te kopen of verkopen, maar in al uw doen en laten, om het vooraf en altijd tot God te wenden, opdat Die u leren mocht hoe u zult handelen en wandelen en het eigen genadig te doden, en de begeerlijkheid ten onder te brengen. En of Hij uw Raadsman wil zijn, in het hoe van alles, opdat u niet zondigen zoudt tegen Hem en uzelf vloek of nadeel aanbrengen, maar dat u mag verwaardigd worden om de verordende middelen te houden in en met alles.

In ijver. Een ijverig mens verzuimt geen tijd, daarom mocht u altijd biddende zijn om te verkrijgen wat u tot uitkopen van de tijd nodig hebt, omdat de dagen boos zijn.

In lijdzaamheid. 0 mijn kinderen, de lijdzaamheid hebben wij zo nodig, omdat de driften vele zijn en het hart onrein is. De Apostel zegt: de lijdzaamheid heeft haar volmaakt werk. Och mocht het u geschonken worden, welk een dierbaar pand zoudt u bezitten, welk een schat van wijsheid zoudt u vergaderen, die alle, o dierbare jeugd, uit de lijdzaamheid te leren zijn.

In waakzaamheid. Och laat uw ogen maar rondgaan, mijn kinderen, en ziet wat de onwaakzaamheid al teweeggebracht heeft over Sion. En een leder kind van God zal daarover zijn klacht hebben. Bidt veel, dat God u een wakend hart mag even, want och, wat kan er in een ogenblik al niet gebeuren. Ja grote zaken en ellende kunnen er uit ontstaan, zodat soms ons gehele leven er door verbitterd wordt. En het "had ik" dat ons overal vervolgt, het "had ik" zal eeuwig het geroep van de verdoemden zijn. Zo kan ook hier het een of ander "had ik" een kleine hel voor ons zijn, zo God er ons niet genadig van verlost. Dus, mijn dierbare kinderen, niet tevergeefs zegt de Heere Jezus zelf: waakt en bidt. Doch ook grote Hogepriester Uws volks, Wachter Isra=EBls, och waakt U over hen. En wees hun Voorbidder bij de Vader en geef hun Uw Heilige Geest tot waken en bidden. Want och, zij zullen zonder U niets vermogen of verrichten dat U welbehaaglijk is. Amen.

In orde. Och wat is een onordelijk mens, mijn kinderen. Ik hoop, dat de Heere u genadig zal bewaren voor een schandelijke onordelijkheid in- en uitwendig. Een onordelijk mens is een ergerlijk mens. Die slordig is, kan onmogelijk zuinig zijn, zoals elks plicht is. God is een God van orde, ziet dit in het werk van de schepping en van de voorzienigheid, en ook in het werk van de wedergeboorte. Zoekt dan orde te houden, hetzij u arm of rijk. bent, over kinderen of over dienstboden, over in en uitwendige zaken tot het kleinste in uw omgeving toe, gelijk u weet dat ik u altijd heb voorgehouden. En bovenal, omdat God het u gebiedt.

In vriendelijke bescheidenheid. Mijn kinderen, die van nature zeer vriendelijk zijn, hebben niet zoveel te kampen met de stompheid van hun aard en natuur als wel anderen. En toch, hoe voortreffelijk die ook mogen schijnen, de ware vriendelijke bescheidenheid moet van boven komen, als een gave van de genade en is uit de liefde vloeiende die uit God is, als een deugd en eigenschap die de Heere genadig mee wil delen aan Zijn arm volk en gunstgenoten. Doch Hij wil er ook van de huize Jacobs om gevraagd zijn.

In onderdanigheid. Och, wat is de mens, mijn kinderen! Hij zegt altijd van nature met de rebellerende joden: wij zijn vrij, wij hebben nog nooit iemand gediend, dus, wat hebben wij met onderdanigheid te doen? Hier is de wet van de halsstarrigen, mijn kinderen, maar de wet van de liefde spreekt anders. O bidt en roept: Heere, maak mij gewillig, onderwerp mij aan U en al Uw geboden, aan allen, die U over mij gesteld hebt, hetzij harde, hetzij zachte heren. Alleen, dat het zij naar Uw Getuigenis, opdat al wat eerlijk is, al wat liefelijk is en al wat wel luidt door mij betracht mag worden door de liefde tot en voor Uw geboden en volk en mijn naaste.

In herbergzaamheid. Mijn kinderen, houdt nooit uzelf of uw huis te goed om armen te herbergen en van het nodige te voorzien of te verzorgen, zover het in uw vermogen is. Denkt altijd: God heeft mij mijn huis maar geleend als een toevluchtsoord voor mij en de mijnen, maar ook voor de armen, die tot mij de toevlucht nemen. En vooral zet uw deuren wijd open voor Gods volk, hetzij u gelijk of hetzij ze hoog of laag van stand zijn. Wee u, indien u onderscheid maakt en alzo de arme kinderen Gods veracht, en zegt tot de man met de ring aan de vinger, zit hier boven aan. Dit zal kanker aan uw genadeleven zijn, mijn kinderen, want God ziet niet aan het rijke en edele, maar het verachte van deze wereld heeft God uitverkoren. 0, hoe verfoeilijk is dat in Gods ogen, het zoeken van hoge standen, het houden van alle stijl en modes, en het verachten van een eenvoudige lage stand. Dit is mee de hoofdzonde van Sion, waarom God zo ver geweken is van Zijn kerk, die eertijds bloeide als de staf A=E4rons, maar nu zo dor is als een zandwoestijn. Och, dat God het u genadig geve te zien, welk een grote zonde het is te staan naar hoge dingen, en de armen te verachten. Ziet dan toe, mijn kinderen, en waakt en bidt.

In mildheid. Kinderen, u weet het, indien God u begiftigd heeft met goederen van deze wereld, dat u er dan alleen maar rentmeester over bent, en daarvan eenmaal rekenschap moet geven. 0, mijn arme, lieve kinderen, dan zullen de armen en weduwen en wezen rondom u staan om te betuigen wat u voor hen geweest bent, =F3f een Dorkas, die voor hen de rokken en klederen naaide en gaf, =F3f een vrek, die gezegd heeft: gaat heen en wordt warm. En dat niet alleen, maar ook de Kerk van God zal getuigenis afleggen wat u aan het arme Sion gedaan hebt. En ook de blinde heiden, hoeveel u toegebracht hebt, opdat het zalig Evangelie verkondigd werd. Och, mijn kinderen, laat Gods Woord en uw eigen geweten hierover altijd rekening houden, opdat uw ingehouden geld u tot geen vloek zou zijn op alles wat u hebt. Geeft naar dat u vermogen van God ontvangen hebt. Geeft blijmoedig, opdat het geen afgeperste penning van uw eigen gewetenzij, maar veeleer een offer van de dankbaarheid, als uw dure, heilige plicht. 0 geeft, geeft nederig en met ootmoed, opdat u 't niet uitbazuint als u wat geeft, maar laat zelfs uw rechterhand niet weten wat uw linkerhand doet, dat wil zeggen, sla er zelf geen acht op, alsof u er uzelf erenswaardig mee gemaakt had, omdat 't toch niets meer als uw plicht is. Och, mocht de Heere u dit leren, want wie is een Leermeester als Hij, want ook hierin is een gouden middenweg, mijn kinderen. God gebiedt en wil dat een leder hier zijn plicht zal weten en doen, nochtans niet zo alsof u al het goed van uw huis aan de arme moest geven en daardoor zelf arm worden. Of dat u het benodigde voor u en de uwen niet zoudt kunnen krijgen. Neen, want ook in deze is God een God van orde. En ook, mijn kinderen, is het geven geen zwaar werk, als u er maar een hart toe ontvangen hebt van de Grote Gever zelf. 0, hoe zalig is het dan te geven en te kunnen zeggen met Job: 'k heb mijn bete (die Gij mij als een onwaardige gegeven hebt) niet alleen gegeten. Dit mag ik door Gods genade bij ondervinding kennen en mocht het u ook gegeven worden, mijn kinderen. En dat u in alles uw weg goed mag stellen, opdat u Gods heil mag zien.

In wijsheid. De wijsheid is het voornaamste, mijn kinderen. Wat zegt de Schrift? De vrees des Heeren is nog maar een beginsel daarvan, zo is dan de beoefening van de zaken, n.l. het wandelen in de vrees des Heeren, de wijsheid zelf. En och, wat zult u hiertoe nodig hebben? Immers de God van de wijsheid zelf! Zo roept dan uw Moeder u toe, mijn kinderen, op grond van Gods Woord, verkrijgt dan wijsheid, verkrijgt verstand, niet alleen de wijsheid van de filosofen, n.l. in het hoofd, maar ook en vooral de wijsheid van de gerechtvaardigden in het binnenste van uw ziel. 0 dat gijlieden er in waarheid op verliefd mocht worden of zijn! Dat het u altijd gegeven mag worden alles met wijsheid te gebruiken, opdat het uitlope mag tot ere Gods, tot zaligheid van uw ziel en tot stichting van uw naasten.

In voorzichtigheid. Wat is de ware voorzichtigheid, mijn kinderen, anders als dat Gods Woord er zelf van zegt, n.l. beproef alle dingen en behoudt het goede. Och, u dwaze Adamskinderen! Wij zijn zo dwaas en onvoorzichtig, dat wij vaak zonder beproeving ja zouden zeggen daar het neen moest zijn en weg zouden werpen wat wij zouden moeten behouden en wij zouden alzo gevaarlijk in de zonde vallen om het zoet tot bitter en het bitter tot zoet te stellen. Waar van de Heere zegt: wee hun! En op een andere plaats: zie dan toe hoe gij voorzichtelijk wandelt. 0, mocht daartoe Davids bede de uw zijn:

Leer mij naar Uw wil te handelen,
Ik zal dan in Uw waarheid wandelen.

Dat hebt u, wij en allen in natuur en in genade, in alle kleine en grote zaken, ja in alle uren en minuten van onze levens nodig. En dat het u gegeven worde is de bede van uw Moe van de, hoor!

Kennis. De ware kennis maakt rijk, mijn lieve kinderen, want de Heere zegt: dit Is het eeuwige leven, dat zij U kennen als de enige en waarachtige God en Jezus Christus, Die U gezonden hebt. Och mocht u zo de Waarachtige kennen als Hij gekend moet worden ter zaligheid. U weet, mijn lieve kinderen, dat wij door de zonde het beeld Gods geheel verloren hebben en dus ook de ware kennis van nature niet meer hebben, dat God onze Schepper is. Ziet dit in de heidenen. Doch God heeft uit Zijn eeuwige en voor ons onbegrijpelijke liefde in en door Christus, de Zoon van Zijn liefde, weer een weg gebaand om tot de ware kennis Gods te komen en alzo weer den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te worden. Maar dit geschiedt alleen door de ware wedergeboorte, als God ons van dood levend maakt, ons overtuigt van zonde, gerechtigheid en oordeel. Hoe dit toegaat, mijn kinderen, speurt dit na in de waardige schrijvers. zoals Brakel, Comrie, Philpot, Fransen en anderen, teveel om te noemen. Hoewel tegenwoordig de waarheid op de straten struikelt en al wat recht is er niet door kan, nochtans heeft God het ons niet aan Bijbels en goede boeken doen ontbreken. Maar o, boven alles wenst en bidt uw Moeder dat de ware wedergeboorte de ondervinding van uw eigen ziel zal zijn of worden.

