De verdorde vijgenboom

 

"En hen verlatende, ging hij van daar uit de stad, naar Bethanië, en overnachtte aldaar. En des morgens vroeg, als hij wederkeerde naar de stad, hongerde hem. En ziende een vijgenboom aan de weg, ging hij naar hem toe en vond niets aan deze, dan alleen bladeren, en zeide tot hem: uit u worde geen vrucht meer in der eeuwigheid! En de vijgenboom verdorde terstond. En de discipelen, dat ziende, verwonderden zich, zeggende: hoe is de vijgenboom zo terstond verdord?" Matth. 21: 17-20.

 

Dit is een wonder en een gelijkenis. Wij hebben boeken over de wonderen en wij hebben een gelijk aantal boeken over de gelijkenissen. In welke van deze boeken moet deze geschiedenis een plaats vinden? Ik zou willen antwoorden: plaats haar in beiden. Het is een zeldzaam wonder. En het is een treffende gelijkenis.

Het is een gelijkenis die handelend voorgesteld werd. En waarin onze Heere ons iets bepaalds heeft te leren. Hij stelt de mensen de waarheid voor ogen. Opdat de lering, gelijk hier bij deze gelegenheid voorgesteld, een diepere indruk zal teweegbrengen op de geest en het gemoed. Ik wens grote nadruk te leggen op de opmerking dat dit een gelijkenis is. Want, zo gij deze geschiedenis niet beschouwt in dit licht, dan zou gij haar verkeerd begrijpen.

Wij behoren niet tot hen die tot het Woord van God komen met de onbeschaamde verwaandheid van een criticus, ons zelf wijzer achtende dan het Boek. En bijgevolg ook in staat zijn het te beoordelen. Wij geloven dat de Heilige Geest groter is dan de geest van de mensen. En dat onze Heere en Meester beter dan iemand van ons kan oordelen over hetgeen goed en recht is.

Onze plaats is aan zijn voeten: wij zijn geen bedillaars, maar volgelingen. Al wat Jezus doet en zegt beschouwen wij met de diepste eerbied. Onze voornaamste begeerte is er zo veel mogelijk van te leren. Wij bespeuren in zijn eenvoudigste daden grote verborgenheden en in zijn eenvoudigste woorden een diepzinnige lering. Als Hij spreekt of handelt dan zijn wij als Mozes aan het braambos. En gevoelen dat wij staan op heilige grond.

Onbezonnen, oppervlakkige mensen hebben op zeer dwaze manier over deze geschiedenis gesproken. Zij hebben het voorgesteld, alsof de Heere, toen Hem aldaar hongerde, aan niets anders dan aan zijn eigen behoefte heeft gedacht. En hopende zich met een paar groene vijgen te kunnen verkwikken, bij vergissing naar die boom ging. Geen vruchten aan de boom vindende, daar Hij er in dit jaargetijde ook geen aan had kunnen verwachten, ergerde Hem dit. En zo heeft Hij een vervloeking over de boom uitgesproken, alsof die boom een levend en verantwoordelijk wezen was.

Deze beschouwing van de zaak vloeit voort uit de dwaasheid van de opmerker: het is de waarheid niet. Onze Heere wilde zijn discipelen onderrichten omtrent het lot van Jeruzalem. De ontvangst, die Hem in Jeruzalem te beurt viel, beloofde veel goeds, doch zou op niets uitlopen. Hun luide hosanna's zullen verkeren in de afschuwelijke kreet: "kruis Hem."

Toen Jeruzalem tevoren door Nebukadnezar verwoest moest worden, hebben de profeten niet slechts gesproken, maar ook zeer leerrijke zinnebeeldige tekenen gebruikt. Slaat het boek van Ezechiël open. En gij zult er vele tekenen en zinnebeelden vinden die de komende ramp aanduidden. Die tekenen prikkelden de nieuwsgierigheid, wekten de aandacht op. En deden de profetische waarschuwingen tot het huis en het hart van het gewone volk doordringen. Wederom naderden de oordelen van God tot de poorten van de schuldige stad. Woorden - de woorden van Jezus – waren verspild. Ja zelfs tranen - de tranen van de Heiland - waren te vergeefs gestort. Het was tijd, dat het teken gegeven zou worden - het teken van de veroordeling.

Ezechiël had gezegd: "Zo zullen alle bomen des velds weten, dat Ik, de HEERE, de hoge boom vernederd heb, de groene boom verdroogd heb." En hiermee werd juist het beeld aangegeven dat door onze Heere werd gebruikt. Hij zag een vijgenboom, die, door een grillige speling der natuur, bedekt was met bladeren op een tijd, wanneer dit in de gewone loop der dingen niet zo wezen moest. Zulke buitengewone dingen kunnen hier en daar in de plantenwereld plaats hebben. Onze Heere zag dat dit Hem tot aanschouwelijk onderwijs kon dienen. En daarom ging Hij er met de discipelen heen om te zien of er vijgen aan waren, zowel als bladeren. Toen Hij er geen aan vond, gebood Hij de vijgenboom om voor altijd onvruchtbaar te blijven. En terstond begon hij te verdorren.

Onze Heere zou de vijgenboom tot een voortreffelijk doeleinde hebben aangewend, indien Hij bevolen had hem tot brandhout te gebruiken. Om er koude handen bij te warmen. Doch Hij deed nog beter, toen Hij hem gebruikte om er koude harten in gloed door te ontsteken. Er geschiedde niemand onrecht. Het was een boom die hoegenaamd geen waarde had. Er werd geen smart veroorzaakt. Geen toorn gevoeld. De Heere zei eenvoudig tot de vijgenboom: "Uit u worde geen vrucht meer in der eeuwigheid!" En hij verdorde. Hierin heeft de Heere met zeer geringe onkosten een grote lering verstrekt voor alle tijden.

Het verdorren van een boom is de levendmaking geweest van menige ziel. En indien al niet, dan zou toch niemand iets verloren hebben bij het verdorren van een boom die zich onvruchtbaar had betoond. Een groot leraar mag veel meer doen dan een boom vernielen, indien hij hierdoor de waarheid duidelijk kan maken en de zaden der deugd en godsvrucht kan uitstrooien. Het is het toppunt van beuzelachtigheid der kritiek om aanmerking te maken op de Heere Jezus wegens een zeer schone dichterlijke lering. Waarvoor, indien zij door een andere leraar uitgesproken was, diezelfde critici hem uitbundig geprezen zouden hebben.

De verdorde vijgenboom was een bijzonder treffend beeld van de Joodse Staat. De natie had aan God grote dingen beloofd. Terwijl alle andere volken als bomen waren zonder bladeren, die geen belijdenis van trouw aan de ware God uitspraken, was het Joodse volk bedekt met de bladertooi van een schone godsdienstige belijdenis.

Schriftgeleerden en Farizeeën, priesters en ouderlingen van het volk hechtten allen aan de letter van de wet en roemden er in aanbidders te zijn van de ene God. En strenge, nauwgezette waarnemers van al zijn wetten. Hun voortdurend geroep was: "Des HEEREN tempel, des HEEREN tempel, des HEEREN tempel zijn deze!" "Wij hebben Abraham tot een vader" was voortdurend in hun mond. Zij waren een vijgenboom vol bladeren. Maar er was geen vrucht aan die boom, want het volk was heilig noch rechtvaardig, waar noch getrouw aan God, noch liefderijk jegens hun naaste.

De Joodse Kerk was één massa van belijdenis zonder enig geestelijk leven. Onze Heere had een blik geslagen in de tempel en had het huis des gebeds een moordenaarskuil bevonden. Hij veroordeelde de Joodse Kerk om levenloos en onvruchtbaar te blijven, en het was zo. De synagoge bleef open, maar haar onderwijs was een dode vorm: Israël had geen invloed op de eeuw. Het Joodse volk was eeuwenlang een verdorde boom. Toen Christus kwam bezat het niets dan een belijdenis. En die belijdenis bleek krachteloos te zijn en machteloos zelfs om de heilige stad te redden. Christus heeft de godsdienstige organisatie van de Joden niet vernietigd. Hij liet hen zoals zij waren. Doch zij verwelkten op hun wortel, totdat de Romein kwam en met de bijl van zijn legioenen de onvruchtbare stam heeft uitgehouwen.

Welk een les is dit voor natiën! Natiën kunnen luide belijdenis doen van godsdienst. En toch niet die gerechtigheid tonen, welke een volk verhoogt. Natiën kunnen versierd wezen met de gehele bladertooi van beschaving, kunst en wetenschap, vooruitgang en godsdienst. Doch zo er geen innerlijk leven van godsvrucht is en geen vrucht tot gerechtigheid, zullen zij voor een ogenblik bestaan, maar daarna verdorren.

Welk een lering is dit voor kerken! Er zijn kerken geweest, die vanwege het aantal van haar leden en de kracht van haar invloed bovenaan stonden. Doch geloof, en liefde, en heiligheid werden niet gehandhaafd. En de Heilige Geest heeft ze verlaten en overgelaten aan de ijdele vertoning van een onvruchtbare belijdenis. En daar staan nu die kerken met de tronk van de organisatie. En wijd uitgespreide takken. Doch zij zijn dood. En met elk jaar gaan zij al meer tot vermolming over.

Broeders, zodanige kerken hebben wij heden ten dage zelfs onder de Nonconformists. (de van de Anglicaanse kerk afgescheidenen). Moge het nooit zo wezen met onze kerk! Er kunnen grote scharen komen om het Woord te horen. En een aanmerkelijk getal van mannen en vrouwen die zeggen bekeerd te zijn. Maar zo er geen levende godsvrucht in hen is, wat zijn dan deze vergaderingen en deze kerken? Wij zouden een zeer gewaardeerde bediening van het Woord kunnen hebben, doch wat zou zij wezen zonder de Geest van God. Wij zouden ruime geldelijke bijdragen kunnen ontvangen voor de kerk en voor alles wat goed is. En er zou ook veel uitwendig krachtsbetoon kunnen zijn. Wat is dit alles echter zonder de geest van het gebed, de geest van het geloof, de geest der genade en der toewijding aan God?

Ik vrees, dat wij op weg zijn om te worden als een boom, met de overvloedige bladertooi van een schone belijdenis, echter toch zonder enige waardij in de ogen van de Heere, omdat het verborgen leven der godsvrucht en de levende eenheid met Christus er niet zijn. Het is beter dat de bijl elk spoor van de boom weg houwt dan dat hij de kruin ten hemel verheft als een openbare leugen, een bespotting, een zinsbegoocheling.

Dit is de lering, vervat in de tekst. Maar ik wens dat gij dit niet zo maar in het algemeen beschouwt, in betrekking tot natiën en kerken. De begeerte van mijn hart is dat wij de lering beschouwen en overwegen tot in de kleinste bijzonderheden en haar tot ons eigen hart laten doordringen.

Moge de Heere zelf tot een iegelijk van ons persoonlijk spreken! Terwijl ik de leerrede overdacht, heb ik mijn eigen hart onderzocht. En ik bid God dat het aanhoren er van een gelijk resultaat teweeg mocht brengen bij u. Mogen wij er voor beven, godsvrucht te belijden en er het uitwendig kleed van te dragen, terwijl toch het vrucht dragen er niet is, dat aan zulk een belijdenis het stempel van de echtheid geeft.

De naam van een heilige te zijn is, zo dit niet door heiligheid wordt gerechtvaardigd, een aanstoot voor de oprechten. En nog veel meer voor een heilig God. Een openlijke en duidelijke belijdenis van het christendom zonder een christelijk leven om die belijdenis te steunen, is een leugen, verfoeilijk voor God en de mensen, een smaad voor de godsdienst en de voorbode van een verdorrende vloek.

Mocht de Heilige Geest mij helpen om heden zeer ernstig en krachtig te prediken!

Onze eerste opmerking is - Er zijn in de wereld mensen, die een vurige, doch onvruchtbare belijdenis afleggen. Onze tweede opmerking zal zijn: - die belijdenissen zullen door Koning Jezus in ogenschouw worden genomen. En in de derde plaats zullen wij aantonen dat het gevolg van dit in ogenschouw nemen door de Heere Jezus ontzettend zal wezen. Heilige Geest, verleen ons uw hulp!

I.

ER ZIJN MENSEN DIE EEN VURIGE, DOCH ONVRUCHTBARE BELIJDENIS DOEN.

Die mensen zijn niet zeldzaam. Zij zijn veel talrijker dan hun medemensen. Hun belofte is zeer luid en hun uiterlijk voorkomen zeer indrukwekkend.