In lankmoedigheid en verdraagzaamheid. 0 wat een kostelijke gaven van de genade zijn deze dingen, hoe gelukkig zijn derzelver bezitters,. wat zijn die daardoor bewaard voor vele zonden! Als vrucht van de wedergeboorte bezit ieder kind van God deze deugden in meer of minder mate. Och, mocht de Heere uit vrije genade in ruime mate u hiermee begiftigen, hetwelk u bewaren zou voor veel zonden, als haastigheid, driftigheid en kwade opwellingen tegen onze naaste, enz. Want, mijn kinderen, als een mens van ieder onnut woord rekenschap zal moeten geven, o hoe heeft hij dan toch tot onthouding daarvan, lijdzaamheid en verdraagzaamheid van node. Och, zij Davids bede steeds de uwe, als hij zegt:

Zet, Heere, een wacht voor mijn lippen,
Behoed de deuren van mijn mond.

Nederige eerbaarheid. 0, hoeveel zou ik hiervan moeten zeggen, eer ik mijn gemoed hierin ten volle ontlast heb, maar och, wat zou het mij baten indien de God aller genade er u geen hart toe geeft? U bent allen getuige wat ik in deze al met u te doen heb, nu mijn oog nog waakt. En wat zou het dan zijn, als ik er niet meer ben, hoewel u de ergsten niet bent en mij niet ten uiterste plaagt om nieuwmodische kleren, nochtans uw hart gaat er toch naar uit. En och, mijn lieve kinderen, dat doet een rechtgeaard ouder zo zeer.

Wij weten, dat hoogmoed en mode niet uit God is, en och, ik zou u toch zo graag geheel aan God willen vermaken (als het maar in mijn macht was!) Vandaar dat menigvuldig roepen van mijn ziel tot God voor u, dat Hij Koning over uw lichamen, over uw ingangen en uitgangen, Koning over uw eten, en Koning over uw klederen mag zijn.

Ik bedoel niet in het algemeen als Schepper en God van de voorzienigheid, maar als Koning van de gerechtigheid en Waarheid, zoals Hij daartoe van de Vader gezalfd en aan de Kerk van God gegeven is, tot die gunstige regering van uw hart en daden, dat u uw voeten niet her- of derwaarts kunt wenden zonder de verborgen verzuchting tot God om die gunstige goedkeuring over uw ingangen en uitgangen, uw eten en drinken. Ik bedoel geen veelheid of vetheid, want hierin bestaat niet altijd de gunst Gods, maar in het zoet besef van Gods gunst in en over dezelve. 0, dit verbreekt het hart en doet tranen schreien van ootmoed en dankbaarheid, hoewel onze dankbaarheid meest bestaat in treuren over onze ondankbaarheid.

0, mocht u verstaan wat David zegt: Uw gunst sterkt meer dan de uitgezochtste spijze. Hij wilde dat met geen koningstafel ruilen.

Maar ook alzo over uw klederen en huismanieren. Gods Woord zegt, als wij voedsel en deksel hebben, daarmee zullen wij vergenoegd zijn. Dus wat u meer begeert is zonde. En nederigheid gaat voor de ere, maar hoogmoed voor de val. Dus eerst nederig en dan de ere. Eerst hoogmoed en dan de val. Denkt daar eens goed over na, mijn arme kinderen! Weet, dat dit heel wat in heeft. Dit geldt in- en uitwendig. Doch boven alles bid en wens ik, dat de liefde Gods u tot het goede mag dringen, maar niet de dwang. Verder hoop ik hier later op terug te komen en daarom zal ik hier nu mee eindigen. Hoewel mijn ziel zucht over de donkere dagen die u, mijn arme kinderen, beleeft, want hoogmoed in plaats van nederigheid wordt u haast ingeprent, ja zelfs Gods volk is de wereld haast gelijk in klederdracht en in hoogmoed, in huis en wandel en de nederigheid wordt haast fijmelarij genoemd. Doch nu waak ik nog door 's Heeren hulp u ten goede, doch als ik er niet meer ben, o wendt dan uw oren niet af om Gods gebod te horen, want daarnaar zult u geoordeeld worden. En dan zal het u geen pijn meer zijn dat men u gescholden heeft voor oude vrouwen enz., maar dan zal juist het onderscheid gezien worden tussen hen, die God dienen en die Hem niet dienen. 0 uw vijanden zullen u zeker tegemoet voeren: daar bestaat het dienen Gods niet in, in de klederen, maar voegt hen dan terug: in hoogmoed zeker niet'

En toch, bedenkt voor uzelf altijd, dat God naar waarheid in het binnenste ziet. Al zoudt u zich op willen tooien om nog eenmaal tot eer en aanzien te komen of tot een rijk huwelijk, o, mijn lieve kinderen, bedenkt toch altijd dat deze middelen God een gruwel zijn, maar dat alleen nederigheid voor de eer gaat en men alleen tot de rechte middelen komt door een ootmoedig waken en bidden zonder ophouden. Niet om, maar op de gebeden maakt God Isra=EBl vrij van ongerechtigheden, Psalm 130.

En gelooft mij, of liever, gelooft Gods Woord, dat de Heere de mate van eer en zegeningen over u allen bepaald heeft. Dat u noch door de ene weg, noch door de andere weg die paal niet zult overschrijden. Ook weet u niet, of veeleer en rijkdom goed en nuttig voor u zou zijn. Immers wat de een ten goede erft, erft de ander vaak tot zijn verderf. Alzo ook met het huwelijk. Als u dacht dat het best voor u was, kon het juist kwaad voor u zijn, want bedenkt, God heeft al deze dingen in een boek geschreven, doch hierover later. Houdt u zich maar aan het Woord van God en weest nederig en ootmoedig, tevens eerbaar en ordelijk, dit is uw roeping.

In matigheid. Onmatigheid is zonde en leidt tot zonde. Bent u onmatig in uw eten, dit is tegen de wil van God en dus zonde, en leidt tot de zonden van zatheid, luiheid en lusteloosheid. De maagdampen stijgen op naar de hersenen en verwekken overtollige slaaplust, en zo wordt men ook onmatig in het slapen. Het bederft uw smaak en daarbij ook uw maag en maakt u onbekwaam tot uw arbeid.

Bent u onmatig in uitgaan, Salomo zegt: weert uw voet van het huis uws naasten, opdat hij u ten laatste niet zat worde; en dan zult u ook zeker uw huis en kinderen en zaken verwaarlozen.

Met =E9=E9n woord, in alle dingen is overdaad en onmatigheid.

Wacht u dus, mijn kinderen, opdat God u de weg niet eng make en uw deel vermindere en u zoudt moeten zeggen: ik heb het mij zelf bang gemaakt.

In ootmoedigheid. Zult u ootmoedig wandelen, mijn kinderen, dan zult u een levendig besef moeten hebben van uw alleszinse verbeurdheid en onwaardigheid tegenover Gods goedertierenheid en weldadigheid over u en de uwen. Dit besef geeft tegelijk ook verbrokenheid van het hart, en een treuren in ootmoed over uw ongelijkvormigheid en hardheid van het hart, want hoe ootmoediger u mag wandelen, des temeer zult u klagen over uw hardheid en onboetvaardigheid, want het oude deel van het hart zal altijd, tot aan onze dood toe, zijn kracht ons doen gevoelen. Hoever we ook gevorderd mogen zijn in heiligmaking, het oude deel zal niet zwijgen voordat wij dood zijn; daarbij hebben wij altijd en overal en tot alle dingen Gods bewarende en bewerkende genade nodig, tot begin, midden en einde. Die staat, ziet toe dat hij niet valle! De verst gevorderde in de heiligmaking kan onder Gods heilige toelating de slordigste in wandel worden. Alleen Gods genade kan terughouden van 't kwade en bewerken tot het goede. Indien de Heere uit wijze eindens Zijn genade eens terughoudt, ach, waar zouden wij dan te goed voor zijn, wij, die onbekwaam zijn tot enig goed en geneigd tot alle kwaad. Terecht zegt het rijmgebed:

Wat wordt er van ons in die staat,
O Vader, zo Gij ons verlaat?

Daarom zijn alle goede gaven en volmaakte giften alleen van Hem, de Vader der lichten afdalende, en ook het ootmoedig wandelen met onze God.

In eenvoudige, kinderlijke vrees. Och, zult u misschien zeggen: Moeder houdt ook nooit op! Maar mijn lieve kinderen, het is toch bijbels, nietwaar? God wil toch, dat Zijn volk in de Waarheid wandelt! De Heere wordt toch maar in Zijn eigen weg ontmoet en dat in kinderlijke vrees en in eenvoudigheid, geen slaafse of knechtelijke vrees om loon, dwang des gebods of vrees voor straf. Neen, kinderen, kinderlijke vrees, die God Zelf in Zijn volk werkt en. onderhoudt, gelijk er geschreven staat: Werkt uws zelfs zaligheid met vrees en beven, want het is God, Die in u werkt het willen en volbrengen naar Zijn welbehagen. Dus weer moet het op de knie=EBn gezocht en uit de hemel ontvangen worden, want God heeft de middelen mee ingesloten en ook, daar God zelf werkt, daar is dat bedelen en bidden een lust geworden. niettegenstaande er tijden van lusteloosheid zullen komen. Maar de Heere wekt van Zijn zijde Zijn volk weer op. Vertrouw hierop, mijn kinderen, voor zoverre en zoveel u van God bekeerd bent, al wordt het zo donker, dat u zoudt denken: nu is mijn lampje uitgeblust, zodat u niet alleen alle lust vergaan zou, maar dat u zelfs tegenzin zoudt gevoelen in de dingen van de Godsdienst.

0, dan is het donker, maar houdt maar biddend aan, zo goed als u kunt. Want ik weet, dan is de Geest van het gebed ook haast weg. Maar geen nood, de Heere komt weer, Hij leidt Zijn volk toch o zo veilig De ondervinding zal u dat leren. als u maar lang op de weg bent zult u een reeks van ondervindingen opdoen en daaruit leren, dat God getrouw blijft, niettegenstaande al uw ontrouw.

En dan, mijn kinderen, zult u van goedertierenheid en recht zingen. Want God zal Zijn volk onder de roede doen doorgaan en brengen onder de band van het verbond. Recht en genade, beide verworven in en door Christus, toegepast door de door Hem verworven Geest, Die van de Vader en de Zoon uitgaat, allemaal wonderen, waar een nimmer eindigende eeuwigheid toe nodig zal zijn om God te verheerlijken over al de wonderlijke wegen die Hij met Zijn volk houdt. 0, zink hier weg in aanbidding, mijn kinderen! En dit alles in ware gerechtigheid! Wie is er tot deze dingen bekwaam? Wie kan er in oprechtheid wandelen, dan die zelf van God oprecht gemaakt is?

En dit is geen werk van =E9=E9n dag, mijn kinderen, want als een levend gemaakt zondaar aan zichzelf ontdekt wordt, o, dan ziet hij niets dan gruwelen van ongerechtigheid en onrecht, en dit vermeerdert dan van dag tot dag. Hoe meer hij graaft, hoe meer gruwelen hij vindt. Doch onder de menigte van zonden, die hij in zich bevindt, is de onoprechtheid hem het walgelijkste. Tot deze zonde zou hij roepen: u het eerst heen uit. 0, deze zonde ziet hij als vloeiend vergif, dat door al de werken heen trekt, al onze woorden besmet, al onze gedachten tegen ons doet getuigen.

0, onze diepe val is niet te beschrijven, hoe een in elkaar gedraaisel van ongerechtigheden wij zijn.