Zij zien er uit als vruchtdragende bomen. Gij verwacht er vele manden vol van van de beste vijgen. Zij zijn indrukwekkend door hun spreken, zij overweldigen ons door hun manier van zijn. Hen benijden wij, ons zelf geselen wij. Dit laatste zou ons nu wel niet schaden. Doch huichelaars te benijden kan op de duur niet anders dan schadelijk zijn, want als hun geveinsdheid aan het licht komt, dan zijn wij maar al te geneigd om zo wel de godsdienst, als hen die voorwenden godsdienstig te zijn, te verachten. Kent gij geen mensen die in schijn alles en in werkelijkheid niets zijn?

O vreselijke gedachte. Zouden wij zelf niet tot hen kunnen behoren? Zie de mens, hij is sterk in het geloof, sterk tot aanmatiging toe. Hij is blijde in hope, blijde tot wuftheid toe. Hij is liefderijk van gemoed, liefderijk tot aan onverschilligheid toe voor de waarheid! Hoe rad is hij in zijn spreken! Hoe diepzinnig is hij in theologische bespiegeling! Hoe ijverig is hij om elke voorwaartse beweging te steunen! Toch is hij nooit door de nieuwe geboorte het koninkrijk binnen gegaan. Hij is nooit door God geleerd.

Het Evangelie is niet anders dan in woorden tot hem gekomen. Het werk van de Heilige Geest kent hij niet. Zijn er niet zulke mensen? Zijn er geen mensen die kampvechters zijn voor het rechtzinnig geloof, doch zeer onrechtzinnig zijn in gedrag en wandel? Kennen wij geen mannen en vrouwen, van wie hun leven loochent wat hun lippen belijden? Wij zijn er vast van overtuigd. In alle wijngaarden zijn vijgenbomen geweest, vol van bladeren. Mensen die uitblonken door hun schone belijdenis, maar de Heere geen vrucht hebben voortgebracht.

Zulke lieden schijnen de jaargetijden te tarten. Het was toen de tijd niet der vijgen. Toch was deze boom vol van de bladeren die gewoonlijk rijpe vijgen aanduiden. Ik denk dat gij allen weet, wat ik dikwijls zelf gezien heb - aan de vijgenboom komen eerst de vruchten en daarna de bladeren.

Vroeg in het voorjaar ziet gij groene knobbels aan het einde en aan de punten van de takken. En als die knobbels zich uitzetten, dan blijken zij groene vijgen te zijn. Daarna komen de bladeren uit. En als de boom er geheel mee bedekt is, dan zijn de vijgen rijp en kunnen gegeten worden. Als een vijgenboom vol is van bladeren, dan verwacht gij er vijgen aan te vinden. En zo gij er geen aan vindt, dan zullen er in dat jaargetijde ook geen aankomen. Deze boom had nog voor de tijd overvloedig bladeren doen uitspruiten. En daarin had hij alle andere vijgenbomen overtroffen. Ja, maar dit was slechts een gril van de natuur, doch geen gezond resultaat van een echte groei.

Zulke grillen van de natuur komen voor in bossen en in wijngaarden. En hun gelijken kan men in de zedelijke zowel als in de geestelijke wereld vinden. Er zijn mannen en vrouwen, welke allen die hen omringen, ver vooruit schijnen te zijn en ons verbazen door hun bijzondere deugden.

Zij zijn beter dan de besten; voortreffelijker dan de voortreffelijksten -dat schijnen zij ten minste. Zij zijn zo ijverig dat zij door de hen omringende wereld niet worden verkild. Hun grote ziel schept een zomer voor zich. De traagheid der heiligen en de goddeloosheid der zondaren hinderen hen niet. Zij zijn te krachtig en machtig om onder de invloed van hun omgeving te komen. Het zijn zeer verheven personen, geheel bedekt met deugden zoals deze vijgenboom met bladeren.

Merk op, dat zij de gewone regel van de wasdom als het ware overspringen. Gelijk ik u reeds gezegd heb, de regel is: eerst de vijg en daarna de vijgenbladeren. Doch wij hebben mensen gezien die godsvrucht belijden eer zij nog de geringste vrucht hebben voortgebracht om die belijdenis te rechtvaardigen.

Ik zie gaarne, dat onze jonge vrienden, als zij in Christus geloven, hun geloof tonen door hun heiligheid thuis en door hun godsvrucht daar buiten, om dan voorwaarts te treden en hun geloof in de Heere Jezus Christus te belijden. Het schijnt de sobere en normale wijze van doen dat men eerst is, en dan belijdt te zijn. Dat men eerst zelf verlicht is en dan zijn licht laat schijnen. Dat men zich eerst bekeert en gelooft. En dan op de schriftuurlijke wijze bekering en geloof belijdt. Maar deze lieden achten het onnodig om te letten op de kleinigheid van het hartewerk - zij durven het voornaamste, het levensbeginsel van de zaak, te veronachtzamen. Zij hebben een opwekkingsbijeenkomst bijgewoond. En nu verklaren zij zich verlost en behouden te zijn, schoon hun hart niet werd vernieuwd. En zij noch berouw hebben over hun zonde, noch geloof. Zij treden naar voren om een blote gemoedsaandoening te belijden. Zij hebben niets beters dan een besluit, een voornemen. Doch zij verheugen zich alsof het de daad zelf, de uitvoering was van hun besluit. Snel als de gedachte werpt zulk een bekeerde zich dan op als leraar. Zonder dat zijn splinternieuwe deugden getoetst of beproefd zijn, stelt hij zich anderen ten voorbeeld. Nu heb ik niets tegen de snelheid van de bekering, integendeel, ik bewonder haar, zo zij echt is. Doch ik kan er niet over oordelen voor ik er de vrucht en het bewijs van zie in het leven.

Indien de verandering van het gedrag duidelijk en beslist is, dan is er mij niets aan gelegen hoe snel het in zijn werk is toegegaan. Doch wij moeten de verandering zien. Er is een warmte, die gisting veroorzaakt. En een gisting die zuurheid en bederf werkt. O waarde vrienden, denkt toch nooit, dat gij over de vrucht wel heen kunt gaan om maar terstond tot de bladeren te komen. Wees niet als een bouwer die zegt: Het is onzin om zoveel arbeid en materialen te besteden aan werk onder de grond

De fondamenten worden nooit gezien. "Ik kan in minder dan geen tijd een huis optrekken; vier muren en een dak vereisen niet veel tijd." Ja, hoe lang echter zal zulk een huis duren? Is het der moeite waard een huis te bouwen zonder fondamenten? Indien gij het fondament weg laat, waarom dan maar niet liever het gehele huis weggelaten? Is er inzonderheid in deze dagen, nu de mensen òf twijfelzuchtig òf dweepziek zijn, niet een neiging om een paddenstoelen-godsvrucht aan te kweken die in één nacht opkomt en in één nacht weer verdwijnt? Zal het niet verderfelijk zijn, als men de overtuiging van zonde minacht, over het berouw over de zonde oppervlakkig heen glijdt, het geloof en de wedergeboorte nabootst, en godsvrucht veinst. Geliefden, dat zal nooit goed gaan.