Gaat uw woorden en bewegingen maar na, mijn kinderen! Bedoelt u altijd volkomen de zaak die u bespreekt? Legt u nooit geen vouwen of draaien om in het een of ander uw doel te bekomen, hetzij uw eer, of voordeel, of betrekking, of andere zaken, die u voor wilt spreken? Zie de arglistigheid uws harten maar eens na, want dit moet alzo niet geschieden. Mijn allerdierbaarsten op aarde, laat u onderrichten en laat het uw gebed worden, want uw woorden moeten uw woorden bevatten, n.l. u moet geen ander doel met woorden, wenken, oogmerken en gebaren hebben, dan dat u zich uitdrukt en betoont. Al uw doen en laten moet waarachtig zijn, want God is waarachtig.

B.v. als u iets verkoopt en zegt tegen de koper: het is goed, laat het dan goed wezen en begeert niet meer voor het te hebben als het waarde heeft. Beproeft uzelf of u oprecht kunt zeggen: Heere, U bent Heere over kopen en verkopen. Laat u niet verleiden door de Satan en uw boze hart om soms met een ingewikkeld woordje u in grote mate te bevoordelen. Laat deze smakelijke spijs voor het vlees u niet gelusten, want ze zou u tot een vloek zijn, omdat het mindere met ijver verkregen gewis gezegend wordt. Och, mijn kinderen, ziet hier uit uw ogen. en kijkt rond op de door de zonde zo ellendige aarde, hoeveel mensen door hun onoprechtheid voor haar zelf een vloek zijn en die ook voor hun kinderen achterlaten.

0, bidt voor u en de uw dat de oprechtheid en de vroomheid u behoeden. 0, mijn kinderen, als u eens wist hoevele malen ik dit gebeden heb dag en nacht, toen God mij genadig ontdekt had aan mijn arglistig hart! En omdat mijn ziel daar nu zo'n walg aan heeft, daarom heb ik u in uw kindse jaren zo bestraft, als ik draaierij of leugens of zo iets in u ontdekte, en och mocht u er zelf een walg aan hebben, nu u groter geworden bent, en mocht het nu dag en nacht uw bede worden, dat u in uw gehele hart en wandel oprecht mag worden en dat u ook niet eens anders eer zoekt te verdonkeren, om uw eer er door te vergroten. Zo'n gestolen eer zal u tot schande gerekend worden, als was het met uw broeders of zusters of ook met uw vijanden. Ook als u in twist bent, denkt nooit mijn kinderen, dat u iets voor hebt bij de Heere, dat uw recht duidelijker blijken zou dan dat van uw tegenpartij. En zolang als u dat ook nog zoudt, willen, bent u niet oprecht. David zei: Heere, doe mij recht naar mijn gerechtigheid, hij wilde hiermee zeggen, naardat ik recht ben. Alzo zegt ook Job in hfdst. 31: 13: Zo ik versmaad heb het recht mijns knechts zo hij geschil met mij had, enz. En toch, wat zou het u al baten mijn kinderen, indien u' op zo'n wijze de hele wereld eens wist te winnen? U zoudt dan ongetwijfeld schade lijden aan uw ziel. En och, wat zal ik meer schrijven? Er zou geen einde aan zijn, waar mijn moederhart u allen wel voor zou willen waarschuwen. Maar mijn bede is voor de Heere, dat ulieden mocht zijn of gebracht worden tot diegenen, waarvan David zei:

Wie heeft lust den Heer' te vrezen,
't Allerhoogst en eeuwig goed,
God zal Zelf zijn Leidsman wezen,
Leren hoe hij wandelen moet.

Versta dit wel, dan wordt u van God geleerd en leest dan verder wat de erfenis derzulken is.

Och, mocht uw hart er op verliefd en u verwaardigd worden om alles te verkopen, om deze parel van grote waarde te verkrijgen, dan was u waarlijk rijk.

Nu nog iets over de Sabbatsheiliging en de huisgodsdienst, mijn kinderen.

U weet zelf wat ik u, mijn dierbare kinderen, geleerd heb, hoe ik u met ernst aan de Sabbat gebonden heb, u niet toeliet uw tijd met spelen door te brengen of met buiten te lopen, of met over de wereld te praten, maar ik u boekjes of boeken gaf naar uw verstand en vermogen, naar dat u vatten kon, want ik heb niet boven uw vermogen gevergd, maar getracht naar dat uw bevatting was u op te leiden tot de eeuwige dingen. En u weet, wat tranen, moeite en arbeid mij dit gekost heeft, omdat ik hier veel tegenstand had, daarbij de weerspannigheid van uw natuur en de soms dodige toestand mijns harten. Och, wat komt er dan kijken om door een zee van verzoeking te breken, het eigen vlees te kruisigen en het vlees van onze kinderen. Doch tot hiertoe heeft mij de Heere geholpen en u bent zelf getuigen van hetgeen ik u geleerd en geboden heb.

Maar bovendien, mijn kinderen, hebt u Gods Woord, want ik ben niets dan een melaats en alles tekort komend ellendeling. En al had ik alles naar plicht verricht (hoewel ik mijzelf bewust ben van niet) dan was ik nog maar een onnutte dienstmaagd. Maar Gods Woord zal gelden en daar naar zullen wij allen geoordeeld worden. 0, leest en herleest het toch, want dat Woord zal u zeggen wat u te doen en te laten hebt. Het zegt immers duidelijk, Gedenkt de Sabbatdag, dat u die heiligt, enz. Maar nu alweer vooraf, mijn kin deren, zonder de Heere kunt u niets doen. Och, mocht dan ook dit gebod uw gebed worden en Gods Woord uw regel, dan is de vervulling een liefdedienst. Uw begin zij dan in de name des Heeren! Vooreerst, zie dan in Gods Woord hoe het oude Isra=EBl een voorbereiding des Sabbats hield. Hier is al weer een voorbeeld. God wil er immers van de huize Jacobs om gevraagd zijn? Och, laat het dan door al uw bezigheden heen uw gedurig gebed wezen wat de dichter zegt:

Och, of wij Uw gebo=F4n volbrachten!
Gena, o Hoogste Majesteit!
Gun door 't geloof in Christus krachten,
Om die te doen uit dankbaarheid.

Laat niet af om bij de Heere een verbeurde Sabbatszegen af te smeken, opdat het u niet alleen een gebod, maar veeleer eer gezegende rustdag zij.

Bent u onder uw werk alzo bezig in uw binnenste voor de Zondag, teneinde u voor dezelve voor te bereiden en een zegen af te smeken, overlaadt u dan ook 's zaterdags niet met uw aardse bezigheden, althans zover het in uw ver~ mogen is, want als u 's zaterdags hard werkt en laat opblijft, ach wat zal dan uw vermoeide lichaam 's Zondags anders zijn dan mat en slaperig? Denkt niet, dat u er God een dienst mee doet als u Zijn Sabbatten houdt, hoewel het Zijn gebod is, maar vat dit wel, het is Gods gebod, u ten goede maar niet de Heere tot voordeel, alsof Hij onze dienst behoeft. Bedenkt, dat de mens niet gemaakt is voor de Sabbat, maar de Sabbat voor de mens. Daarbij wordt het ti gegeven om 7 dagen te eten met een zesdaagse arbeid. Al wat u die dag aan de wereld wijdt, moet u tot straf wezen, want het is toch om onze zonden dat we in het zweet des aanschijns ons brood moeten verdienen.

0, wat zijn wij toch verhard geworden, dat wij die straf niet gevoelen, maar de Zondag er nog bi zouden willen hebben om tot straf te arbeiden, in plaats van de Zondag tot rust aan te nemen en tot verheerlijking van Gods groten Naam, die ons dezelve geeft. Nu, bedenkt dit en gaat u 's zaterdags met deze gedachte naar uw bed om te rusten. Blijf des Zondagsmorgens niet onbehoorlijk lang op uw bed, staat even vroeg op als in de week of nog vroeger. Zoekt dan de Heere te ontmoeten, gelijk Maria 's morgens vroeg naar het graf ging. Och, werd het u gegeven, u weet dat ik het u geleerd heb en er u in voorgegaan ben om nooit des Zondags lang te slapen. Dit toont de slaperigheid of dodigheid van uw ziel aan. De luiaard zal verscheurde klederen dragen, zowel in als uitwendig. Zoekt dan de Heere, terwijl Hij te vinden is, roept Hem aan, terwijl Hij nabij is, al de dagen uws levens, maar voornamelijk op Zondag. Die dag is ons gegeven voor onze zielen. Mijdt dan ook daarom alle wereldse gesprekken, of wat aanleiding kan geven tot wereldse bezigheden of zaken, gelijk Gods Woord u gebiedt ten goede en als ik u voorgehouden heb en over u gewaakt heb.

Och mijn kinderen, wijkt daarvan niet af als ik er niet meer zijn zal, om als een wachter over u wacht te houden. Houdt dan nog voor ogen dat u het niet voor mij behoeft te doen, maar voor uzelf, uit kracht van Gods gebod. Hoort naar Salomo's raad, die zegt: Verlaat het gebod van uw moeder niet. Ik hoop dat uw vader een voorstander van deze dingen mag worden. Dat hoop ik van gehele r hart, opdat ook het andere gedeelte van Salomo's aangehaalde vermaning u tot een gebed mag zijn.

En verder ook met eten en drinken, u zult van des Heeren rustdag geen eet of smuldag maken, maakt 's zaterdags uw Zondagseten gereed en warmt het dan des Zondags op, daar zult u nooit berouw van hebben. Ik weet wel dat al deze dingen niet begeerlijk voor het vlees zijn, maar ik weet ook, dat God zegt: Die naar het vlees leeft, zal sterven. En de Zondag is ons niet gegeven voor het vlees. Daarbij maakt het veel en lekker eten u onbekwaam om naar God en Gods dienst te luisteren, want het maakt u ongemakkelijk, slaperig en dof.

En gaat u naar de kerk, (van harte bid, wens en begeer ik, dat u een plaats van het gebed mag vinden waar u ook bent of woont, daar God waarachtig woont of waar u ooit uw godsdienst zou moeten oefenen) houdt altijd uw kinderen bij u, indien u ze hebt. Laat ze nooit aan hun lot over, maar vermaant ze op de weg en in huis volgens Gods Woord, niet uit dwang, want dit kunt u toch niet volhouden, maar als een liefdewerk van uw hart, om ze het goede te leren. Geeft ze niet onder uw opzicht vandaan, want ze hebben ook een ziel voor de eeuwigheid. En dan, hoe gaat u op tot de godsdienst? Met een hart vol wereld? Och, mijn lieve kinderen, bidt om te kunnen bidden en om de Geest van het gebed. 0, ik weet dat het vlees begeert tegen de Geest en dat dit een harde strijd is, maar och, mijn kinderen, er is hulp besteld bij enen Held. Slaat het oog naar boven, want u zult niet naar de Hemel en de aarde gelijk kunnen zien.

O, David wist dit ook, als hij zei:

'k Sla de ogen naar 't gebergte heen,
Vanwaar ik dag en nacht
Des Hoogste bijstand wacht,
Mijn hulp is van de Heere alleen, enz.

Ja, zo moet al Gods volk er door, mijn kinderen, waken en bidden, worstelen en strijden. Och, werd het u gegeven om biddende op te gaan met uw kinderen, met de feesthoudende menigte, om daar met Sion voor Sion te bidden. Dat zal de begeerte zijn van al Gods ware volk, hoewel wij nu donkere tijden beleven en dat men haast moet vragen: waar is Gods Kerk? Hoewel, ze zal er altijd blijven, al is ze dan ook nauwelijks te zien, gelijk de zon er altijd is, al is ze ook zeer diep achter de wolken verborgen.