Wij moeten vijgen hebben, voordat wij bladeren hebben. Het spreken moet voorafgegaan worden door daden. Het geloof moet de doop voorafgaan. Er moet eenheid met Christus wezen vóór de vereniging met de gemeente. Gij kunt over de werkingen van de natuur niet heen springen. En evenmin mag gij de werkingen der genade maar weglaten, opdat uw bladertooi zonder vrucht niet een vloek voor u wordt, een vloek die nooit opgeheven zal worden.

Deze mensen weten altijd het oog van anderen op zich te vestigen. Volgens Markus heeft onze Heere die vijgenboom "van verre" gezien.

De andere bomen hadden geen bladeren. En bijgevolg zag Hij bij het opgaan van de heuvel naar Jeruzalem die boom reeds lang voordat Hij hem bereikte. Een vijgenboom, versierd met zijn gewaad van lieflijk groen is een in het oog vallend voorwerp. En moet van verre gezien worden. Hij stond ook nabij de weg die van Bethanië naar de stadspoort voerde. Hij stond, waar ieder voorbijganger hem kon zien. En waarschijnlijk met verwondering over deze voor dit seizoen buitengewone bladertooi zou spreken.

Mensen, van wie de godsdienst geveinsd is, zullen gewoonlijk vooraan staan, omdat zij geen genade genoeg hebben om zich bescheiden op de achtergrond te houden. Zij staan naar de hoogste plaatsen, begeren ambten en werpen zich op als leiders. Zij hebben geen verborgen wandel met God. Zij bekommeren zich niet om persoonlijke godsvrucht. En zo zijn zij er des te meer begerig naar om van de mensen gezien te worden.

Dit is beide hun zwakheid en hun gevaar. Schoon zij het minst van allen in staat zijn te dragen hetgeen de publiciteit met zich brengt, begeren zij haar boven mate. En worden zij bijgevolg ook het meest gadegeslagen. Dat is het kwaad van de gehele zaak, want het maakt hun geestelijk falen bekend aan velen. En hun zonde brengt alzo des te meer smaad over de naam van de Heere die zij voorgeven te dienen.

Veel beter is het om onvruchtbaar te zijn in een hoek van het woud dan op de openbare weg die naar de tempel voert.

Zulke mensen trekken niet slechts ieders aandacht, maar zij weten ook het gezelschap van ware godvruchtigen tot zich te trekken. Wie zal er ons om laken dat wij tot een boom naderen, die lang vóór de anderen in blad is? Is het niet recht om de bekendheid te onderhouden met hen, die bij uitstek goed en godvruchtig zijn?

Onze Heiland en zijn discipelen gingen naar de bladrijke vijgenboom toe. Hij heeft niet slechts hun oog, maar henzelf tot zich getrokken. Zijn wij niet bekoord door het lieflijk gedrag van iemand die een broeder in de Heere schijnt te zijn, met meer dan gewone vroomheid en Godvrezende boven velen? Gelijk Jehu, zei hij: "Zie mijn ijver aan voor de Heere." En het verheugde ons met hem in zijn wagen te rijden. Hij scheen zo godvruchtig, zo edelmoedig, zo nederig, zo nuttig dat wij tot hem opzagen en wensten, dat wij vaardiger waren om met hem vergezelschapt te zijn.

Jong bekeerden en zij die zoekende zijn, zijn zeer bijzonder hiertoe geneigd. En het is een grote ramp als hun vertrouwen misplaatst blijkt te wezen.

Als wij iemand zien die boven anderen uitsteekt en een vrijmoedige belijdenis aflegt, wat moeten wij dan van zo iemand denken? Ik antwoord: oordeel hem niet, verval niet in de gewoonte van mistrouwen. Uw Heere bleef niet op een afstand staan, zeggende: "Die boom heeft generlei waarde."

Neen, Hij ging er naar toe met zijn discipelen. En heeft hem met oplettendheid beschouwd. Die mensen, welke zo boven anderen uitsteken, kunnen wonderen van Gods genade wezen. Laat ons hopen en bidden, dat het zo zijn mocht. Laat de Heere en zijn liefde in hen grootgemaakt worden! God heeft zijn vijgenbomen die in de winter vrucht dragen. God heeft zijne heiligen die vol zijn van goede werken, als de liefde van anderen verkoud is.

De Heere wekt sommigen op als standaarden voor de waarheid, punten van hereniging in de strijd. De Heere kan aan jonge mensen rijpheid geven. En pas bekeerden nuttig doen zijn. Er is een soort van spreekwoord hetwelk zegt "Sommige mannen zijn met een baard geboren." De Heere kan grote genade geven, zodat de geestelijke wasdom zeker is, zowel als snel.

Hij doet dit zó dikwijls dat wij geen recht hebben om te twijfelen of die broeder die zo boven anderen uitsteekt, wel een van die gevallen vertoont van buitengewone wasdom van genade. Tenzij, dat wij genoodzaakt zijn om met bittere smart te zien, dat er geen kentekenen zijn van genade, geen blijken van geloof, moeten wij het beste hopen. En ons verblijden op de aanblik van Gods genade.

Indien wij geneigd zijn tot achterdocht, zo laat ons de punt van dit zwaard op onze eigen borst richten. Mistrouwen van ons zelf zal gezond wezen. Wantrouwen van anderen kan wreed zijn. Wij zijn geen rechters. En al waren wij het, dan zouden wij toch nog beter doen om in ons eigen hof te blijven en op onze eigen rechterstoel te zitten en de wet binnen het kleine koninkrijk van ons zelf toe te passen.

Indien zij, die boven anderen uitsteken, blijken te zijn wat zij schijnen, dan zijn zij grotelijks tot zegen. Het zou die morgen goed zijn geweest, indien er vijgen aan die boom geweest waren. Het zou de Heiland grotelijks verkwikt hebben, zo Hij de rijpe vruchten had kunnen nuttigen.