Doch hoe het dan ook is, of waar u dan ook bent, gedenkt toch altijd uw voorgangers, bidt voor hen en uw medebroeders en zusters. Gedenkt dat ze afhankelijk zijn van de invloeden van de heilige geest. Als God hun lippen niet opent, hoe zult u dan gezegend zijn? 0 bidt God dat Hij hen scherpziende en teder houden wil, wachtende en wakende, getrouw en oprecht. Maar denkt er om, als de voorganger vervalt of verflauwt, zal ook spoedig het volk vervallen. Bidt voor uw leraar, dan bidt u dus doende ook voor uzelf, want de leraar behoort het oog van het lichaam te zijn, en zo dan het oog verlicht en eenvoudig is dan is het gehele lichaam verlicht.

Nu, leeft en beweegt u zo op Gods dag, mijn lieve kinderen, dan zult u bewaard worden voor vele zonden, daar thans de kerk haast in verzonken ligt, n.l. in een uitwendige sleur godsdienst, als men maar in de kerk is. Och, daar is het niet mee klaar, hoewel men het ene doen moet en het andere niet nalaten. Wij zullen echter het hoe van onze godsdienst onderzoeken moeten, of men al naar de kerk gaat en tot aan de deur toe over de wereld bezig is en elkaar verwoest in plaats van in stil gebed tot God te zijn, of in een voorbereidend gesprek tot elkaars stichting te zijn en de klachten van het hart aan elkaar te uiten. Ach, hoeverre is het daar thans vandaan! Ziet de kinderen of de jeugd, ze zijn niet bij hun ouders om hun godzalige gesprekken aan te horen. We lezen van Isra=EBl, dat de stammen vrolijk opgingen, maar neen, nu zoeken de jongelieden elkaar op en dat zien de ouders voor hun ogen. En o, wat wordt er dan gesproken. Och, de Heere weet dit immers, wij kunnen Hem niet bedriegen. Geen won van de dan, dat er geen vrees Gods bij de jeugd te vinden is, omdat ze door hun ouders niet onder tucht en gebed gehouden worden. En hoe zit men dan- in de kerk, ja God weet het en ik wil hiervan maar niet meer zeggen. Maar ik hoop van u, mijn lieve kinderen, al zal ik er dan ook niet meer zijn, betere dingen, niet uit eigen kracht, maar door Gods genade gelijk ik gezegd heb, hopende en biddende van God, Die mij beloofd heeft mijn God en mijns zaads God te zijn, dat Gods gebod uw lust en gebed mag worden en de vrees Gods op uw harten mag liggen. En als u dan gedaan hebt al wat een zondig Adamskind door Gods hulp zou kunnen doen, dan zult u, mijn kinderen, op 't eind de dood op al uw doen moeten zetten en zeggen: ik ben een onnutte dienstknecht. 0, wij arme wormen zullen nooit een reine uit een onreine kunnen voortbrengen en daarom zal het tot de laatste ademsnik blijven:, Gen=E2 o God, gen=E2! en: niet ons, o Heere, niet ons, enz.

Want bij Geestes licht zullen wij onze beste daden ais onrein en stinkende zien voor God en dus vergeving nodig hebben, zowel over het beste van onze verrichtingen als het slechtste. Maar indien wij dit recht geleerd hebben, zal Christus' bloed ons ook recht dierbaar worden.

En dus, mijn kinderen, moeten we alweer bij de Fontein terecht komen,. die geopend is voor de Huize Jacobs en de inwoners van Jeruzalem tegen alle zonden en onreinheid. En deze Fontein is ook voor niemand beter dan voor hen, die de dood hebben leren zetten op al hun plichten en verrichtingen, die het om God en Christus zelf te doen is, om door Hem uit vrije genade gezaligd en geheiligd te worden. Want al ons werk is verkeerd ais het door God niet is geleerd. Zoekt het dan ook daar, mijn lieve kinderen.

Ook uw huisgodsdienst in de week, laat het alles met orde en eerbied geschieden. Bindt uw kinderen en uw volk daaraan, opdat ze ervan niet af durven wijken. U weet wat ik u geleerd heb, o leert dat ook uw kinderen, dat ze niet uit hun slaapkamer mogen komen, voordat ze hun knie=EBn gebogen en de Heere gedankt hebben.

En als u 's morgens volgens Hollandse gewoonte uw eerste kopje koffie gebruiken mag, roept dan de op zijnde huisgenoten bij elkaar, dankt dan eerst tezamen en bidt om een huishoudelijke zegen voor die dag, om kracht, hulp en wijsheid in uw bezigheden en alle voorkomende zaken, want u weet niet wat de dag baren zal. Wijkt daarvan niet af, mijn kinderen, laat liever uw kopje koffie staan dan uw gebed te verzuimen, want Gods gunst is beter dan de uitgezochtste spijze.

Als u 's morgens uw morgeneten gaat gebruiken, laat dan uw geliele huisgezin bij elkaar zijn om tezamen voor God uw knie=EBn te buigen en poogt dan al de noden naar lichaam en ziel van uw huisgezin op te dragen. Vraagt altijd de Heere om stervensgenade, indien het was dat de Heere =E9=E9n van uw die dag beliefde op te roepen. Och, hadden wij die bereidwilligheid, doch hoe het ook zij, wij zullen er de Heere toch om moeten vragen. En als gijlieden gegeten en gebeden zult hebben, dan zult u uw kinderen tot eerbied vermanen en een hoofdstuk in Gods heilig Woord lezen, en als het kan een versje zingen en daarna danken zonder ijdel verhaal van woorden. Alzo ook voor uw middagmaal, wees dan zonder haasten of jagen om te bidden, te lezen, te danken of te zingen, en als het kan, bespreekt het gelezene met uw kinderen, hetzij dat vader of moeder het doet, die het meest de tijd heeft en daar het geschiktste voor is. Want gedenkt, ze zijn als het veulen eens woudezels geboren en dus moeten zij geleerd worden.

En ook weer bij uw avondmaaltijd. Als het tijd is om naar bed te gaan, buigt dan met uw gehele huisgezin uw knie=EBn voor God om Hem bewaring af te smeken en lijdzaamheid in alles wat u overkomen mocht. Leert uw kinderen vroeg de knie=EBn buigen voor God, als zij nog maar pas praten kunnen, opdat, wanneer ze oud geworden zijn, ze daarvan niet af zouden wijken. Leert ze vroeg, dat ze van leder onnut woord rekenschap moeten geven, dat God alles ziet en hoort. Indien gij in een plaats of tijd bent, dat u uw kinderen niet ter catechisatie kunt zenden, verzuimt dan niet dit zelf te doen, al is het ook voor u een zwaar werk (dat ik bij ondervinding zelf wel weet). Gaat toch door en bidt om lust en kracht van de Heere. Laat hen ook niet al te grote reizen daarom doen, houdt ze dan liever bij u en doet het zelf, omdat ze onderweg soms met kwaad gezelschap meer kwaad leren dan goed in de catechisatie. Laar ze toch niet gaan zonder zelf mee te zuchten voor hun zielen. Want het kan van een leraar niet alleen komen, hoe godzalig en zorgdragend hi ook voor uw kinderen mocht zijn; het zal toch van Boven moeten komen. Laat uw kinderen in al uw wegen opmerken, dat uw huisgodsdienst u ernst is, dat hun zonden en ijdelheden uw ziel een last zijn, opdat zij niet alleen door woorden, maar ook door uw daden mochten gebonden worden aan hetgeen u ze uit en volgens Gods Woord hen leert. Houdt hen ook terug van praal en hoogmoed, geeft hen altijd lage indrukken van hun eigen staat en afkomst. B.v. zegt tot hen, dit of dat is goed genoeg voor ons, mijn kind, wij zijn zulke voortreffelijke mensen niet, of: o dat hebben ze maar aan ons gedaan; dat is niet zo slim, hoger en beter en godzaliger mensen als wij zijn wel zo en zo behandeld, trekt u dat maar niet zo aan, enz., opdat ze niet in wraak en eerzucht zouden uitbreken of nog hoger gedachten van zichzelf zouden krijgen.

U weet, hoe vaak ik u alzo heb geantwoord en u bepaald heb bij onze eigen geringe afkomst en stand, en bij ons aller onwaardigheid in Adam ons verbondshoofd, als u zich beledigd gevoelde door deze of geen, of anderszins. Nu, denkt en doet en spreekt alzo en zegt en denkt niet in uw binnenste: ach, daarvoor mochten we wel heilig zijn. Och kinderen, wat dwaze praat zou dat wel wezen! Een mens wordt toch immers niet heilig door dit of dat te doen, maar door genade en dan nog maar ten dele zolang wij in dit Mesech zijn.

U kunt ook niet zeggen, moeder schrijft ons dingen voor, die ze zelf met haar vingers niet aangeraakt heeft. U bent zelf getuigen van het ellendige en melaatse in dit alles, zodat ik met mijn gehele hart moet uitroepen: o, ik grote albederfster. Ja, de Heere weet het, dat ik wel met grote letters zou willen schrijven, en met mijn bloed ondertekenen: dat ik nog nooit iets goeds verricht heb, en daarom met de dichter van ganser hart moet zeggen:

0, mijn ziel, u mag wel beven,
Was er Koning Jezus niet.

En nu, mijn kinderen, wens ik u nog te zeggen en aan te raden om de Heere te kennen in al uw wegen. Want o, hoe bitter zijn de wegen menigmaal, die u zelf ingeslagen hebt en daar ook mee voor eigen rekening staat, tenzij u door genade van God (Die altijd weer de eerste is) weer op uw plek gebracht wordt met schaamte en leedwezen, terwijl die wegen dan nog menigmaal een "wee" en een "ach" nalaten tot onze dood toe, vooral in de keuze des huwelijks.

0, mijn kinderen, bedenkt, dit is iets voor geheel uw leven. Hierdoor wordt het genot van uw natuurlijk levens genoegen zeer gevoed en gekoesterd, =F3f daarentegen geheel of bijna gestremd. En niet alleen van uzelf, maar ook van uw gehele huisgezin. Daarenboven zal het ook uw geestelijk leven krenken, als u een keuze buiten God doet, of een juk aantrekt met een ongelovige, dat God in Zijn Woord bepaald verbiedt. En hoe wilt u op de overtreding van Gods gebod zegen kunnen verwachten? Hoe zult u met en voor elkaar de Goddelijke zegen kunnen afsmeken, Gods zalige nabijheid kunnen genieten, samen met Gods volk kunnen verkeren, samen uw kinderen kunnen opvoeden in de vrees des Heeren, Sion mee opbouwen, samen de armen gedenken, samen hulp betonen aan ongelukkigen, samen uw eigen zaken voor God brengen, en licht voor het toekomende afsmeken, om te weten wat wegen wij soms in moeten gaan, ik zeg, hoe zou dit mogelijk kunnen zijn, wijl u naar het vlees =E9=E9n schijnt te zijn, hoewel het inderdaad niet zo is. Gods Woord zegt: deze twee zullen tot =E9=E9n vlees wezen; deze verborgenheid is groot, ziende op Christus en de gemeente.