Als de Heere hen die de eersten zijn in rang en positie, de eersten en voornaamsten maakt in heiligheid, dan is dit een zegen voor de gemeente, voor het gezin en voor de omgeving. Ja, het kan een zegen blijken te zijn voor geheel de wereld. Daarom moeten wij de Heere bidden om met zijn eigen hand de bomen, die Hij geplant heeft, te bewateren. Of, met andere woorden, door zijn genade de mannen van zijn rechterhand te ondersteunen die Hij sterk en krachtig heeft gemaakt.

Maar als wij de tekst tot ons eigen hart laten spreken, dan behoeven wij niet zo zacht en teder te zijn als wanneer het anderen geldt. Ten opzichte van het vooraan staan en van belijdenis zijn velen van ons jaren lang als deze vijgenboom geweest. En hierin is, in zo verre, niets waarvoor wij ons behoeven te schamen.

Toch is het blijkbaar tot ons zelf, dat de gelijkenis spreekt, want wij hebben in openbare belijdenis en duidelijk zichtbare arbeid aan de weg gestaan. En wij konden ‘van verre’ gezien worden. Sommigen van ons hebben een zeer vrijmoedige belijdenis afgelegd. En wij schamen ons niet die belijdenis voor mensen en engelen te herhalen. Vandaar de vraag: zijn wij er waarachtig in geweest? Wat zou het zijn, indien het bevonden wordt dat wij strijden voor een geloof, waaraan wij geen deel hebben?

Indien er in ons niets was van het leven der liefde. En dan, bijgevolg onze belijdenis "als een klinkend metaal of luidende schel" zou zijn? Indien er eens wél spreken en geen werken, wél leerstelling maar geen beoefening was? Indien wij eens zonder heiligheid waren? Dan zullen wij nooit de Heere zien. Hoe verschrikkelijk van aanzien deze wondere gelijkenis ook hebben mag, zij is op velen van ons toepasselijk.

Ik, de prediker, gevoel hoezeer zij van toepassing is op mij. In die gezindheid heb ik haar overdacht, hopende en vertrouwende, dat ieder ouderling en diaken van deze gemeente, en elk lid en iedere arbeider onder u met ernst en oprechtheid ook zijn eigen hart zal onderzoeken. Mocht ieder dienstknecht van Christus die heden in dit kerkgebouw is gekomen, tot zich zelf zeggen: "Ja, ik ben als die vijgenboom geweest in positie en belijdenis. God geve, dat ik niet, evenals hij, onvruchtbaar wordt bevonden!"

II.

Laat ons nu bij de ernstige waarheid van ons tweede punt van overdenking stilstaan: DEZEN ZULLEN DOOR KONING JEZUS IN OGENSCHOUW WORDEN GENOMEN.

Hij zal tot hen naderen en naar vrucht van hen uitzien. De eerste Adam kwam tot de vijgenboom om bladeren, maar de Tweede Adam komt om vijgen. Hij doorzoekt ons karakter om te zien of er waar geloof is. En oprechte liefde. En levende hoop. En blijdschap die de vrucht is van de Heilige Geest. En geduld, en zelfverloochening, en vurigheid in het gebed. En wandel met God, en inwoning van de Heilige Geest. En als Hij deze dingen niet ziet, dan is hij niet tevreden met het kerkgaan, en met het bijwonen van bidstonden. En het aanzitten aan des Heeren tafel. En het aanhoren van de prediking. En het lezen van de Bijbel. Want al deze dingen kunnen wel niets anders dan bladeren zijn.

Indien onze Heere de vrucht van de Geest niet aan ons bespeurt, dan is Hij niet over ons tevreden. En zijn inspectie zal tot strenge maatregelen leiden. Merk op, dat hetgeen, waarnaar Jezus bij u uitziet, niet is uw woorden, niet uw besluiten, niet uw bekentenissen. Doch uw oprechtheid, uw innerlijk geloof, het feit dat de Geest van God waarlijk in u werkt, zodat gij vruchten voortbrengt die zijn koninkrijk waardig zijn.

Onze Heere heeft het recht vrucht te verwachten als Hij er naar uitziet. Toen Hij naar die vijgenboom toeging, had Hij het recht vruchten te verwachten, omdat naar de aard van de natuur de vruchten komen vóór de bladeren. Zijn de bladeren daar, dan moeten er ook vruchten zijn.

Wel is waar, het was de tijd niet van de vijgen. Doch indien het de tijd van de vijgen niet was, dan was het voorzeker ook niet de tijd van de bladeren. Want de vijgen komen het eerst. Door bladeren te laten uitspruiten, die de tekenen zijn van rijpe vijgen, heeft die boom zich aangemeld als vruchtdragend. Evenzo: hoe slecht de tijden ook zijn, sommigen van ons belijden dat wij de tijden niet willen volgen. Doch dat wij de ene onveranderlijke waarheid willen volgen.

Als christenen belijden wij "gekocht te zijn uit de mensen" en verlost te zijn van dit verkeerd geslacht. Christus kan geen vrucht verwachten van mensen die de wereld met haar veranderlijke tijden als hun leidsvrouw erkennen. Wél kan Hij haar echter van de gelovige in zijn eigen Woord verwachten. Hij ziet uit naar vrucht van de prediker, van de zondagsschoolonderwijzer, van de ambtsdrager in de kerk. Van de zuster die een Bijbelklasse bestuurt. Van die broeder, die jonge lieden om zich heen heeft, voor wie hij een gids is in het Evangelie. Hij verwacht haar van allen die zich onderwerpen aan zijn Evangelie heerschappij.

Gelijk Christus het recht heeft vrucht te verwachten van een in vol blad staande vijgenboom, zo heeft Hij ook het recht grote dingen te verwachten van hen die zich zijn getrouwe volgelingen noemen. Ach! Hoe moest dit de prediker doen sidderen! En behoort het ook niet bij velen onder u dezelfde gewaarwordingen op te wekken?

Vrucht is hetgeen door de Heere ernstig wordt begeerd. Toen de Heiland bij de vijgenboom kwam, heeft Hij geen bladeren begeerd; want wij lezen: "Hem hongerde." En de honger van mensen kan door geen vijgenbladeren worden gestild. Hij begeerde enige vijgen te eten. En Hij verlangt ook naar vrucht van ons. Hij hongert naar onze heiligheid. Hij verlangt er naar dat zijn blijdschap in ons zij, opdat onze blijdschap volkomen mag wezen. Hij komt tot een iegelijk van u die leden zijn van zijn gemeente, inzonderheid tot u die leidslieden bent van zijn volk. En Hij verwacht de dingen in u te zien, waarin zijn ziel een welbehagen heeft.

Hij wenst liefde in ons te zien voor Hem, liefde voor onze medemensen, een krachtig geloof in de openbaring, een ernstig strijden voor de waarheid die eenmaal aan de heiligen overgeleverd is. Een dringend aanhouden in het gebed en een nauwgezette levenswandel. Hij verwacht daden van ons die overeenkomstig de wet van God zijn en overeenkomstig de gezindheid van de Geest van God.

Zo Hij die niet ziet, dan ontvangt Hij niet wat Hem toekomt. Is Hij voor iets anders gestorven dan om zijn volk heilig te maken? Waar heeft Hij zich voor overgegeven? Was het niet, opdat Hij zich een volk zou afzonderen, ijverig in goede werken?

Wat is het loon voor het bloedig zweet, de vijf wonden en de doodsbenauwdheid? Was het niet, dat wij door dit alles duur gekocht zouden zijn? Wij beroven Hem van zijn loon, zo wij Hem niet verheerlijken. En daarom wordt de Geest van God door ons smart aangedaan indien wij zijn lof niet vermelden door ons godvruchtig en ijverig leven.

Als Christus tot een ziel komt, dan beziet Hij haar met een scherpe blik. Het is niet mogelijk Hem te bedriegen. Ik heb wel eens voor een vijg aangezien, hetgeen slechts een blad bleek te zijn. Maar onze Heere vergist zich niet aldus. En evenmin zal Hij de jonge vijgen voorbijzien die zich zo pas hebben ontwikkeld. Hij kent de vrucht van de Geest in elke fase van haar ontwikkeling. Vloeiend spreken ziet Hij niet aan voor bezit van het hart. En evenmin zal Hij wezenlijke genade voor niets meer dan gemoedsaandoening houden.

Geliefden, ten opzichte van het onderzoek naar uw toestand zult gij u in goede handen bevinden, als de Heere Jezus komt om met u te handelen. Uw medemensen zijn snel in hun oordeel. En zij kunnen òf bedilziek òf wel partijdig zijn. Doch de Koning spreekt een rechtvaardig oordeel. Hij weet juist waar wij zijn en wat wij zijn. En Hij oordeelt niet naar de schijn doch naar waarheid. O, dat heden morgen ons gebed hemelwaarts mocht rijzen: "Jezus, Meester, komt en richt uw doorvorsend oog op mij. En zie of ik al of niet leef voor U.

Geef, dat ik mij zie zoals Gij mij ziet. Opdat ik van mijn dwalingen terecht word gebracht en mijn genade wordt gevoed en gekweekt. Heere, geef mij in waarheid te zijn wat ik belijd te zijn. En indien ik dat nog niet ben, zo overtuig mij van mijn valse staat. En begin een wezenlijk werk in mijn ziel. Indien ik de uwe ben, indien ik recht sta voor U, zo schenk mij een vriendelijk, geruststellend woord om de vrees uit mijn hart te verbannen. Dan zal ik mij met blijdschap in U als de God van mijn heil kunnen verhogen.

III.

Ik zal nu met de hulp van de Geest in de derde plaats de waarheid voor u ontvouwen, dat HET KOMEN VAN CHRISTUS BIJ DE SCHIJNBAAR IJVERIGE, DOCH IN WAARHEID ONVRUCHTBARE BELIJDER, VERSCHRIKKELIJKE GEVOLGEN ZAL HEBBEN.

De Zoeker vindt niets dan bladeren, waar Hij vruchten had kunnen verwachten. Niets dan bladeren betekent niets dan leugens. Is dat een hard woord? Indien ik geloof belijd en ik heb geen geloof, is dat dan geen leugen?

Indien ik berouw over de zonde belijd, en ik heb geen berouw, is dat dan geen leugen? Indien ik mij voeg bij het volk van de levende God en toch geen vrees voor God in mijn hart heb, is dat geen leugen? Indien ik nader tot de Avondmaalsdis en eet van het brood en drink van de wijn. En toch nooit het lichaam van de Heere onderscheid, is dat geen leugen?

Indien ik zeg de leerstellingen der genade te verdedigen, terwijl ik toch niet van dezelve waarheid overtuigd ben, is dat geen leugen? Indien ik nooit mijn bederf heb gevoeld. Indien ik nooit wezenlijk GEROEPEN ben, ik nooit mijn uitverkiezing door God heb gekend, nooit betrouwd heb op het bloed der verzoening en nooit door de Geest werd vernieuwd, is dan mijn verdediging van de leerstellingen der genade geen leugen?

Indien er niets is dan bladeren, dan is er niets dan leugens. En de Heiland ziet, dat dit zo is. Voor Hem is al het groen van de bladeren zonder vruchten slechts even zo veel bedrog. Een belijdenis zonder genade is de begrafenispraal van een dode ziel. Godsdienst zonder heiligheid is het licht dat uit verrot hout straalt - het licht geven van de vermolming. Ik spreek verschrikkelijke woorden, doch hoe zou ik minder verschrikkelijke woorden kunnen spreken? Indien gij en ik slechts de naam hebben van te leven, doch dood zijn. In welke toestand bevinden wij ons dan!

Die toestand is nog erger dan bederf: het is het bederf van het bederf. Godsdienstigheid te belijden en in zonde te blijven leven, dat is rozenwater op een mesthoop te sprenkelen. Maar het toch een mesthoop te laten blijven. Aan een geest de naam te geven van een engel, terwijl hij de aard en het karakter heeft van de duivel, dat is bijna tegen de Heilige Geest te zondigen. Indien wij onbekeerd blijven, waartoe is het dan nut om onze naam geschreven te hebben onder de godvruchtigen?

Onze Heere ontdekte dat er geen vrucht was. En dat was verschrikkelijk. Doch vervolgens: Hij heeft die boom veroordeeld. Was dit niet recht? Heeft Hij hem gevloekt? Die boom was reeds een vloek. Hij was juist geschikt om de hongerigen te pijnigen, hen uit hun weg te doen gaan om hen te bedriegen. God wil niet dat de armen en nooddruftigen aldus bespot worden. Een ledige belijdenis is een praktische vloek. Behoort zij door de Heere van de waarheid niet te worden veroordeeld?