Nu, deze verborgenheid heeft God nooit in een huwelijk gelegd waarvan de een de duivel en de ander God aan hangt, en zo is men wel door de burgerlijke wet aan elkaar verbonden, maar God ziet er in toorn op neer en heeft ons nooit tezamen gevoegd, wie we ook zijn mochten, hoe teder en godzalig dan ook. Bij God is geen aanneming des persoons en dus zal Hij zo'n zaak, buiten Hem en tegen Zijn gebod gedaan, ons zuur doen opbreken.

0, bedenkt in al uw wegen dat God in Zijn volle gunst alleen maar in Zijn eigen weg ontmoet wordt. Dit zal een ieder, die zulke dwaze stappen doet bij het eerste woord van de trouwplechtigheid al moeten horen, als er gezegd wordt: uw begin zij in de Name des Heeren. Dit kan nooit met ja en amen beantwoord worden, wanneer men een juk met een ongelovige aantrekt, evenmin kan het trouwformulier met ja beantwoord worden door twee zielen die twee zinnen hebben, en zich evenwel lichtzinnig aan elkaar laten verbinden.

God bracht Eva tot Adam en hij zei: dit is been van mijn been, enz. 0 hoe, schandelijk wordt dit in onze dagen vergeten en hoe weinig vindt men er in waarheid, die durven en kunnen zeggen: dit is de man of vrouw die mij de Heere gegeven heeft. Och, mijn lieve kinderen, dat de Heere, de Almachtige, u beware voor zo'n stap, die u duizenden tranen zou kosten en u dagelijks zou doen ondervinden, dat het licht met de duisternis geen gemeenschap kan en wil hebben, maar ook de duisternis met het licht niet. De ondervinding zal dagelijks leren, dat zij zomin verenigd zijn als water met olie verenigd kan worden. En een gedurige tweespalt zal de vrucht zijn. B.v. als de een oostwaarts wil, wil de ander westwaarts, als de ene de zonde wil afbreken, dan drinkt de andere ze in als water. Als de een de ijdelheden uit het huis wil bannen, gaat de ander niets dan ijdelheid doen. Wil de een de Sabbat heilige, de ander trekt zich daar niets van aan. Wil de ene een goed voorbeeld geven aan zijn huisgenoten op de Sabbatdag, de andere slaapt lang en durft wel over wereldse zaken te praten. Roept de een Gods volk in om in hartvereniging over God en Zijn dienst te spreken, de andere gaat met vermaak met ijdele lieden om en leeft naar 's harten goeddunken. Wil de een de kinderen het goede voorhouden en het kwade verbieden, de ander zegt: het zal wel schikken hoor, dat zijn slechte streken. Wil de een op God wachten en vragen of dit of dat de weg wel is, de ander zegt: zulke streken daar houd ik mij niet mee op. Wil de een zijn of haar vermaak in God zoekei, de ander zoekt het in de wereld. Wil de een eten omdat God het gebiedt tot Zijn eer, en zuchten over de kracht van de verdorvenheid, de ander daarentegen zegt: nu, maar ik leef om te eten hoor en zal er het mijne van nemen. Wil de ene achter God aankomen, de ander wil doorbreken naar eigen goeddunken en vlees tot zijn sterkte stellen. Zegt de een: ach, laat ons maar verdragen en geen kwaad met kwaad vergelden. Neen, zegt de ander, Ik zal het hem laten weten," enz. Is de een treurig over zijn en zijns huisgenoten zonden, de ander zegt: kom, de kop er maar voor, dat zal je dat helpen. Is de een benauwd en slapeloos van onrust, de ander is vrolijk en slaapt gerust.

0 wat zou ik meer zeggen van zoveel ellende en wederwaardigheden, die in- en uitwendig op het huwelijkspad voorkomen, die alleen in zwaarte verdubbelen indien ze niet samen gedragen worden, als de een de ander niet verstaat en dus helpt dragen. Och, wat doet 't zeer en grieft het 't hart! En dit alles is nog het ergste niet, veel slimmer is het nog als de vijandschap van de onbekeerden nog verder uitbreekt, zoals wij in duizenden voorbeelden beschreven vinden, niet zo erg als in onze donkere dagen, maar toch van die tijd, toen de godsdienst bloeide onder vervolging en verdrukking. We hebben vele voorbeelden dat de vijandschap zover ging, dat de onbekeerden zich om het leven brachten of de dood dreigden aan hun man of vrouw en veel andere dingen, zoals u lezen kunt in oude boeken en geschiedenissen. Ook in het begin van de afscheiding hoorde men van dergelijke twisten.

Ja, zulke en duizenden dingen meer zijn de gevolgen van een ongelijk huwelijk of een huwelijk buiten God. Want al is men bekeerd en bij aanvang begenadigd, zo zal men toch evenwel moeten weten of God ons wel waarlijk tezamen gevoegd heeft, want Gods wil moest geschieden en wij behoren te volgen en achteraan te komen en onszelf te verloochenen en te vragen: Heere, wat wilt U dat ik doen zal? Want gaat men door, mijn kinderen, en trouwt men zonder God te kennen in onze weg, al is het ook dat wij beiden begenadigd zijn, niet Gods zegen, maar Gods toorn zal er over komen en men zal het zure er van ondervinden. Niet op gelijke wijze als boven gezegd is, maar wij zullen Gods gunst missen in onze wegen, magerheid aan onze zielen ondervinden, geen krachtige hulp en toevlucht vinden bij God ten dag der benauwdheid, verberging van Gods aangezicht. En in plaats dat de Heere van algenoegzaamheid zou geven geloofslicht, geloofskracht en geloofsvertrouwen, zo krijgen wij twijfeling over onze staat, wantrouwen en duisternissen, hetwelk verwarring werkt en ons ongeduldig maakt. En de menigmaal nevengaande tegenheden doen ons hard over onze Groten Weldoener denken, want de ene zonde komt meestal uit de andere voort. God laat dit toe, hoewel Hij het einde en de mate ervan bepaald heeft en ons ook niet geheel zal begeven, want Hij is een God Die menigvuldig vergeeft.

Doch, mijn kinderen, dit is een pijnlijke weg, want de bittere gevolgen van het buiten God te werk gaan in zo'n gewichtige zaak zal u altijd blijven volgen. Doch God is getrouw, Die ook de zonde weer weg zal nemen! Evenwel niet zonder ware vernedering zult u uw vrede weer krijgen. En och, mijn dierbare kinderen, ik zou u zo graag terug houden van zulke zondige, diepe en zware wegen, door u ernstig te waarschuwen, om toch overal en altijd met God te rade te gaan. Doch ik weet dat dit mij niet mogelijk is, tenzij God het als middel voor u of uw kinderen mag zegenen en u doe begrijpen, dat deze dingen waarlijk alzo zijn.

Doch, mijn kinderen, dan zoudt u vragen wat te doen, indien u zelf nog een natuurlijk mens bent, die niet onderscheiden kan de dingen die des Geestes Gods zijn. En dit is ook waar, mijn kinderen, maar die God, Die rijk is in barmhartigheid over Zijn eigen volk, is ook goed en goeddoende over al Zijn schepselen en die Zijn Naam aanroepen. De Heere sluit er niet =E9=E9n buiten die Zijn Naam oprecht mag aanroepen. Hij zegt in alles en tot allen: Wendt u naar Mij toe, en op een andere plaats: roep Mij aan in de dag van uw benauwdheid, en dan weer:

Opent uw mond,
Eist van Mij vrijmoedig,
Op Mijn trouwverbond.

Dit is juist niet dat werk van het genadeverbond, dat God opricht of bevestigt in de harten zijner uitverkorenen in de tijd van hun bekering, maar ach, dat verbond dat de Drie-enige God zichtbaar op uw voorhoofden heeft laten verzegelen, dat Hij uw God, Hoorder, Helper wil zijn, dat Hij u niet uitsluit Hem te mogen zoeken.

0 wat is dat een voorrecht, mijn kinderen, dat de God van Hemel en aarde, van Wie wij uit- en afgevallen zijn, van Wie wij om onze zonden vervloekt zijn geworden, weer naar ons wil zien en weer een weg uitgedacht heeft in welke wij weer tot Hem roepen mogen en Hij ons horen wil, als het ons maar oprecht te doen is om Zijn weg en wil te weten, in wat weg of omstandigheid het dan ook zijn mag. God zal Zich niet onbetuigd laten. Draagt uw geval maar aan de Heere op indien u wezenlijk bang bent om buiten Hem te werk te gaan om zo'n grote stap te doen en blijft op Hem wachten. Hij zal u op Zijn eigen tijd en wijze wel een of andere wenk doen zien, waaruit u des Heeren weg zult kunnen weten. Bent u in oprechtheid bang om uw eigen weg te gaan en tegen God te zondigen, welnu, mijn kinderen, roep Hem maar veilig aan.

Hij, Die wel een heidens koning belette om tegen Hem te zondigen, zal niet om maar op uw gebeden ook u de weg wijzen, opdat u tegen Hem niet zondigt. Hij zal u op uw gebeden ook helpen om tot de door Hem aangewezen weg te komen of er vanaf te laten, naar dat Hij het goed voor u oordeelt.

De Heere hielp wel een Saul, een Achab en Jehu enz., niet omdat zij zo teer en Godvrezende waren, maar omdat Hij de God Isra=EBls was. Nu dan, mijn dierbare kinderen. Hij is nog de God Isra=EBls, legt u maar voor Hem neer al bent u nog onbekeerd, zegt dan, biddende in eenvoudigheid: Och Heere, hoewel ik nog vervreemd van U ben door mijn zondeval in Adam, nochtans Heere, bent U niet vervreemd van mij. U hebt op mijn voorhoofd en ook in Uw Woord mij toegeroepen Wendt u tot Mij. Nu dan, help mij, "Wijs mij de weg welke ik gaan moet, opdat ik geen verkeerde stappen doe, maar breng mij genadig als dit Uw weg is als een Eva tot Adam of laat mij tot een Eva gebracht worden door U, enz. En ook zo voor andere zaken, pleit zo, houdt zo maar aan totdat God u de weg wijst, en het pad doet kennen, dat u te gaan hebt.

Niet (althans dit is zeer zelden) onmiddellijk, neen, God zal en kan wegen en middelen tezamen doen lopen. Alleen, dat u op God wacht en niet doorbreekt voordat God u de weg zal gewezen hebben, want zulke wegen komen wel eens met beproeving. En u moet ook niet eerst een weg willen, mijn kinderen, en dan vragen. Neen, God komt niet in onze weg, daarom moet u altoos bidden gelijk ons de Heiland geleerd heeft: Leid ons niet in verzoeking. En als u soms in verzoeking komt, en u een weg voorgesteld wordt, die u mooi, goed en strelend schijnt, weest dan het meest op uw hoe de. Och houdt dan uw hart terug, zet uw zin of genegenheid en uw wil niet op die zaak of dat voorwerp, wat het ook zij of schijnen mag, maar gaat eerst en dadelijk de Heere vragen, of Hij u de weg wil wijzen en uw hart er uit of af wil houden totdat Hij u de weg gewezen heeft. Want uw hart is in zo'n weg uw grootste vijand, omdat uw bedorven wil overal in kruipt en dat is voor ieder mens, doch vooral voor ongeoefende zinnen, zeer moeilijk te onderschei de. Och, vraagt dan veel, ook eer de nood of verzoeking daar is, om bewaring in al uw wegen en om de arglistigheid uws harten te mogen leren kennen, opdat u geen zot mens mag zijn, die op zijn hart vertrouwt. Het hart eens mensen, mijn kinderen, is toch dieper dan een gracht, ja een hel, die nooit zegt: het is genoeg.