De boom was tot niets nut waar hij stond: hij bezorgde niemand enige verkwikking. Zo neemt ook de onvruchtbare belijder een positie in, waarin hij een zegen behoorde te wezen. Doch waar in waarheid een boze invloed van hem uitgaat. De genade van God is niet in hem; hij is volstrekt onnut. En naar alle waarschijnlijkheid is hij een vloek. Hij is een Achan in het leger, hij doet de Heere smart aan en is de oorzaak, dat de Heere geen voorspoed kan geven aan zijn volk.

Onze Heere heeft die vijgenboom echter tot een goed doeleinde gebruikt toen Hij hem deed verdorren. Want van nu voortaan werd hij als een baken in zee, een waarschuwing voor allen die voorgeven te zijn wat zij NIET zijn. Zo zal ook, als de ongodvruchtige die een schone belijdenis aflegt, wegkwijnt op zijn weg, een zedelijke indruk op anderen teweeggebracht worden. Want zij zien dan het gevaar van een onware belijdenis. En zo zij wijs zijn, zullen zij er zich niet langer aan schuldig maken.

God geve, dat dit altijd het geval mag wezen, iedere keer als een onoprechte belijder van de godsdienst verdort.

En nadat de Heiland die boom had veroordeeld, heeft Hij een vonnis over hem geveld. Hoe luidde dat vonnis! Eenvoudig: "Blijft wat gij waart."

Het was niets meer dan een bevestiging van zijn staat en toestand. Deze boom heeft geen vrucht gedragen. Hij zal nimmer vrucht dragen. Indien iemand verkiest zonder de genade Gods te zijn en toch belijdt haar te hebben, dan is het niets dan recht als de grote Rechter zegt: "Zo blijft dan zonder genade."

Als de grote Rechter ten laatste spreken zal tot hen die van God weggaan, dan zal Hij eenvoudig zeggen: "Gaat weg!" Hun gehele leven lang zijn zij van God afgeweken. En na hun dood wordt aan hun karakter het zegel van de voortdurendheid ingedrukt. Indien gij verkiest zonder genade te zijn, dan zal die genadeloze staat uw oordeel wezen. "Die vuil is, dat hij nog vuil worde."

Moge de Heere Jezus niemand van u aldus hebben te vonnissen, maar mocht Hij ons bekeren, opdat wij bekeerd mogen zijn. En het eeuwige leven in ons werken tot lof en prijs van zijn naam.

En toen kwam er een verandering over die boom. Hij begon terstond te verdorren. Ik weet niet, of de discipelen er terstond een siddering door heen zagen varen. Doch toen zij de volgende morgen langs die weg gingen, was hij tot zijn wortel verdord. Niet slechts hingen de bladeren slap neer, evenals wimpels wanneer er geen wind is: niet slechts scheen de schors alle tekenen van levensvatbaarheid verloren te hebben; maar de hele boom was verdorven.

Hebt gij ooit een vijgenboom met zijn vreemd uitziende takken gezien? Het is een buitengewoon gezicht als de boom van bladeren ontdaan is. Ik zie hem nu met zijn naakte armen als van een geraamte. Hij is dubbel dood; dood tot in zijn wortels. Aldus heb ik de bloot uitwendige belijder zien verdorren. Hij zag er uit als iets waarover de adem van een oven is heengegaan. En waarvan de vochtigheid opgedroogd is.

De man is zich zelf niet meer. Zijn heerlijkheid en schoonheid zijn voor altijd verdwenen. Geen bijl werd opgeheven, geen vuur ontstoken. Eén woord - de boom is tot in zijn wortels verdord. Evenzo is zonder bliksemschicht of pestilentie de eens zo dappere belijder als met Kaïns oordeel ter aarde geveld. Het is een ontzettend lot. Oneindig beter is het dat de wijngaardenier met de bijl in de hand tot u komt. En tot u zegt: "Boom, gij moet vrucht dragen of uitgehouwen worden." Zulk een waarschuwing zou verschrikkelijk zijn. Maar toch oneindig beter dan om onaangeroerd op de plaats te blijven en in stilte te vergaan.

Thans heb ik mij van mijn zware last gekweten. Ik heb die last veel meer op mijzelf dan op iemand van u gelegd, want ik sta meer in het licht dan gij. Ik heb luider en sterker dan de meesten van u mijn geloof beleden. En zo Gods genade niet in mij is, dan zal ik voor de grote scharen staan die groene bladeren in mij zagen. En tot in de wortels verdorren als een verschrikkelijk voorbeeld van hetgeen God doet met hen die geen vruchten dragen tot zijn eer.

Maar ik wens te eindigen met meer tere woorden. Laat niemand zeggen: "Dit is zeer hard."

Broeder, niet waar? Het is niet hard, dat zo wij iets belijden. Men verwacht dat wij naar die belijdenis zullen leven en handelen. En daarenboven, ik bid u, denk niet, dat iets dat de Heere doet, hard kan zijn. Hij is één en al zachtheid en tederheid. Het enige, wat Hij ooit verdorven heeft, was deze vijgenboom. Hij heeft geen mensen omgebracht, zoals Elia, toen hij vuur van de hemel op hen deed neerdalen. Of gelijk Elisa toen de beren uit het woud kwamen. Het is slechts een onvruchtbare boom die Hij doet verdorren. Hij is een en al liefde en tederheid. Hij verlangt u niet te verdorren. En dat zal Hij ook niet, zo gij slechts waarachtig bent. Het minste wat Hij van u kan verwachten is, dat gij waar bent in hetgeen gij belijdt.

Bent gij in opstand, omdat Hij u vraagt niet te huichelen? Indien gij begint achteruit te slaan tegen zijn vermaningen, dan zou het wezen, alsof gij onwaar bent in uw hart. In plaats van dit, kom, buigt u ootmoedig neer aan zijn voeten en zeg: "Heere, indien iets van deze ontzaggelijk ernstige waarheid op mij van toepassing is zo smeek ik U, laat het doordringen tot mijn consciëntie, opdat ik er de kracht van gevoel en tot U vlucht om verlossing." Velen worden op die wijze bekeerd - deze harde, maar ware dingen drijven hen weg uit hun toevlucht van de leugens en brengen hen er toe om waar te zijn tegenover Christus en hun eigen ziel.

"Maar," zegt iemand, "ik weet wat ik doen zal; ik zal nooit enigerlei belijdenis afleggen. Ik zal geen bladeren voortbrengen."