Dit kan een mens zich nooit verbeelden, zolang God hem niet aan zichzelf ontdekt heeft. Doch ontdekt zijnde, wie zou er dan met zijn gehele ziel geen Amen op willen zeggen? Gelukkig dan maar, mijn kinderen, als u de grootste last maar van uzelf hebt, dan zult u de gebreken van uw naaste nogal kunnen dragen.

Doch om tot mijn punt te komen, misschien zult u zeggen: dat is hard om altijd de Heere te kennen in onze wegen en dan daarop te wachten. Doch bedenk dan eerst, dat de Heere daar geen voordeel van heeft, omdat Hij van u niet behoeft gediend te worden als iets van u behoevende, maar dat u de Heere behoeft, en als het Zijn goedheid behaagd heeft Zich te laten vinden in wat weg ook, dat u er dan zelf de zoete vruchten van zult ondervinden. Hoeveel bewijzen zijn er niet in Gods Woord, dat de Heere grote beloningen gaf aan degenen, die uitwendig Zijn wil, geboden en weg volgden. Ziet een Jehu, het vierde geslacht zou op zijn troon zitten, omdat hij op Gods bevel het huis Achabs had omgebracht. Ziet Ninev=E9's uitwendige bekering. Ziet Achabs uitwendige vernedering en nog veel meer voorbeelden. Ja, zelfs een dronk koud water, gegeven aan een kind Gods omdat het een kind Gods is, zal zelfs zijn loon niet verliezen.

Doch bovendien, mijn dierbare kinderen, hoop, bid en wens ik ook, dat het de Heere te kennen in al uw wegen niet alleen uitwendig zal blijven, want dat zal alles met de dood ophouden. Maar die in waarheid Gods wil doet, blijft tot in eeuwigheid en dan zal ook uw vrucht in dit leven meer zijn dan uitwendig. Als u de Heere kent in al uw wegen en Zijn wen ken volgt, dan kunt u in alle tegenheden, die u in dit leven ontmoeten, gerust zeggen: ik ben er niet in gelopen, het is des Heeren beschikking, en ik hoop, Hij make mij stil en helpe mij er door. Dit kunt u dan ook vragen en bidden van de Heere, Die het doen zal, want Hij is een Waarmaker van Zijn Woord. Al deze dingen zijn tijdelijk, mijn kinderen, maar als de vrees des Heeren dieper ligt en u de Heere liefhebt uit een rein hart, dan kunt u zeggen als de wateren van rampspoed rijzen: och, Heere, och ik ben Uw knecht, gedenk aan Uw verbond, en verlaat mij toch niet al te zeer. Dan hebt u een andere pleitgrond, mijn kinderen, die blijven zal totdat u op uw doodbed met Jakob uw voeten tezamen kunt leggen en zeggen: op Uw zaligheid wacht ik, o Heere!

Dan zullen alle pleitgronden ophouden en het geloof zal verwisseld worden in aanschouwen en het zal een eeuwige vreugde zijn. En nu, mijn allerdierbaarste kinderen, dit is de wens van u zozeer liefhebbende Moeder, dat u om dit alles te bekomen (hier voor en boven gemeld) in waarheid met uw hart dat antwoord mag leren kennen en betuigen, dat volgt op de eerste vraag van onze Heidelbergse Catechismus. En hoe graag willen mijn ogen dat zien, hetwelk ook menigmaal mijn vurige bede is, dat u allen jong tot een nieuw schepsel gemaakt mag worden om uw leven en krachten in

Heeren dienst te besteden en ik zelf daarvan nog ooggetuige mag zijn. 0, wat zou mij dat een blijdschap wezen eer ik sterf, o, die blijdschap zou met duizend werelden niet betaald kunnen worden. Doch ook mag ik niet ontkennen of er komen tijdjes en ogenblikjes dat ik u geheel aan de Heere toevertrouwen en overgeven kan, doch dat zijn ogenblikken. En dan komt dat verlangend uitzien naar uw bekering weer. Er zijn er onder u, daar ik van hopen mag dat er iets in u werkt dat meer is als natuur. Doch och, het moet nader komen, mijn kinderen. Och, wat ik bidden mag, bidt toch om uw eeuwige behoudenis en rust niet voor dat u in waarheid het eerste antwoord van onze Catechismus kunt nastamelen. Want zal het volkomen vrede in uw hart zijn, dan zal het daar moeten komen. Doch Hij, Die het goede werk in de mens begonnen heeft, zal het ook voortzetten en voleinden en zal hem daar Zelf brengen. Al ons wettisch jagen en pogen om tot de ware rust te komen en een hoge trap van heiligmaking te verkrijgen is ten enenmale vruchteloos en brengt ons verder achter dan vooruit in de weg. Wij kunnen niets dan bederven, niets dan het reine werk des Heeren bekladden. En nochtans, omdat wij dat niet bezien kunnen, willen wij gedurig de Heere een handje helpen in het werk van de bekering. Even wel, geen =E9=E9n penning van onszelf, geen hele of halve kwadrantpenning zal er van ons eigen in of door gemengd kunnen worden.

Neen, God heeft ons vrijwillig Zijn Zoon gegeven als het Lam dat geslacht is van voor de grondlegging van de wereld. God wil ons, blinde wormen, die weg wijzen, gelijk geschreven staat: niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekke. En wederom, die het van de Vader horen en geleerd hebben, die komen tot Mij.

Hij wil zelf ook ons daar heenleiden en wassen in die Fontein des heils en tot onze ziel van vrede spreken, zodat wij in dat werk van de genade geheel lijdelijk zijn, niet als een dood lichaam, dat het niet gevoelt wanneer het goede komt. Neen, God is niet een God van de doden, maar van de levenden.

Dit geestelijk gevoel heeft de genade dan ook al terdege gewerkt en hij ligt ook niet neer als een dode, want hij roept (als een gevolg van de genade), zucht en schreit dag en nacht, niet tot bevordering van de genade, alsof het koopgeld ware, maar om genade werkt hij hier met vrees en beving, omdat het Gods genade was, die het in hem werkte. En zo ligt onze zaligheid geheel buiten onszelf, mijn kinderen, en aleer wij geboren worden, in de eeuwige verkiezende liefde Gods, in de eeuwige liefde des Vaders, in de eeuwige liefde des Zoons, in de eeuwige liefde van de heilige geest. Doch de middel oorzaak is de eeuwige Middelaar Christus, Die gekruisigd en overgeleverd is om onze zonden en opgewekt is tot onze rechtvaardigmaking, Rom. 4: 25. Waar is dan de roem? vraagt Paulus, en hij antwoordt: zij is uitgesloten. Hier valt het gehele schepsel buiten en de roem alleen in God. Nu, mijn lieve kinderen, bedenkt dit en vraagt biddende of God u dit believe te leren door Zijn Heilige Geest tot de laatste rafel toe. Bedenkt dat ons Farizees eigen ik onze grootste vijand is, dat zo fijn en subtiel overal in weet te kruipen. Och, mijn kinderen, het stipti=EBle eigen ik wordt zo weinig gezien en gevoeld en daarom wordt er niet over geklaagd. Och, wij beleven over het algemeen zulke donkere en schrikwekkende dagen, zodat ik menigmaal denk, wat zal mijn kinderen nog overkomen, als ik er niet meer zijn zal, hetwelk dan ook een van de drijfveren is dat ik deze letteren u wens na te laten. Ik weet zeer goed, dat er nog vele oude schrijvers zijn en ook wel enkele nieuwe, waarbij ik, nieteling, in de verste verte niet gesteld wil wezen. Doch ik schrijf alleen deze weinige letteren, of het zijn mocht dat de woorden van uw straks afgestorven moeder een stem achter u mag zijn, om u tot God, de Bijbel en de boeken te drijven, tot onderzoek van uzelf, uw huis en de toestand van Gods Kerk op aarde. Want o, mijn allerdierbaarste kinderen, geloof mij, dat zelfonderzoek een dagelijkse noodzakelijkheid is, meer dan het eten tot onderhoud van het natuurlijke leven, want de dood wenkt ieder uur en wij kunnen nog ditzelfde uur voor Gods ontzaglijke Rechterstoel staan om rekenschap te geven van onszelf, van ons huis, onze kinderen en van alles waar wij mee in aanraking zijn gekomen. En of wij de lande behoudenis aangebracht hebben en als een nutteloze boom uitgeroeid zijn daarom, omdat wij deze aarde nog meer en in grote mate met onze zonden bedorven hebben, zodat onze zonden van de aarde nog roepen om wraak, ook dan wanneer wij niet meer zijn.

ja, mijn kinderen dit onderzoek zal dagelijks plaats hebben, zal het goed met ons gaan en gepaard gaan met waarachtige dagelijkse bekering. Want wij moeten vernieuwd worden van dag tot dag als door des Heeren Geest en aandoen de nieuwe mens, zegt Paulus, en jagen naar hetgeen dat voor is en vergeten dat achter is, want het vlees is niet nut. Wij moeten daarom dagelijks onderzoeken hoever we dit vlees onder de voet hebben en de wereld achter de rug, en het eeuwige leven als doelwit voor en op 't oog. Wij moeten grijpen, zegt Paulus, naar het eeuwige leven en dan alleen kunnen wij Christenreizigers naar de eeuwigheid genoemd worden, en vreemdelingen op deze aarde.

En nu, mijn kinderen, laat deze waarschuwing u toch niet vervelend en eentonig zijn, wie weet hoe spoedig ik u moet verlaten en niet meer achter u kan roepen en vermanen, maar u achter moet laten in een wereld die in 't boze ligt en dat niet alleen, maar daarbij is het een tijd, dat de kerk van God, die voor u een moeder, een zoogvrouw, een raadgeefster behoorde te zijn, zo jammerlijk gesteld en gezonken is in het slijk van de zonde en vervallen in een algemene geest, dat zij aan haar kenmerken bijna, zo niet geheel, niet meer te kennen is. Zij is van de tijd en modegeest niet meer te onderscheiden dan de Lutherse, Roomse en andere gezindten.

De tijdgeest van een lichtgesponnen geloof speelt de hoofdrol, slechts een enkel lid en leraar zucht er onder. Het Godsgemis wordt niet meer gevoeld en nog minder in van de waarheid betracht. De nachtmaaltafels stromen vol van grote en gelovige Christenen. Doch jammerlijke toestand, de meesten zit het in het hoofd, maar niet in het hart. Dit is duidelijk te zien aan de vrucht, waaraan men de boom kennen moet. Zie de lidmatenboeken, ze zijn vol met namen, maar o jammer, het zijn meest valse belijders die lid van Christus' kerk gemaakt worden door mensen, maar niet door Koning Jezus, de Koning van de Kerk zelf.

Ik heb er de laatste jaren verscheidene keren proef van genomen en deze en geen gevraagd: hoe komt het, dat u lid van de kerk bent? Had u een levendige behoefte en begeerte daartoe? Het antwoord was dan zonder twijfelen: wel neen, maar ik moest wel, anders werd mijn kind niet gedoopt. Als ik dan zei: is dat dan de Gereformeerde leer, het te doen, opdat het goede er uit geboren worde, dan was het antwoord weer: neen, maar die of die leraar zegt dat ik net zo goed lid van de kerk kan worden als mijn kind laten dopen. En zei ik dan weer: u bent tot geen van beide bekwaam of gerechtigd, dan was het antwoord: ja maar, ze zeggen dat het mijn plicht is. Dan zei ik weer: ja, maar uw plicht moet uw nood en gebed worden, en terwijl dit alleen een Godswerk is, Die dat op Zijn eigen tijd en wijze werkt, zo hebben hier om onze kerk en oudvaders ons geraden en bevolen dat dan onze kinderen ten doop gehouden worden door een godzalig Ouderling van de gemeente, of door onze bekeerde Tante of Grootvader, of anderszins. Zou het dan niet wijzer zijn de raad van de ouden te volgen, dan de oude palen terug te zetten en onszelf wat aan te matigen, daar wij in 't minst geen recht op hebben om het te nemen of anderen om het ons te geven en het ons op zijn lichtst voor te praten. Dan krijg ik meestentijds een toestemmend antwoord.