Mijn vriend, ook dat is een weerstrevende, oproerige gezindheid. In plaats van op die wijze te spreken moest gij zeggen: "Heere, ik vraag U niet om mijne bladeren weg te nemen, maar om vrucht voort te brengen." Zonder bladeren zal de vrucht waarschijnlijk niet rijp worden. Bladeren zijn voor de gezondheid van de boom volstrekt noodzakelijk. En de gezondheid van de boom is volstrekt noodzakelijk voor het rijpen van de vruchten.

De openlijke belijdenis van het geloof is goed en moet niet worden geweigerd. Heere, ik zou geen enkel blad willen missen. Ik wens niet ergens in een hoek te worden verborgen. Ik wens te staan op de plaats, waar de mensen mijn goede werken kunnen zien en mijn Vader die in de hemelen is verheerlijken. Ik vraag niet te worden opgemerkt. Maar evenmin schaam ik mij te worden opgemerkt. Alleen Heere, maak mij geschikt om te worden opgemerkt. Indien een officier tot een soldaat zei: " Sta vast op uw plaats, maar zorg uw patronen gereed te hebben, zodat gij met geen ongeladen geweer schiet." En die soldaat zou antwoorden: "Ik kan niet zo precies en nauwkeurig wezen. Ik wou maar liever naar de achterhoede gaan."

Zou dat een gepast antwoord wezen? Lafaard! Omdat uw overste u waarschuwt om geen schijnsoldaat te zijn, wilt gij nu maar liever weglopen! Voorwaar, gij bent wel een zeer slecht soort van soldaat. Gij bent niet waarlijk des Heeren, indien gij zijn bestraffing niet kunt verdragen. Laten deze ernstige waarheden ons niet wegdrijven van, maar uitdrijven tot de Heere en ons doen zeggen: "Heere, Heere, ik bid U, help mij om mijn roeping en verkiezing vast te maken. Ik smeek U, help mij de verwachte vrucht voort te brengen. Uw genade kan dit ten allen tijde bewerkstelligen.

Ik wens een iegelijk hier tegenwoordig aan te sporen om tot de Heere te roepen, dat Hij ons onze natuurlijke onvruchtbaarheid doet beseffen. Godvruchtigen, moge de Heere ons doen treuren over onze betrekkelijke onvruchtbaarheid, al is het ook dat wij enige vrucht dragen. U geheel voldaan te gevoelen over u zelf is gevaarlijk. Te gevoelen, dat gij heilig bent, ja dat gij volmaakt bent dat is op de rand te staan van de afgrond van de hoogmoed.

Indien gij uw hoofd zo hoog houdt, dan vrees ik, dat gij u tegen de bovenpost van de deur het hoofd zult stoten. Indien gij op stelten loopt, vrees ik, dat gij zult vallen. Veel veiliger is het te gevoelen: "Heere, ik dien U en ik ben geen bedrieger. Ik heb u lief. Gij hebt de werken van de Geest in mij gewrocht. Maar helaas! Ik ben niet wat ik verlang te zijn. Ik ben niet wat ik behoor te wezen. Ik streef naar heiligheid. Help mij haar te bereiken. Heere, ik zou in het stof voor U willen neerliggen als ik bedenk, hoe er aan mij is gearbeid door uw lieve Geest en dat ik toch zo weinig vruchten draag. Ik gevoel mij minder dan niets.

De kreet van mijn hart is: o God wees mij genadig. Indien ik alles gedaan had, dan zou ik toch nog slechts een onnutte dienstknecht zijn. Maar zo weinig gedaan hebbende, Heere, waar zal ik mijn schuldig hoofd verbergen?"

Eindelijk, als gij deze belijdenis hebt gedaan, en de Heere u heeft gehoord, dan is er een zinnebeeld in de Schrift, dat ik u wens te zien navolgen. Gesteld eens, dat gij u heden morgen zo droog en dor gevoelt. Zo dood en onvruchtbaar dat gij God niet kunt dienen zoals gij wel zou wensen. Ja dat gij zelfs niet om meer genade kunt bidden, gelijk gij het zou willen. Dan bent gij zo ongeveer als die twaalf staven. Zij zijn droog en dood, want zij waren in de hand gehouden van twaalf oversten die ze gebruikt hadden als ambtsstaven. Deze twaalf staven werden weggelegd voor het aangezicht des Heeren. Die ene is de staf van Aäron. Maar hij is even dood en droog als al de anderen. Alle twaalf worden neergelegd ter plaatse waar de Heere verblijft. De volgende morgen gaan wij er naar zien. Elf van die staven zijn nog dor en dood. Maar ziet nu de staf van Aäron! Wat is er gebeurd? Hij was zo droog als de dood. Ziet, hij bloeit! Dit is zeer wondervol. Er zijn amandelbloesems aan. Gij kent die rode en witte bloesems! Heel wonderlijk! Maar ziet wederom. Hij draagt amandelen. Ziet deze groene vruchten die er uitzien als perziken. Neemt er het vlezig omhulsel van weg. Hier is een amandel, die gij kunt openen om er de pit uit te halen.

De hemelse kracht is over die droge staf gekomen. En hij is uitgebot. Hij bracht bloeisel voort en droeg amandelen. Vrucht dragen is het bewijs van leven en van gunst. Heere, neem heden morgen deze arme staven en doe ze bloeien. Heere, hier zijn wij in een bundel verenigd, doet dat wonder ook aan duizenden van ons. Doe ons bloesems voortbrengen en vruchten dragen!

Kom met uwe goddelijke macht. En doe deze vergadering van een takkenbos tot een woud worden. O, dat onze gezegende Heere van de een of andere droge stok een vijg mocht verkrijgen! Een vijg ten minste zo als deze: "O God! Wees mij zondaar genadig." Er is liefelijkheid in dat gebed. Onze Heere Jezus bemint de smaak van vijgen als deze: "Heere ik geloof, kom Gij mijn ongeloof te hulp." Ziet hier nog een andere: "Zo Hij mij doodde, zou ik niet hopen?" Dat is een gehele mandvol van de beste, rijpe vijgen. En de Heere verblijdt zich in haar zoetheid. Kom Heilige Geest, breng heden vrucht in ons voort door het geloof in Jezus Christus, onze Heere, Amen, ja Amen.

Uit zijn boek:

"De gelijkenissen van de Heiland"

van C.H.Spurgeon.