Och, och! mijn lieve kinderen, het ziet er erg donker uit, maar hoe donker ook, God leeft. Laat dit uw troost zijn, dat Hij die God is, Die niet falen kan, dat Hij leeft en waakt, en dat er niets voor Zijn oog verborgen is en dat er geen haar van uw hoofd vallen kan zonder Zijn wil. Maar o, zoekt in het verborgen uw nood op uw knie=EBn aan God te klagen.

0, indien het mogelijk was, wat zou ik u graag van alle ramp en leed bevrijden, en zo graag zou ik eerst alles voor u lijden wat er voor u te lijden is. Doch dat is de wil van God niet. De Heere heeft eens iegelijks paadje afgebakend, hetwelk wij zullen moeten lopen en gijlieden zult ook uw deel wel krijgen van de bittere beker van de zonde, tenminste zo ligt het mij maar bij, mijn lieve kinderen. Och, mijn vlees krimpt ineen als ik u door die donkere tijden heen zie gaan, want ach, wat is een moederhart! En bewaarde de Heere mij niet in Zijn vrees, om het Hem toe te vertrouwen, o wat zal ik dan nog met meer zorgen over u gekweld worden! Maar zoveel als 't mij gegeven wordt, draag ik u met al uw belangen aan de rommelende ingewanden des Heeren op, mocht Zijn ontfermend oog ook u gadeslaan en bewaren in uw uit- en ingang en zover en zoveel als het met Zijn raad kan bestaan, want Hij, de Heere, zal toch al Zijn welbehagen doen. Zijn wil is wijs, goed, heilig en rechtvaardig. Mochten we dan hier altijd onze hand op de mond leggen en zeggen, de Heere heeft het gedaan. Och, dat dit u gegeven zij in al uw wegen, mijn lieve en dierbare kinderen, is mijn wens en bede.

Verder zij God zelf uw troost ook in lichaamssmarten die u zeker wel zullen overkomen.

Och, zie veel op Christus, Die u in het lijden is voorgegaan. Vraagt Hem veel om moed en kracht en een volle onderwerping en houdt u, mijn lieve kinderen, kortjes bij elkaar als het kan, uit- en inwendig. Droogt elkaars tranen met hulp te bieden en goede woorden toe te spreken. Houdt niets te goed om elkaars smart te verzachten, en wees gul en oprecht voor elkaar. Draagt elkaars gebreken en humeuren. Wees altijd de minste in uw eigen oog en tevens wees allen met wonderlijke zorg voor elkaar bezorgd. Treurt ook niet te veel over mij, over het gemis van uw Moeder, want ik weet bij ondervinding dat dit een harde zaak is, maar zoekt uw troost alleen bij Hem, Die u alleen de ware troost kan schenken, Die een Vader is van de wezen en een Man van de weduwen. En denkt altijd, ik kan niet meer de wil mijns moeders volbrengen, dan wanneer ik God zoek en mijn kinderen in de vrees des Heeren groot breng.

Och, dat dit u gegeven mag worden voor het inwendige voor zoveel en zover u genade hebt ontvangen. God is getrouw, groot van genade en vergeving voor doodschuldigen. En wij struikelen allen in vele en kunnen niet =E9=E9n reine uit een onreine geven, doch wees niet te moedeloos, mijn kinderen, gaat tot uw Ontfermer, verbergt uw zonde niet voor Hem, maar bekent ze en zoekt vergeving. Denkt nooit, dat Hij u overgegeven heeft. Hij laat de werken van zijn handen nooit varen, maar Hij heeft dit of dat uit wijze einden weer over u toegelaten. Van achteren zult u dit verstaan en zien hoe dit en dat tezamen moest lopen, opdat u tot die en die weg zoudt komen. Erkent dit en bewondert Zijn diepe wijsheid en neerbuigende goedheid over zo een en zulke nietelingen. Dit moest ik vanmorgen weer zo zeggen, toen ik de wijze wegen des Heeren over mij, nietige worm, weer eens kreeg te zien. Ik kan niet zingen zo u wel weet, maar graag zou ik gezongen hebben:

Komt allen, ziet Gods wijze wegen,
Wat zijn Zijn werken hoog geducht,
Hetzij Hij 't mensdom met Zijn zegen
Bezoekt of met Zijn strenge tucht.

En als de ziel in het heiligdom gebracht wordt, dan zijn hem de wegen des Heeren in Zijn strenge tucht even dierbaar als Zijn zegeningen en voorspoed, want het komt beide uit dezelfde Vaderhand.

Daarom, mijn kinderen, wordt niet te moedeloos als u denkt dat de Heere u tuchtigt. Die Hij liefheeft, kastijdt Hij, maar denkt er altijd om, dat men dat in de kastijding niet bezien kan. Zoekt u dan stil te houden en op 't einde van 's Heeren wegen te letten, want van achteren wordt dit verstaan. Nu dan, mijn lieve kinderen, buigt dan veel uw knie=EBn voor de Heere in 't verborgen, vraagt veel om een hartgrondige bekering, om waarheid in 't binnenste en dat de Heere u vroeg mag leren wat het is: alle mond gestopt en verdoemelijk voor God te zijn. Maar ook wat het is: wij dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onze Heere Jezus Christus, Rom. 5: 1. En ook wat het is door Zijn Geest geleid en gedrenkt te worden tot en uit de Fontein des Levens en des Heils. Want die Geest hebt u zo nodig in al uw wegen.

0, mocht gijlieden dat recht gevoelen, dan zult u Hem gedurig vragen om die leiding van de geest en zuchten met de dichter:

Jezus lief, op al mijn wegen,
Ben ik steeds om U verlegen.

Ja, mijn kinderen, schreit maar achter de Heere aan, en zegt maar alleen: Och Heere Jezus, leer mij roepen Abba, Vader! Leidt en troost mij door Uw Geest.

0 kinderen, dat is menigmaal mijn bede geweest bij dagen en bij nachten!

Ja, die dierbare Heilige Geest alleen kan ons in alle waarheid leiden. 0, wat zijn al onze eigen wegen bitter en hoe bang zal het ons zijn als de Heere in Zijn goedheid niet meer te hulp komt.

Ja overal, mijn lieve kinderen (als God u ogen geeft om te zien) zult u de bittere angel van de zonde voelen steken doch dubbel hard als u uw eigen weg ingaat, waarin u de Heere niet gekend hebt, noch de leiding van de Geest hebt afgesmeekt. De Heere wil ons immers Zijn Geest geven en ons Zijn werken doen zien, maar Hij wil er om gebeden zijn.

Zijn Woord is een lamp voor onze voet en een licht op ons pad dan alleen, als Zijn Geest er ons in voorlicht. Gods Woord moet in alle tijden en omstandigheden onze regel wezen, maar Gods Woord en Geest moeten niet gescheiden worden. David zei: indien Uw Woord niet ware al mijn vermaking, dan ware ik allang in mijn druk vergaan. David had dus ook veel druk. mijn kinderen, maar Gods Woord was zijn vermaak. En waarom? Omdat Gods Geest er hem bijbracht en inleidde. Hoe verder Gods volk komt, hoe dierbaarder Gods Woord hen wordt, althans wanneer ze geen Laodicese geest en de liefde verlaten hebben. Want ze bevinden hoe langer hoe meer dat God getrouw is, waarachtig en dierbaar en alzo ook Zijn Woord. Ja, nog maar kort u~ leden, mijn kinderen, gingen zee=EBn van verzoeking over mijn ziel. Ik zeg, niet slechts golven, maar zee=EBn en afgronden, zo hoog en zo diep, dat er geen kracht meer in mij was en ik gereed stond om met David te zeggen: Ik zal nog een van deze dagen door de helse Saul verslonden worden. Maar neen, God lof, van achteren deed de Heere mij zien dat Hij bij mij in de donkerheid was en mij gedurig op een verborgen wijze bij Zijn Woord bracht, hetwelk mijn hoofd nog boven hield en mij van achteren deed zeggen: God is overwinnaar van de strijd en geeft Zijn volk de zegen.

Let wel, God is Overwinnaar, maar Zijn volk krijgt de buit of zegen.

Gelijk een vader, die alle dagen arbeidt, doch het loon geeft hij aan zijn vrouw en kinderen, alleen hij eet van alles mee. Alzo ook met de Heere, met eerbied gesproken, want de Heere verblijdt Zich ook in de overwinning Isra=EBls en de blijdschap Van zijn volk. Doch hiermee wil ik zeggen, mijn kin deren, dat wij die Geest niet missen kunnen, en dat wij zonder die Geest niets kunnen doen. Daarom, mocht het u gegeven worden aanhoudend om die Geest te roepen, Die alleen in de waarheid kan leiden en de weg wijzen, ook in de keuze des huwelijks.

Want o kinderen, ik kan hier niet genoeg op aandringen, dat u toch zo'n stap niet buiten God zult doen, of zo maar op denken of gissen. Blijft liever ongetrouwd aan de genadetroon liggen, dan in die weg =E9=E9n woord uit uw mond te doen gaan, want dit is maar =E9=E9n zonde en spoedig gedaan, maar ze zal u belden ongelukkig maken en duizenden en miljoenen zonden baren en voortbrengen, u tot in geslachten ongelukkig maken en verwoesten, tenzij God genadig tussenbeide komt. Doch daar kunt u vooruit niet op hopen, want men mag het kwade niet doen, opdat het goede er uit geboren worde en wie weet, kindertjes, is het 't laatste jaar niet dat ik bij u ben. En nog maar =E9=E9n van uw heeft die stap gedaan en ik mag hopen en geloven van in Gods weg. Doch als ik er niet meer ben, kan ik u niet meer raden en acht op u geven en omdat mij de dood zo dichtbij ligt, kon ik niet nalaten om bij herhaling hier te waarschuwen en het vreselijke van zo'n zaak buiten God u voor te stellen. Lees toch veel, mijn vijf lieve kinderen, die brief van W. Huntington aan zijn dochter die met haar vader te rade wou gaan om een onbekeerde jongen te trouwen. U zult nu zeker dadelijk zeggen: maar als wij dan beiden onbekeerd zijn? Welnu, dan moet u beiden de Heere vragen en dagelijks vragen of het Zijn weg is of niet en of Hij 't dan mag doen blijken, doch dan evenwel uw vrijerij niet voortzetten alsof het de weg was. Wil hij of zij, die tegenover u staat, zulks niet doen, dan moet u er niet eens aan denken, dit is dan al bewijs genoeg, al is hij of zij nog zo rijk of nog zo mooi, of nog zo braaf. Buiten God is toch alles verkeerd en de dood. Maar houdt u beiden biddende aan om Gods wegen te weten, dan zal Hij ook Zijn Woord waar maken, n.l.: die Mij zoekt, die zal Mij vinden en die zijn weg w=E8l aanstelt, zal Ik Mijn heil doen zien.

En nu, mijn kinderen, vergeef mij dit uitstapje, want ik ben er geheel mee afgedwaald van mijn punt, doch ik kon het niet nalaten, ziende rondom mij zoveel ellendige gevolgen van zo'n dwaze stap. Zoveel mogelijk wens ik u hiervan terug te houden, doch ik ben een mens en Hij is de Heere, en aan Hem geef ik u over. Hij brenge over u wat Hij over u bescheiden heeft, alleen, Heere, help ze dragen, lief en leed, en alles wat Uw aanbiddelijke Voorzienigheid over hen brengt en toelaat. Breng hen genadig in Uw wegen en houdt ze er in, bestier ze daarin door Uw Heilige Geest en vergeef toch al hun zonden en dwaasheden, en leer hen U liefhebben en doe hen genadig alle dingen medewerken ten goede, alleen om Christus, Uws lieven Zoons wil, Amen.

En mocht het nu soms zijn, mijn kinderen, dat ik langer zou leven dan ik wel gedacht had en u dan bij voortduur alles mondeling kan zeggen wat ik hiervan beschreven heb, zo dacht ik is het toch nog goed voor uw kinderen en kleinkinderen. Al bent u dan ook al oud, zo zal er toch voor u ook nog al wat van pas bij zijn, want wij raken toch nooit uitgeleerd. Ik voor mij heb tenminste menigmaal met blijdschap de woorden van mijn dierbare afgestorven moeder mij te binnen gebracht tot mijn eigen belang. En zo hoop ik dan ook, dat de Heere uit Zijn eeuwige goedheid en genade deze weinige en geringe letteren voor u, mijn dierbare kinderen, belieft te zegenen en dat het menigmaal tot een woord van raad en vertroosting, doch niet tot droefheid mag zijn. En verder, als ik weg ben, laat de vijand u niet plagen, net alsof u hier of daaraan bijzonder schuldig bent of stond tegen uw moeder. Niet alzo mijn kinderen, u hebt mij liefgehad en kinderlijke stoutheid is geen bijzondere schuld; evenwel zult u er vergeving over moeten zoeken, gelijk David zei in Ps. 25: gedenk niet de zonden van mijn jonkheid. Nu kunt u nooit beter de liefde jegens uw moeder betonen als in het doen van wat ik u geboden heb. Vooral wandel toch niet in hoogmoed en in klederpracht, dit is mij een grote gruwel in mijn leven, en indien het mogelijk ware zou dit ook na mijn dood zo zijn. Wordt dan de wereld niet gelijkvormig, mijn kinderen, want de bezoldiging van de zonde is de dood. En wanneer uw pauwen lust zich verheft, ziet dan naar uw pauwenbenen, n.l. naar uw gehele hart, gestel en gedaante, dat zich geheel tekent naar een mens die van God afgevallen is en gezondigd heeft. Zegt dan, ik ben een groot beest voor U, o God.

Verder, mijn kinderen, zoek met geheel uw hart te betrachten, al wat ik u met mond en pen geleerd, geboden en geraden heb. Zoek ook een goed gebruik te maken van de u nagelaten boeken. Laat ze u boven alle aardse goederen een grote schat en rijkdom zijn. Toets alle boeken die u hebt of nog krijgen mag aan Gods onfeilbaar Woord. Houdt u nooit op met fabelboeken, waar u nu zelf een walg aan hebt, maar ook niet met valse boeken, die rieken naar Antinomianisme, Arminianisme of andere valse leugenleren.

Bemint geen van zulke geschriften, hoe mooi. hoe schoon en godzalig ze ook schijnen. Weet, dat een weinig zuurdesem het gehele deeg doorzuurt. Bemint onder andere zeer Erskine. Het deel dat handelt over het sterven aan de Wet en het leven naar het Evangelie heb ik dikwijls met tranen doorgelezen. Bemin ook Comrie, Het A B C van het geloof en de preken over het Geloof. Bemint Love, Watson, Krumacher, Huntington, Lodenstein, enz. Waardeert die, want die zijn niet veel meer te krijgen. Bemint ook de werken van Luther, de Honingdroppels van Wilcock, Owen, alsmede Sara Nevius en o zoveel andere, die ik alle niet noemen kan. Doch bovenal bemint Gods Woord, want dit is Gods getuigenis, dat eeuwig zeker is en slechten wijsheid leert, Psalm 19.

Om nu, mijn kinderen, namen van de valse boeken op te geven teneinde u daarvoor te waarschuwen, zulks kan ik niet doen, daar ik zelf altijd zon sterke afkeer van deze boeken gevoelde en mij er daarom zover afhield, dat ik zelfs niet met hun namen ben bekend geworden. Want ik vreesde altijd daardoor in verzoeking te komen. Zo stond ik ook altijd met mensen van wie ik hoorde en dacht dat hun omgang schadelijk was, of die gewoon waren van hun woorden de mijne te maken of omgekeerd, dan bad ik dat de Heere zulken van mij weren mocht teneinde ik niet in verzoeking mocht komen. Voorts, mijn kinderen, alle goed of geld dat uw vader of ik u nog mocht nalaten (ook mijn pleegkinderen) waardeert het als een zegen van God, maar wee u indien u er een afgod van maakt en het als 't uw aanmerkt, omdat u er toch maar rentmeester van bent. Wee ook indien het u zorgeloos en goddeloos maakt, wee ook indien u er mee giert voor uw huis en uw bete alleen zult eten en het u lui en lekker zou maken.

Maar wee ook u, aan de andere kant, als u het minacht en niet waardeert en er niet mee in God eindigt. Want het is met de handen van uw eigen ouders met veel zorg, zuinigheid en vlijt, doch vooral door Gods dierbare zegen bij elkaar gebracht en wordt u als een eerlijke erve van uw vader en moe van de in de schoot geworpen. En wee u, als u deze zegen door misbruik ervan in een vloek zult veranderen.

0, mijn kinderen, wat staat u toch aan tal van gevaren bloot temidden van een wereld die in 't boze ligt. Wel met recht zei de profeet: wee mij, dat ik een man van onreine lippen ben en woon onder een volk dat onrein van lippen is.

Och, och, mijn arme kinderen, waakt en bidt toch dat u niet in verzoeking komt, dat toch heeft de Heere ons zelf geboden als Hij zegt. bidt aldus, in welk gebed ook voorkomt: en leidt ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. Want Hij wist, dat het gevaar groot zou zijn, waarin Hij ons achter zou laten, hoeveel temeer zou. ik het u dan niet toeroepen, mijn kinderen? Ik die niets tot uw hulp kan toe brengen. Alleen mag ik stamelend zuchten dat u heden in de kracht Gods mag bewaard worden tot de zaligheid en dat gijlieden toch nooit uit zult breken tot oneer van Zijn Naam en zaak.

En belieft het de Heere, de alleen wijze en alwijze God, om mij mijn bede te geven, dan wordt u, mijn kinderen, allen gezegend met de zegeningen Jacobs en de weldadigheden Davids. Dan zij uw deel vet en smoutig en uw erfenis tot in eeuwigheid. Dan bent u allen vermaakt aan Hem, Die de man geworden is van de bruid, en de vrouw des Lams. En mijn lieve dierbare kinderen, ik begeer niet dat u zich over mijn gemis dood treurt en weent. Neen, mijn lieven, weent over u zelf en uw onbekeerde toestand, totdat het de Heere behaagd heeft uw wenen te veranderen in lachen, n.l. in een gegronde troost des Evangelies. Maar dit begeer ik, dat u deze weinige letteren in uw huis mag hebben en niet ongelezen zult laten liggen.

Dat het de Heere mag behagen dit geringe te zegenen tot van uw bekering ter zaligheid, is de wens en de bede van uw heilzoekende Moeder.

En nu mijn lieve kinderen, wil ik tot besluit u dit nog zeggen: indien het eens was dat mijn gedachten bevestigd werden dat ik vroeg werd weggehaald en uw vader mij overleeft, wees dan gewaarschuwd dat u hem als vader lief hebt. Bemint hem in zijn ouderdom, helpt en ondersteunt hem, een ieder naar vermogen. En daar hij altijd veel te slap over u geweest is, zo wees gewaarschuwd dat u geen misbruik van zijn goedheid maakt, maar hem kinderlijk, vriendelijk en eerbaar behandelt. Zoekt hem nooit van het zijne of van zijn middelen van bestaan te beroven boven hetgeen eerlijk en welluidend is. Maakt nooit uw tong vuil om hard tegen hem te spreken of uw handen om hard met hem te handelen, of dit toe te laten van uw kinderen, hetwelk mijn ogen zo vaak gezien hebben en waarvan mijn hart de grootste afkeer had.

0, ongelukkig geslacht, hetwelk toegelaten wordt uw ouders of grootouders te minachten, te verachten of te beroven.

De Heere beware u, mijn kinderen, voor zo'n grote zonde en besture u in de rechte paden, opdat uw voet niet uitglijde.

Houdt ten allen tijde het vijfde gebod voor ogen, opdat het u welga en betoont u altijd een onderdanig kind te zijn zolang u ouders of schoonouders hebt, doch altijd in de rechte en goede weg, Gode welbehaaglijk.

En hiermee wil ik eindigen, mijn dierbare kinderen, in de hoop dat deze mijn pogingen toch voor u gezegend mogen worden, om op ulieden te wrochten op de een of andere wijze u ten goede. Mocht het ook zijn op alle kinderen van mijn nu pas overleden Zuster, die mij zo lief en dierbaar was en wier kinderen mij zo na aan 't hart liggen, van wien ik rechtmatig hoop dat zij de raad van hun heilzoekende Tante niet verachten zullen, maar daarentegen zich dankbaar deze regelen tot nut zullen maken. Kunt en wilt u, mijn lieve kinderen, tot dat einde (n.l. om het allen te kunnen bezitten) deze regelen in druk geven, ik verbied het u niet, want ik weet in deze de wil des Heeren niet, doch hoe het ook zij, in druk of niet in druk, dit begeer ik, dat het onveranderd blijve. Niet om deszelfs voortreffelijkheid, maar opdat het de zin en mening van mijn bedoeling zou behouden, die door verandering licht verdonkerd wordt. Ik ben bewust dat er veel spel- en taalfouten in zijn, want ik ben ongeleerd en ongeletterd, doch deze kunnen zonder verandering van de zinnen verbeterd worden. Ook is het niet uit mijn pen gevloeid voor wijzen en geleerden, die meer met stijlorde en welsprekendheid op hebben, dan met de inhoud van dit geschrevene, want dan zou het veel, ja zeer veel tekort komen en ook van zulken spoedig voor wartaal, overdrevenheid en Farize=EFsme uitgemaakt worden. Doch dit zij voor hen. De Heere, Die goed is, neme genadig het mijne er uit weg, dat is zondig en make het Zijn dienstbaar voor u, mijn lieve kinderen, pleeg-, schoon- en kleinkinderen, en wie het meer mogen lezen, opdat de Heere verheerlijkt worde. Lieve kinderen, wil die regels van # tot # rekenen als niet geschreven, het is werkelijk te nietig tegenover andere boekjes om in het licht te geven. Dus niet in druk en houdt het maar voor uzelf, want indien ik leefde, zou ik mij nog schamen dit ooit gedacht te hebben. En nu, mijn lieve kinderen, wil ik, naarmate mij de dierbare Heilige Geest belieft in te leiden, ook nog enige schetsen uit mijn leven en ondervindingen aantekenen, mocht het zijn u ten goede en bovenal Gode tot ere en heerlijkheid. Dat zij zo!